ECLI:NL:RBOBR:2025:5802

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
16 september 2025
Zaaknummer
24/3092
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 19 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Dienst Toeslagen van 18 juli 2024 beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) en was niet in aanmerking gekomen voor het forfaitaire bedrag van € 30.000,-. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit, omdat de integrale beoordeling van zijn situatie inmiddels heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de eerste, lichte toets is ingehaald door deze integrale beoordeling, die heeft bepaald dat eiser geen gedupeerde is. Hierdoor is het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht, en de rechtbank oordeelt dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 18 juli 2024 (het bestreden besluit). Met de bestreden besluitvorming heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor de toekenning van het forfaitaire bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
1.1.
Eiser heeft beroepsgronden ingediend en verweerder een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2025 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft kinderopvangtoeslag (KOT) ontvangen voor toeslagjaren 2008 en 2009, ten behoeve van zijn twee kinderen ([naam]; geboren [geboortedatum] 2004 en [naam]; geboren [geboortedatum] 2006). Zijn kinderen gingen in voornoemde jaren naar de opvang bij gastouderbureau [naam] in [plaats].
3. Eiser heeft op een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor compensatie op grond van de Wht.
4. Met het besluit van 8 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser – naar aanleiding van de zogeheten ‘lichte toets’ – niet in aanmerking komt voor de toekenning van het forfaitaire bedrag van € 30.000,- (hierna: het forfaitaire bedrag). Met het besluit van 18 juli 2024 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het laatstgenoemde besluit gehandhaafd.
Beoordeling rechtbank
5. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en licht dit als volgt toe.
6. Het beroep van eiser is gericht tegen de eerste, lichte, toets. Deze eerste toets wordt gevolgd door een integrale beoordeling. Daarin wordt grondiger gekeken naar de situatie van eiseres en de vraag of zij als gedupeerde moet worden aangemerkt, waarbij ook de beoordeelde aspecten van de lichte toets worden meegenomen. Gebleken is dat deze integrale beoordeling inmiddels heeft plaatsgevonden. In dit besluit van 5 september 2024 is door verweerder bepaald dat eiseres geen gedupeerde is en geen € 30.000,- ontvangt. Tegen dit besluit heeft eiseres op bezwaar aangetekend en dit bezwaar loopt nog.
7. Dit betekent dat de eerste toets inmiddels is ingehaald door de integrale beoordeling, het besluit van 5 september 2024. De rechtbank merkt daarbij op dat eiser er in zijn beroepsgronden ook niet op heeft gewezen dat hij in het kader van de lichte toets ten onrechte niet als gedupeerde zou zijn aangemerkt op grond van het opzet/grove schuld criterium. Eiser kan, nu de lichte toets is ingehaald, dus met het beroep tegen de lichte toets niet bereiken dat hij alsnog als gedupeerde wordt aangemerkt. Daarvoor zou het namelijk nodig zijn dat de uitkomst van de integrale beoordeling wordt dat eiser gedupeerde is. De uitkomst van de integrale beoordeling bepaalt of eiser uiteindelijk wel of niet als gedupeerde kan worden aangemerkt. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over de eerste toets, ook niet nu de behandeling van het bezwaar lang op zich laat wachten. Hij kan zijn gronden daartegen kenbaar maken in het bezwaar (en eventueel daarna beroep) tegen het besluit van 5 september 2024, de integrale beoordeling. De integrale beoordeling zelf ligt nu niet ter beoordeling voor.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt het beroep dus niet inhoudelijk.
10. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten en ook niet voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.M. van de Voort, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. Venderbos, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 19 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.