ECLI:NL:RBOBR:2025:5875

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
22 september 2025
Zaaknummer
01/261118-24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door verdachte met mes op slachtoffer

Op 23 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 14 augustus 2024 in Schaijk het slachtoffer meerdere malen met een mes in de hals, nek en rug gestoken. De rechtbank oordeelde dat het niet aan het handelen van de verdachte te danken is dat het bij een poging is gebleven, aangezien het mes afbrak en de verdachte het slachtoffer voor dood achterliet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer, maar niet met voorbedachten rade handelde. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, maar schuldig bevonden aan poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met terbeschikkingstelling onder voorwaarden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die aanzienlijke lichamelijke en psychische schade heeft opgelopen door de steekpartij. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen onttrokken aan het verkeer, waaronder het mes dat gebruikt is bij het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.261118.24
Datum uitspraak: 23 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te P.I. Lelystad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 22 november 2024, 20 januari 2025, 17 april 2025, 7 juli 2025 en 9 september 2025.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 oktober 2024. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 november 2024 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Schaijk, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
al dan niet met voorbedachten rade,
die [slachtoffer] met een mes,
(met kracht) meermalen, althans eenmaal,
in de rug en/of hals/nek en/of hoofd, in elk geval het lichaam, heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Schaijk, in elk geval in Nederland,
aan [slachtoffer]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (te weten een spierbeschadiging en/of een gebroken tongbeen en/of klaplong) heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal in de rug en/of hals/nek en/of hoofd, in elk geval in het lichaam, te steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 augustus 2024 te Schaijk, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
al dan niet met voorbedachten rade,
die [slachtoffer] met een mes,
(met kracht) meermalen, althans eenmaal, in de rug en/of hals/nek en/of hoofd, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijswaardering.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft betoogd dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’. Ten aanzien van een eventuele veroordeling voor poging tot doodslag heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
A.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn opgenomen in het procesdossier van de politie eenheid Oost-Brabant met de onderzoeksnaam Romy (en onderzoeksnummer OB1R024098), gesloten op 29 oktober 2024, met 386 doorgenummerde pagina’s.
1.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 september 2025, voor zover relevant inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Op 14 augustus 2024 te Schaijk heb ik mevrouw [slachtoffer] (rechtbank: het slachtoffer [slachtoffer] ) neergestoken. Ik kwam bij de balie van de camping om te smeken om als mens behandeld te worden. Het mes heb ik meegenomen uit de auto. Ik liep op haar af. Het mes brak op een gegeven moment af en toen kwam ik tot een soort realisatie. Het handvat van het mes heb ik ook nog gegooid.
2.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer -21 (pagina 135), inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer] , voor zover relevant inhoudende – zakelijk weergegeven –:
[verdachte] kwam binnen. Ik zei netjes goeiendag, hoi [verdachte] . Hij zei als eerste is de politie geweest. Want hij zou aangifte hebben gedaan. Ik wist niet waar die het over had. Ik zei ik heb niemand gezien. [verdachte] zei dat ik de stroom moest aanzetten want die was bij hem er af. Ik zei tegen [verdachte] dat ga ik niet doen bel mijn collega. Als die collega het goed vindt dan zet die de stroom weer aan. Ik wil dit even verduidelijken. Ik draaide alleen de receptie en kon daar niet weg. Ik gaf dus een nummer van een collega van mij genaamd [betrokkene] die op het park zelf aanwezig was. Als [verdachte] met hem telefonisch contact zocht dan kon [betrokkene] komen kijken of zijn vak waar die verblijft opgeruimd was. Want de reden dat de stroom bij [verdachte] er af was kwam omdat zijn vak en caravan een grote teringzooi was. Ik heb netjes een briefje op de balie gelegd met het telefoonnummer van mijn collega [betrokkene] . Ik ben teruggelopen naar mijn bureau dat is ongeveer twee stappen vanaf de balie. Ik zag dat [verdachte] achter de balie kwam gelopen en een lang zilverkleurig mes in zijn hand had. Toen kwam die gewoon naar mij toegelopen en begon in het wilde weg te steken. Ik ben op de grond gevallen en toen stak die in mijn hals/nek. Ik voelde bloed en heb geroepen niet doen niet doen.
3.
Het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, met nummer -17 (pagina 330), inhoudende de bevindingen van de verbalisant(en), voor zover relevant inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Verdachte staat op beeld dat hij aan komt rijden in zijn VW Lupo. Vervolgens zie je de eigenaar van de Lupo (verdachte) naar de ingang van de camping open en naar binnen gaan. Vervolgens is de tekst van de beelden uitgewerkt.
[verdachte] : Maarja, Eigenlijk hoef je niet meer te bellen. Ik uh, ik ga het zo zeggen. Je zet gewoon de stroom aan anders maak ik je van kant. Heel simpel. (...) Op de beelden is te zien dat [verdachte] richting de achterkant van de balie loopt (...)
Ik zag dat de beide personen niet meer te zien waren op de beelden. (...) [verdachte] : Serieus ik maak je fucking van kant ouwe en dat meen ik serieus. (...) Het is duidelijk te horen dat [slachtoffer] aan het gillen was. (...) Ik hoorde meerdere malen bonk geluiden en dat [slachtoffer] meerdere malen "auuuuw, auuuw riep en bleef roepen. (...) Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] met haar linkerhand de telefoon vasthoudt en met haar rechterhand haar nek vastpakt. Ik zag dat het bovenlichaam van [slachtoffer] helemaal onder het bloed zat. Ik hoorde dat [slachtoffer] continu aan het gillen was. Ik zag aan de gezichtsuitdrukking van [slachtoffer] dat zij erg pijn had. (...) ik hoorde dat [slachtoffer] riep: 112, ze hebben me gestoken. ( [slachtoffer] blijft gillen waardoor het gesprek onduidelijk wordt) [adres 2] ik ga dood.
4.
Een ander geschrift, te weten medische informatie mw. [slachtoffer] van het Radboud UMC (pagina 144), voor zover relevant inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Ontslag diagnose/probleem lijst/conclusie:
Patiënt van 59 jaar met in de VG hypothyreoïdie, opgenomen vanwege multipele steekverwondingen, waarna
1. Costa 9 fractuur links met hematopneumothorax waarvoor conservatief beleid
2. Letsel vena jugularis interna links waarvoor conservatief beleid
3. Hyoidfractuur waarvoor conservatief beleid
4. Meerdere steekwonden hals/nek, welke zijn gehecht
Vanmiddag 5x gestoken: rechts in de rug, in de midline van de rug, tweemaal in de hals en eenmaal in de behaarde hoofdhuid.
----------------------
Wanneer hiervoor is verwezen naar een proces-verbaal van de politie is - tenzij anders vermeld - bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
B.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte op 14 augustus 2024 naar de receptie van [chaletpark camping] aan de [adres 2] toe is gegaan, omdat hij was afgesloten van stroom. Verdachte droeg een keukenmes bij zich. Bij de balie van het chaletpark gaat verdachte in gesprek met het slachtoffer [slachtoffer] . Naar eigen zeggen komt verdachte ‘smeken’ met als doel dat hij weer wordt aangesloten op de stroom. Op een gegeven moment loopt verdachte achter de balie langs, richting het slachtoffer en hij steekt het slachtoffer meerdere malen (vijfmaal) in haar hals/nek, rug en behaarde hoofdhuid. Het mes is hierbij afgebroken, waarna verdachte weg is gelopen. Het slachtoffer heeft vervolgens 112 gebeld.
De rechtbank dient te beoordelen of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als poging tot moord dan wel poging tot doodslag. Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van het slachtoffer en of sprake is geweest van voorbedachten rade.
Vol opzet op de dood.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte het slachtoffer meermalen met een keukenmes heeft gestoken in haar hals/nek, rug en behaarde hoofdhuid . Het is een feit van algemene bekendheid dat dit zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Zo bevinden zich hier zeer vitale delen en belangrijke (slag)aderen. Wanneer deze vitale delen door een messteek worden geraakt kan dit binnen een zeer kort tijdsbestek de dood tot gevolg hebben. De hierboven omschreven gedragingen van verdachte zijn zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van het slachtoffer, dat dit naar het oordeel van de rechtbank vol opzet op dodelijk letsel bij het slachtoffer oplevert. Dat verdachte dit inderdaad wilde blijkt ook uit de woorden die hij kort voor het steekincident heeft geuit, namelijk: “Serieus ik maak je fucking van kant ouwe en dat meen ik serieus”. Aldus handelend heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank vol opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
Geen voorbedachten rade.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven.
De rechtbank heeft op basis van het dossier niet de overtuiging gekregen dat verdachte op 14 augustus 2024 naar de balie van het chaletpark is gegaan om het slachtoffer dood te steken, of dat verdachte dat plan eerder heeft opgevat. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij naar de receptie kwam om te ‘smeken’ om weer aangesloten te worden op de stroom geloofwaardig, nu deze wordt ondersteund door de camerabeelden die zijn voorzien van geluid. Daarop is te horen dat verdachte in eerste instantie, meerdere malen, vraagt of ze zijn stroom weer aan willen zetten. Dat past niet goed bij het scenario dat hij al van tevoren het plan had om het slachtoffer te doden.
Door de officier van justitie is gewezen op een aantal indicaties die zouden kunnen wijzen op een vooropgezet plan, namelijk de omstandigheid dat verdachte een keukenmes bij zich droeg en dat hij zijn auto niet op een daartoe bestemde parkeerplek had geparkeerd, maar langs de openbare weg. De rechtbank overweegt in reactie het volgende. Verdachte droeg weliswaar een keukenmes bij zich, maar hij heeft op meerdere momenten verklaard dat hij vaker een mes bij zich droeg omdat hij vaak bang was om te worden aangevallen. Deze verklaring past bij de overige bevindingen in het dossier, zoals bij het feit dat het mes al langere tijd in de auto moet hebben gelegen en niet voorafgaand aan het delict door verdachte is opgehaald. De parkeerplek van de auto, aan de openbare weg van de camping in plaats van op een aangewezen parkeerplek, ziet de rechtbank anders dan de officier van justitie gelet op de verklaring van verdachte dat hij dacht dat de parkeerplekken niet voor iedereen toegankelijk waren meer als een toevalligheid, dan een bepaald planmatig handelen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen dat verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven voorafgaand aan het moment waarop hij bij de receptie naar binnen is gestapt.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte terwijl hij zich in de receptieruimte bevond, een besluit heeft genomen om het slachtoffer dood te maken en ook voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad om van dat besluit terug te keren.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dat het geval is. Als verdachte niet de bevestiging krijgt dat hij opnieuw op de stroom zal worden aangesloten zegt hij: “Ik uh, ik ga het zo zeggen. Je zet gewoon de stroom aan anders maak ik je van kant. Heel simpel”. Het gesprek vervolgt, waarna verdachte op enig moment achter de balie langs, richting het slachtoffer loopt en haar neersteekt. De drie minuten daartussen waren, aldus de officier, voldoende tijd voor kalm beraad en uit de gedragingen van verdachte zou kunnen worden afgeleid dat hij ook daadwerkelijk kalm was.
De rechtbank overweegt als volgt. Na de eerste keer dat verdachte het slachtoffer bedreigt, verstrijken nog circa 3 minuten voordat hij het slachtoffer daadwerkelijk neersteekt. Dat is als uitgangspunt, naar het oordeel van de rechtbank, geen zodanig lange periode dat kalm en rustig beraad voor de hand ligt, maar kan onder omstandigheden wel voldoende zijn. Verdachte heeft in dit geval echter, meteen in zijn eerste verhoor, verklaard dat hij ‘eigenlijk gewoon flipte’ toen hij geen bevestiging kreeg dat de stroom zou worden aangesloten. Hij was niet kalm en beheerst, maar vanbinnen gebeurde er ‘van alles’. Hij heeft ter zitting verklaard dat hij eigenlijk niet eens wist wat het slachtoffer op het briefje aan het schrijven was in antwoord op zijn vraag om de stroom weer aan te sluiten. De rechtbank ziet op de beelden dat verdachte zichtbaar transpireert, hoort dat op enig moment zijn stem trilt en dat hij kort voor het steken schreeuwt “serieus ik maak je fucking van kant ouwe en dat meen ik serieus”. Volgens de rechtbank wijst het verheffen van de stem en het gebruik van schuttingtaal, waar verdachte eerder op normaal volume in nette bewoordingen sprak op escalatie van de gemoedstoestand van verdachte. Die escalatie kan wat de rechtbank betreft goed worden geplaatst in de context van de toestand van verdachte in de aanloop naar zijn bezoek aan de camping. Verdachte heeft verklaard, en zijn oude werkgever heeft bevestigd, dat hij vanaf zijn werk naar de camping was gereden nadat hij te horen had gekregen dat er loonbeslag was gelegd vanwege openstaande boetes. Verdachte heeft verklaard dat hij zich mede daardoor moedeloos en wanhopig voelde. In die toestand is hij in gesprek gegaan met het slachtoffer. De escalatie strookt voorts met het beeld dat de psychiater heeft geschetst van de toestand van verdachte, als iemand met ontremming, prikkelbaarheid, een expansief zelfbewustzijn en inadequate randpsychotische vijandigheid en achterdocht. Dit alles wijst naar het oordeel van de rechtbank meer op iemand die elkaar opvolgende, onbegrijpelijke, en desastreuze keuzes maakte, dan op iemand die kalm en berekenend een beslissing heeft genomen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, terwijl niet kan worden uitgesloten dat het handelen van de verdachte door gevoelens van heftige emotie werd beheerst. Dat betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft tot slot nog gewezen een spraakbericht dat verdachte kort na het gebeurde naar zijn broer gestuurd waarin verdachte – kort weergegeven – zegt dat hij het heeft “gedaan hoor”, dat hij de campingbaas heeft neergestoken, dat het een beetje jammer is dat mes afbrak, dat hij het aan het lot overgelaten heeft of ze het overleeft en dat het ‘jammere’ is, dat hij denkt dat ze het gewoon overleeft. Dit zou dan – zo begrijpt de rechtbank – vooral besloten moeten liggen in het woordje “hoor”, maar dit is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat verdachte een vooropgezet plan heeft uitgevoerd. Hoewel dit spraakbericht geen blijk geeft van enige spijt over wat verdachte het slachtoffer kort daarvoor heeft aangedaan, levert het geen bewijs op dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade heeft neergestoken.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van poging tot moord.
Conclusie.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals impliciet primair ten laste is gelegd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de inhoud van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, en op grond van de inhoud van het vorenoverwogene, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 augustus 2024 te Schaijk,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [slachtoffer] met een mes,
meermalen,
in de rug en hals/nek en hoofd, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard. De mate waarin het feit aan verdachte worden toegerekend komt bij de oplegging van de straf en maatregel aan de orde.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot:
-een gevangenisstraf voor duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, en
-een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt (13 maanden met aftrek), althans 16 maanden, waarna plaatsing in een FPK (Forensisch Psychiatrische Kliniek) een reële mogelijkheid is (3 maanden wachttijd). Daarnaast zal een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd, of (subsidiair) met aanvullend de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, doordat hij het slachtoffer meerdere malen (vijfmaal) in haar hals/nek en rug heeft gestoken. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat het bij een poging is gebleven. Op enig moment is het mes van verdachte afgebroken en toen is hij plots vertrokken en heeft het slachtoffer voor dood achtergelaten. Het slachtoffer heeft aangegeven dat zij het niet overleefd had als zij niet naar buiten was gelopen, was geholpen door campinggasten en levensreddende behandeling in het ziekenhuis had ondergaan. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect voor andermans leven getoond. Ook heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer.
Uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer voor het leven is getekend. Zij heeft meerdere littekens, de helft van haar gezicht is verlamd, ze heeft geen gevoel meer in één oor en ze kan haar rechterarm niet meer (volledig) omhoog doen. Naast deze blijvende lichamelijke klachten heeft het incident ook de nodige psychische gevolgen voor het slachtoffer. Het slachtoffer voelt zich nog steeds bang, durft mensen niet meer aan te spreken, durft niet meer alleen te zijn, kan haar werk op de camping (een familiebedrijf) niet meer uitoefenen zoals voorheen en is het vertrouwen in de mensheid verloren. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte: verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook acht geslagen op de door klinisch psycholoog drs. F.M. Vuister en psychiater dr. B.A. Blansjaar, opgestelde rapporten van 23 oktober 2024 respectievelijk 25 maart 2025 en het rapport van de reclassering van 16 juli 2025. Bij de rechter-commissaris, maar ook ter terechtzitting van 9 september 2025 hebben de deskundigen hun bevindingen nader toegelicht.
Het is de rechtbank niet ontgaan dat de deskundigen op essentiële punten anders kijken naar de problematiek van verdachte en vervolgens ook anders adviseren. De psychiater heeft als diagnose gesteld dat sprake is van een maniforme psychose, volgens de psycholoog lijdt de verdachte aan een andere persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en antisociale kenmerken. Het risico op recidive zonder enige vorm van behandeling is matig-hoog, volgens beide deskundigen en de reclassering. Beide deskundigen achten verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar. en uit beide rapportages blijkt van complexe problematiek die behandeling behoeft. Het advies van de psychiater houdt in dat behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel kan worden opgelegd, volgens de psycholoog is TBS met voorwaarden een passend kader, maar zou ook TBS met dwang kunnen worden overwogen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat zij de redenering van de psychiater beter te volgen acht en daarom uit zal gaan van diens diagnose. Daarvoor is het volgende van belang.
De psychiater heeft toegelicht dat de ziekteverschijnselen volledig verklaard kunnen worden door een stemmingsstoornis en een psychose, maar niet door een persoonlijkheidsstoornis. De psychiater heeft ter terechtzitting inzichtelijk uiteengezet dat de gedragingen en uitingen van verdachte goed passen bij de door hem gestelde diagnoses. De vragen die de rechtbank had over die diagnoses zijn ter zitting inzichtelijk beantwoord. De psychiater heeft toegelicht dat er sprake is van een gedeeltelijke verbleking van de psychose, maar dat hij tijdens de zitting heeft geconstateerd dat die verbleking is gestagneerd. De psychiater benoemt daarbij dat verdachte verhoogd associatief is, zichzelf veelvuldig herhaalt en opvallende spreekdrang heeft, ook nog tijdens de terechtzitting.
De psycholoog heeft in zijn rapportage en ter zitting aangegeven dat hij eigenlijk geen psychotische kenmerken heeft gezien. Hij gaat ervan uit dat de gedragingen van verdachte worden ingegeven door diens persoonlijkheidsproblematiek. Gelet op de toelichting van de psychiater en diens specifieke deskundigheid op het gebied van psychotische stoornissen gaat de rechtbank uit van de diagnose die de psychiater op dat vlak stelt.
De rechtbank merkt op dat de psychiater heeft aangegeven dat hij niet kan uitsluiten dat onderliggend sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, zoals is gediagnostiseerd door de psycholoog. Daarover heeft de psychiater aangegeven dat de eigen persoonlijkheid verdwijnt tijdens een maniforme psychose, waardoor daar op dit moment geen vaststellingen over te doen zijn. Hij onderkent wat ook de psycholoog heeft gerapporteerd, dat er bij verdachte al vóór de puberteit sprake was van sociale problemen, wat kan duiden op persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat ten tijde van het tenlastegelegde in ieder geval sprake was van een maniforme psychose, waarschijnlijk veroorzaakt door een schizoaffectieve stoornis of schizofrenie met pathologische stemmingsschommelingen of mogelijk een bipolaire stoornis met psychotische kenmerken. Deze stoornissen hebben het handelen van verdachte bij het plegen van het delict in sterke mate bepaald en daarom gaat de rechtbank ervan uit dat bij verdachte sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Tbs met voorwaarden.
Hoewel de rechtbank uitgaat van de diagnose zoals door de psychiater gesteld, komt de rechtbank wel tot een andere strafoplegging. De psychiater heeft geadviseerd om aan verdachte behandeling op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarde(n) bij een voorwaardelijk strafdeel. De psychiater gaat er daarbij van uit dat verdachte behandeling zal verkiezen boven het verblijf in de gevangenis.
Anders dan de psychiater ziet de rechtbank evenwel aanwijzingen dat verdachte mogelijk niet (afdoende) zal meewerken aan de behandeling om het recidiverisico voldoende terug te brengen. Zo is naast een psychotische stoornis mogelijk ook sprake van persoonlijkheidsproblematiek die de behandelbereidheid in de weg kan staan, heeft de reclassering gerapporteerd dat verdachte geneigd is eigenhandig keuzes te maken en is het, ook volgens de toelichting van de psychiater ter terechtzitting, geen gegeven dat de intrinsieke motivatie van verdachte verbetert door de (medicamenteuze) behandeling, waar de psychiater van uitgaat. De verdachte zal niet alleen moeten meewerken aan een verblijf in een psychiatrische kliniek, maar zal zich ook daarna nog aan allerlei gedragsvoorwaarden moeten houden.
De rechtbank ziet daarnaast dat ook de psychiater uitgaat van een matig tot hoog recidive risico. Gelet op de ernst van het delict wat verdachte heeft begaan en het recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet onbehandeld terug kan keren in de maatschappij en daarom acht de rechtbank het noodzakelijk om naast de gevangenisstraf een tbs maatregel met voorwaarden op te leggen.
De reclassering heeft in haar rapport van 16 juli 2025 met terughoudendheid positief geadviseerd over de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een tbs-maatregel met voorwaarden. Als complicerende factor wordt gezien dat verdachte heeft laten weten dat hij zich niet aan het beoogde drugs- en alcoholverbod wil houden en dat hij naar het buitenland wil als hij op vakantie gaat. Eveneens wordt als contra-indicatie gezien dat verdachte de drang heeft om zelfstandig en eigenhandig keuzes te maken. De reclassering acht het aannemelijk dat het contact tussen verdachte en de toezichthouder(s) hierdoor een dynamisch en schurend verloop krijgt. De reclassering heeft gesteld en acht zich in staat om toezicht op die voorwaarden uit te oefenen.
De straf en maatregel.
Het proberen om iemand van het leven te beroven is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank zal aan verdachte een kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Ten eerste komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, te weten
poging tot doodslag in plaats van poging tot moord. Daarnaast gaat de rechtbank er, zoals hiervoor toegelicht, van uit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Tot slot laat de rechtbank meewegen dat het van belang is dat de behandeling van verdachte (in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden) binnen afzienbare tijd kan aanvangen en niet te lang op zich laat wachten.
Anderzijds is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarbij weegt zwaar mee dat ook recht moet worden gedaan aan het leed dat het slachtoffer en haar naasten is aangedaan.
Daarnaast is de rechtbank op grond van de rapporten die over verdachte zijn opgesteld van oordeel dat een langdurige (klinische) behandeling van verdachte noodzakelijk is om recidive in de toekomst te beperken. Zij acht daarom tevens oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat wordt voldaan aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Oplegging van tbs met dwangverpleging is op dit moment niet nodig. Volstaan kan worden met het opleggen van voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden. De rechtbank acht het in reactie op de kanttekeningen die verdachte tijdens de zitting plaatste bij een deel van de voorwaarden van belang hier nog op te merken dat verdachte zich wel aan alle voorwaarden dient te houden om de behandeling te laten slagen, ook waar dit inhoudt het nemen van medicatie en (tijdelijke) abstinentie of beperking van het gebruik van alcohol en/of drugs..
Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt en dwangverpleging alsnog wordt bevolen, is de maatregel voor wat betreft de duur ongemaximeerd en kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De tbs-maatregel wordt opgelegd voor een feit dat inbreuk maakt op de integriteit van het lichaam van personen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Mocht verdachte in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak en is de terbeschikkingstelling met voorwaarden hangende de behandeling in hoger beroep ingegaan en blijkt de uitvoering problematisch (in die zin dat verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt) dan ligt een verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis of hernieuwde gevangenneming in de rede.
De rechtbank is gelet op de ernst van het feit en het recidive-risico van oordeel dat het strafvorderlijk belang van voortduren van de hechtenis op dit moment zwaarder weegt dan het belang van verdachte de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een bedrag van € 52.037,19 aan schadevergoeding verzocht, bestaande uit € 22.037,19 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de posten:
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding en reiskosten voor bezoek;
  • Reis- en parkeerkosten;
  • Reiskosten (derden);
  • Medische kosten;
  • Kleding – stelpost;
  • Reparatiekosten voor de telefoon;
  • Annuleringskosten voor de vakantie;
  • Kosten voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en begeleiding.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij geheel voor toewijzing aan aanmerking komt.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de volgende materiële schadeposten niet betwist:
- De ziekenhuisdaggeldvergoeding en reiskosten voor bezoek (€ 346,56);
- De reis- en parkeerkosten (€ 94,35);
- De reiskosten (derden) (€ 139,92);
- De medische kosten (€ 544,07);
- De kleding – stelpost (€ 650,00);
- De reparatiekosten voor de telefoon (€ 55,00).
(In totaal € 1.829,90).
De annuleringskosten voor de vakantie en de kosten voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en begeleiding worden wel betwist.
- De annuleringskosten voor de vakantie.
De verdediging heeft – kort weergegeven – betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van dit deel van het verzoek tot schadevergoeding, nu het causale verband tussen het geweldsdelict en de annuleringskosten onvoldoende aannemelijk is, althans onvoldoende als rechtstreekse schade is onderbouwd. Ook de noodzaak tot annuleren voor het hele gezelschap (vier personen inclusief de benadeelde partij) is niet gebleken; onduidelijk is of er schade beperkend is gehandeld.
- De kosten voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en begeleiding.
Volgens de verdediging kan onvoldoende worden vastgesteld onder welke post, welke schade valt en of er geen sprake is van overlap. De enkele onderbouwing door brieven van de huishoudster en de partner van de benadeelde partij bieden niet zonder meer voldoende grond om de juistheid van de schadeberekening aan te nemen. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van dit deel van de vordering.
Ten aanzien van de immateriële schade.
De verdediging heeft verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen en naar billijkheid een bedrag te bepalen dat op één derde tot de helft van het gevorderde
bedrag uitkomt (33%-50%) en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk
te verklaren in dit deel van de vordering.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De verdediging heeft verzocht de wettelijke rente per schadepost te bepalen. Verder is verzocht om in het geval van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de gijzeling op nihil te stellen, vanwege de beperkte financiële ruimte die verdachte heeft en zal hebben.
Beoordeling.
De onbetwiste materiële schadeposten.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade, de volgende (niet betwiste) onderdelen van de vordering, te weten de materiële schadeposten: de ziekenhuisdaggeldvergoeding en reiskosten voor bezoek, de reis- en parkeerkosten, de reiskosten (derden), de medische kosten, de kleding – stelpost en de reparatiekosten voor de telefoon.
De annuleringskosten voor de vakantie.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij kosten heeft moeten maken voor het annuleren van een vakantie. Dit is ook rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. Gelet op de ernst van het feit en het toegebrachte letsel acht de rechtbank het aannemelijk dat de verre reis (inclusief meerdere binnenlandse vluchten), die twee maanden na het feit zou plaatsvinden, door de benadeelde partij niet gemaakt kon worden.
Ten aanzien van de hoogte en de omvang van de schade overweegt de rechtbank echter als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank komen enkel de annuleringskosten van de benadeelde partij en haar partner voor toewijzing in aanmerking. Hoewel de rechtbank er alle begrip voor heeft dat de overige reisgenoten ook hun vakantie hebben geannuleerd, is dit geen rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade die voor toewijzing in aanmerking komt. De totale reis kostte € 12.648,00. De helft daarvan zijn de kosten die de benadeelde partij en haar partner hebben gemaakt, te weten € 6.324,00. De benadeelde partij kreeg vanuit de reisannuleringsverzekering € 4.000,00 vergoed, zodat de vordering op dit punt tot een bedrag van € 2.324,00. kan worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De kosten voor huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en begeleiding.
Bij de schadepost huishoudelijke hulp, persoonlijke verzorging en begeleiding gaat het erom dat de benadeelde partij als gevolg van het gepleegde misdrijf schade lijdt wegens het verlies van vermogen om zelf huishoudelijke taken te kunnen verrichten of zich zelfstandig te kunnen verzorgen of zelfstandig naar bijvoorbeeld de behandelende sector te gaan.
-
Huishoudelijke hulp.
Deze schade komt naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade. De rechtbank heeft met betrekking tot de hoogte van deze schade aansluiting gezocht bij ‘De Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp 2024’. De richtlijn gaat uit van een normbedrag per week over de eerste drie maanden en daarna een normbedrag van € 11,50 per uur. Het gevorderde bedrag over de eerste 12 dagen na het incident, 75% van het normbedrag per week, komt voor toewijzing in aanmerking. Het gevorderde bedrag voor wat betreft de huishoudster na die 12 dagen valt binnen het normbedrag per week, maar na drie maanden zal de vordering alleen worden toegewezen tot het normbedrag per uur van € 11,50 (2024) en € 12,00 (2025). Dat betekent dat de volgende bedragen zullen worden toegewezen:
  • 14 augustus 2024 – 26 augustus 2024: € 280,29;
  • 27 augustus 2024 – 13 november 2024 (11 weken en 3 dagen, afgerond naar boven) (11 x 8 x € 20,00) + (3/7 x 8 x € 20,00) = € 1.828,57;
  • 14 november 2024 – 31 december 2024 (6 weken en 4 dagen) (6 x 4 x € 11,50) + (4/7 x 4 x € 11,50) = € 302,29;
  • 1 januari 2025 - 31 augustus 2025 ( 35 weken): 35 x 4 x € 12,00 = 1.680,-.
In totaal aldus een bedrag van € 4.091,15.
Met betrekking tot de gevorderde uren die echtgenoot zou hebben besteed aan het doen van boodschappen en koken overweegt de rechtbank dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij hier zelf (helemaal) niet aan heeft kunnen bijdragen. Bovendien mag in redelijkheid worden verwacht dat huishoudelijke taken (in enige mate) kunnen verschuiven van de ene partner op de andere, zonder dat hier een vergoeding tegenover staat.
-
Persoonlijke verzorging (mantelzorg).
De rechtbank acht de gevorderde schade van € 483,00 aan persoonlijke verzorging (mantelzorg) toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit toegebrachte schade.
-
Begeleiding afspraken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde (stel)post ‘begeleiding afspraken’ van € 500,00, omdat (de grondslag van) dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Deze schade is voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft voor de hoogte van de schade gekeken naar vergelijkbare zaken en naar de ‘Rotterdamse Schaal’ (Ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen). De rechtbank heeft bij de schatting van de schade rekening gehouden met (met name) de permanente schouderbeperkingen, zichtbare littekens, gevoelloosheid in deel van gezicht en geestelijk letsel (wat beperkingen oplevert op het gebied van werk en sociale relaties). Alles afwegende zal de rechtbank een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade toewijzen.
Resumé.
De rechtbank acht toewijsbaar een bedrag van in totaal € 33.728,05, bestaande uit een bedrag van € 8.728,05 (€ 1.829,90 + € 2.324,00 + € 4.091,15 + € 483,00) aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade.
Wettelijke rente.
De afzonderlijke schadeposten zijn op verschillende tijdstippen ontstaan. De immateriële schade is ontstaan op 14 augustus 2024. Voor wat betreft de overige, materiële schadeposten geldt dat zij op verschillende momenten, tussen 14 augustus 2024 en de datum van vandaag in, zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de ingangsdatum van de wettelijke rente van deze schadeposten op ongeveer halverwege 14 augustus 2024 en de datum van dit vonnis, te weten 1 februari 2025, vaststellen. De rechtbank zal de toegewezen onderdelen van de vordering vermeerderen met de rente, voor wat betreft het immateriële deel vanaf 14 augustus 2024 en voor wat betreft het materiële deel vanaf 1 februari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De burgerlijke rechter.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de onderdelen van vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Kostenveroordeling verdachte.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente, voor wat betreft het immateriële deel vanaf 14 augustus 2024 en voor wat betreft het materiële deel vanaf 1 februari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het verweer om af te zien van de gijzeling overweegt de rechtbank dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd dat verdachte (op enig moment) niet in staat zal zijn om te voldoen aan betalingsverplichting. De rechtbank ziet daarom geen reden om af te wijken van het gebruikelijke aantal dagen gijzeling.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

Onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomen mes waarmee het feit is begaan vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de overige in het dictum genoemde inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn die zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit en die kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
Teruggave.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte als de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36b, 36c, 36d, 36f, 38, 38a, 45 en 287 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Poging tot doodslag.

verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Oplegging van straf en maatregel:
legt op
een gevangenisstrafvoor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende
voorwaarden:
  • Betrokkene maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
  • Betrokkene werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Betrokkene meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- Betrokkene laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
- Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- Betrokkene helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- Betrokkene werkt mee aan huisbezoeken;
- Betrokkene geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- Betrokkene vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- Betrokkene werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
  • Als de reclassering dat nodig vindt en betrokkene daarmee instemt, kan betrokkene voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
  • Betrokkene gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
  • Betrokkene laat zich opnemen in een zorginstelling of een forensische zorginstelling (FPK of FPA), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Op dit moment is het nog onduidelijk waar betrokkene geplaatst gaat worden;
  • Betrokkene laat zich behandelen door een forensisch FACT-team of een nog nader te bepalen (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • Betrokkene verblijft in een beschermde of begeleide woonvorm of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, indien nodig geacht en te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • Betrokkene houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering, die met betrekking tot alcohol en cannabisgebruik worden gegeven, ook als dit inhoudt volledige abstinentie. De reclassering kan urine en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
  • Betrokkene heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [1964] of met [chaletpark camping] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • Betrokkene bevindt zich niet in gemeente Schaijk zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • Betrokkene spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • Betrokkene werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

draagt GGZ Reclassering Fivoor op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 33.728,05, bestaande uit een bedrag van € 8.728,05 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 augustus 2024 voor wat betreft het immateriële deel en voor wat betreft het materiële deel vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel:
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 33.728,05 euro. Voormeld bedrag bestaat uit 8.728,05 euro materiële schade en 25.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2024
voor wat betreft het immateriële deel en voor wat betreft het materiële deel vanaf 1 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 203 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:

verklaart onttrekking aan het verkeer de inbeslaggenomen goederen, te weten:

  • 1 STK Mes (PL2100-2024176355-G2237930, Chroomkleurig, merk: Ikea);
  • 1 STK Mes PL2100-2024176355-G2237932, Chroomkleurig, merk: Ikea);
  • 1 STK Mes (PL2100-2024176355-G2238434, Rood);
  • 1 STK Mes (PL2100-2024176355-G2238425, Blauw).
gelast de teruggave van deinbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 STK Telefoontoestel (PL2100-2024176355-G2240433, Xiaomi POCO M3);
  • 1 STK Telefoontoestel (PL2100-2024176355-G2240441, 1 Bluboo telefoon zonder hoesje voorzijde donkerblauw),
aan verdachte als de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.C. Palmboom, voorzitter,
mr. M. Langstraat en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. G. van de Luijtgaarden, griffier,
en is uitgesproken op 23 september 2025.