ECLI:NL:RBOBR:2025:5780

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
01/073543-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling met causaal verband en opzet

Op 16 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 februari 2025 in Vught opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een kort gesprek met het slachtoffer, meerdere klappen heeft uitgedeeld en het slachtoffer met volle kracht heeft geschopt, wat resulteerde in een ribfractuur, een fractuur aan de rechterhand en een fractuur aan de rechterenkel. De rechtbank heeft de camerabeelden als bewijs gebruikt en geconcludeerd dat het letsel aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte heeft geen geldige verdediging kunnen aanvoeren en zijn opzet op het toebrengen van letsel is bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventies. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.500 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01.073543.25
Datum uitspraak: 16 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2000] ,
ingeschreven in de BRP op het adres [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juni 2025 en 2 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 mei 2025. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 2 september 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2025 te Vught aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ribfractuur en/of fractuur aan rechterhand en/of fractuur aan rechtervoet/enkel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermaals tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2025 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met kracht meermaals tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsbeslissing.

Inleiding.
Op 14 februari 2025 heeft een incident plaatsgevonden op de luchtplaats van de penitentiaire inrichting (PI) in Vught tussen verdachte en [slachtoffer] (het slachtoffer). Op verdachte rust primair de verdenking dat hij het slachtoffer tijdens dit incident opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht en subsidiair een poging daartoe heeft gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Volgens de raadsman heeft verdachte inderdaad geweldshandelingen gepleegd. Verdachte is begonnen met slaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] volgt echter dat hij het letsel op 21 februari 2025 heeft waargenomen. Daarom valt niet uit te sluiten dat zich tussen 14 en 21 februari 2025 andere gebeurtenissen hebben voorgedaan die de reden zouden kunnen zijn voor het waargenomen letsel. Over de gebroken enkel stelt de raadsman dat bij het slachtoffer al eerder een scheuring van het spierweefsel was geconstateerd en dat het slachtoffer al langere tijd last had van zijn duim aan zijn rechterhand als gevolg van een ongeluk. Op de beelden is verder niet waarneembaar dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht tegen de handen van het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer bovendien niet op de ribben geraakt, zodat hij ook niet verantwoordelijk is voor de ribfractuur. De raadsman stelt verder dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van het letsel. Ook niet in voorwaardelijke zin, zodat vrijspraak moet volgen. Daarnaast kan het opgelopen letsel niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Voor het verwijt dat verdachte subsidiair wordt gemaakt, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd.
Bewijsoverwegingen
In de overwegingen hieronder zal de rechtbank ingaan op de vraag in hoeverre het letsel van het slachtoffer aan verdachte valt toe te rekenen, of het letsel van het slachtoffer is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel en of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Feiten en omstandigheden
Van het incident dat op 14 februari 2025 op de luchtplaats van de PI plaatsvond, zijn camerabeelden. Deze camerabeelden laten zien dat het slachtoffer op de luchtplaats in een dug-out zit. Verdachte loopt regelrecht op deze dug-out af en lijkt met het slachtoffer (kort) in gesprek te zijn. Vervolgens geeft verdachte het slachtoffer een aantal klappen tegen het hoofd. Verdachte neemt een vechthouding aan. Het slachtoffer wil weglopen, maar verdachte geeft het slachtoffer plotseling en met volle kracht een harde ‘low kick’ tegen het rechterbeen van het slachtoffer. Daardoor komt het slachtoffer ten val. Als het slachtoffer probeert op te krabbelen, schopt verdachte opnieuw met volle kracht tegen de voorzijde van het bovenlichaam van het slachtoffer. De kracht van deze trap maakt dat het slachtoffer achterover en op zijn rug valt. Verdachte neemt opnieuw een vechthouding aan. Het slachtoffer probeert op te staan, maar verdachte gaat achter hem staan en geeft hem een harde trap in de rug, gevolgd door twee harde klappen op het hoofd. Verdachte geeft het slachtoffer met volle kracht nog drie knietjes tegen het hoofd. Nadat medewerkers in de richting van verdachte en het slachtoffer komen lopen, stopt verdachte de aanval op het slachtoffer en loopt hij weg.
Verdachte is op 14 februari 2025 gezien en vervolgens op 15 februari 2025 op de spoedeisende hulp behandeld. Uit de beschikbare medische informatie volgt dat het slachtoffer een blauw linkeroog heeft opgelopen, een ribfractuur, een fractuur aan de rechterhand en een fractuur aan de rechterenkel.

Causaliteit (oorzaak van het letsel)
Over de vraag of dit letsel ook het gevolg is geweest van het handelen van verdachte, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit rechtspraak volgt dat de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door verdachte verrichte gedragingen en het ten laste gelegde gevolg, dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank gaat niet mee met de stelling van de verdediging dat niet valt uit te sluiten dat zich tussen 14 februari 2025 (de datum van het incident) en 21 februari 2025 (de datum van het proces-verbaal van bevindingen met waarnemingen van het letsel) andere gebeurtenissen hebben voorgedaan die de reden zouden kunnen zijn voor het waargenomen letsel. Uit de medische informatie uit het dossier volgt immers dat het slachtoffer op 14 februari 2025 is gezien en dat toen het letsel al is waargenomen. Het slachtoffer is vervolgens op 15 februari 2025 op de spoedeisende hulp geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de drie fracturen verder redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan verdachte toe te rekenen en neemt daarbij in aanmerking dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte tegen het rechterbeen van het slachtoffer trapt. Het slachtoffer had weliswaar een gescheurde achillespees, maar dat is niet hetzelfde als een gebroken enkel en voorts is het letsel dat het slachtoffer aan zijn duim had niet gelijk te stellen aan een gebroken hand en kan de ribfractuur worden verklaard door de trap tegen de voorzijde van het bovenlichaam van het slachtoffer.

Zwaar lichamelijk letsel
Voor het antwoord op de vraag of het lichamelijk letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen ook als zwaar is aan te merken, is van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat lichamelijk letsel als zwaar kan worden beschouwd als dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of het gaat om zwaar lichamelijk letsel, kunnen in ieder geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Het slachtoffer is op 14 februari 2025 gezien en vervolgens op 15 februari 2025 op de spoedeisende hulp behandeld. Uit de beschikbare medische informatie volgt dat het slachtoffer een blauw linkeroog heeft opgelopen, een ribfractuur, een fractuur aan de rechterhand en een fractuur aan de rechterenkel. Het slachtoffer heeft met zijn onderbeen en onderarm in het gips gezeten. Voor de ribfractuur heeft het slachtoffer pijnstilling gekregen. De geschatte duur van genezing is ongeveer 6 tot 8 weken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de totaliteit van de verwondingen, te weten drie fracturen, waarbij voor twee fracturen gips is gebruikt en bezien in het licht van de hersteltermijn, dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.

Opzet
Op basis van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat verdachte welbewust naar het slachtoffer is toegelopen en hem heeft aangesproken. Kort daarna is het vervolgens verdachte die het geweld op het slachtoffer uitoefent. Dat geweld is, zoals uit de camerabeelden blijkt, fors. Verdachte heeft tijdens dat geweld ook de vechthouding aangenomen, het slachtoffer op het hoofd geslagen en het slachtoffer hard geschopt, terwijl hij probeerde op te staan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze feiten en omstandigheden dat verdachte doelbewust heeft gehandeld en daarmee opzettelijk aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat het lichamelijk letsel van het slachtoffer aan verdachte valt toe te rekenen, dat dit letsel ook is aan te merken als zwaar en dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van dat letsel.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bij dit vonnis gevoegde bewijsmiddelenbijlage – bezien in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen – komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 14 februari 2025 te Vught aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ribfractuur en fractuur aan rechterhand en fractuur aan rechtervoet/enkel, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermaals tegen het hoofd en lichaam te slaan en schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De oplegging van een straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dienen de voorwaarden die de reclassering in haar adviesrapport van 15 augustus 2025 heeft geadviseerd als bijzondere voorwaarden te worden gesteld. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, voor het geval dat de rechtbank tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde komt, verzocht om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en een deel voorwaardelijk als stok achter de deur. De raadsman heeft er hierbij op gewezen dat verdachte ook al disciplinaire maatregelen in de PI opgelegd heeft gekregen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Hij heeft het nietsvermoedende slachtoffer fors toegetakeld. Verdachte had naar eigen zeggen een conflict met het slachtoffer en heeft daarop uiteindelijk gereageerd met geweld. Verdachte heeft zich bij zijn handelen niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de verklaring van de raadsvrouw van het slachtoffer ter terechtzitting blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Uit dat strafblad blijkt dat verdachte een uitgebreid delictsverleden heeft met meerdere veroordelingen ook wegens geweldsfeiten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de inhoud van de over de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten van de psycholoog S. van Vroenhoven van 23 mei 2025 en het adviesrapport van de reclassering van 15 augustus 2025.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat deze ook aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde feit. Deze stoornis was niet van dien aard dat verdachte geen vrijheid had in denken, voelen of handelen. Verdachte realiseert zich dat wat hij doet niet mag en wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. Deze gevolgen weerhouden hem er echter niet van om dit gedrag te vertonen, aldus de psycholoog, die adviseert om het ten laste gelegde volledig toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank neemt dit advies over en acht verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar ten aanzien van het bewezen verklaarde.
De reclassering heeft in haar adviesrapport geconcludeerd dat zowel het algeheel risico als het geweldrisico worden ingeschat als hoog, gedreven door persoonlijkheidsproblematiek en vrijwillige gedragskeuzes. Verdachte kent een geschiedenis van het niet-nakomen van afspraken en voorwaarden. De reclassering heeft bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf geadviseerd met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden. Hoewel de reclassering de mogelijkheden om met reclasseringsbegeleiding en/of interventies in een ambulante setting risico’s te doen afnemen en gedragsverandering te bewerkstelligen beperkt vindt, heeft verdachte nog nooit eerder onder toezicht gestaan. Het toezicht biedt verdachte volgens de reclassering een kans om te laten zien dat hij bereid is deze mogelijkheid te benutten.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij achteraf bezien een andere keuze had moeten maken. Hij is bereid de schade aan het slachtoffer te vergoeden. Ook heeft verdachte zich bereid verklaard zijn gedrag te veranderen en open te staan voor hulp van de reclassering.
De straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een first-offender en door middel van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen tegen het hoofd staat een gevangenisstraf van 6 maanden onvoorwaardelijk.
De rechtbank houdt rekening met het uitgebreide strafblad van verdachte. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte en zijn op cruciale punten ontkennende proceshouding ter terechtzitting. Daarmee geeft verdachte er blijk van dat hij nog altijd zijn eigen belangen boven die van het slachtoffer stelt.
Alles afwegend, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 14 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke strafdeel – naast de algemene voorwaarden – de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om verdachte een contactverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde of in de vorm van een maatregel op grond van artikel 38v Sr op te leggen, zoals de raadsvrouw van het slachtoffer heeft verzocht. Verdachte en het slachtoffer verblijven inmiddels niet meer in dezelfde PI en de rechtbank haalt uit het dossier geen aanwijzingen dat een contactverbod noodzakelijk is.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij heeft, onder verwijzing naar een aantal uitspraken en gelet op het (lichamelijk en psychisch) letsel, een bedrag van € 4.000,00 aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij integraal toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering en subsidiair dat een bedrag van € 1.000,00 passend is als vergoeding voor de immateriële schade.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade heeft geleden.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding te hoog. Naar het oordeel van de rechtbank is naar billijkheid een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar. Daarbij heeft de rechtbank alle omstandigheden van het geval, de toelichting op de vordering van de benadeelde partij en de toelichting van de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting, in aanmerking genomen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meer verzochte niet-ontvankelijk verklaren, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de immateriële schade voor zover deze het bedrag van € 2.500,00 te boven gaat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 302 Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het wijzen van dit vonnis rechtens gelden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;

verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf: zware mishandeling

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straf:

 een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 maanden;
beveeltdat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaaltdat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 jaaraan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt dan wel zich niet heeft gehouden aan de volgende
bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch bij een nog nader te bepalen reclasseringsinstelling, afhankelijk van waar/in welke woonvorm hij wordt geplaatst en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
Gedragsinterventie agressiebeheersing
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie agressiebeheersing of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft binnen een begeleid wonen project of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding bij IFZO. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
geeft opdracht aan de reclasseringom toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:

  • meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
  • meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

legt op de volgende maatregel:

 de
verplichting tot betaling aan de Staatten behoeve van
[slachtoffer], van een bedrag van € 2.500,00;
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
voormeld bedrag bestaat uit een immateriële schadevergoeding;
de vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van € 2.500,00, bestaande uit een immateriële schadevergoeding;
de vergoeding van immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Grimbergen, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. M.L.W.M. Viering, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 16 september 2025.