In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 26 augustus 2025 uitspraak gedaan over een klacht en een verzoek om schadevergoeding van verzoeker, die onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt. Verzoeker, die in een zorglocatie verbleef, had een klacht ingediend tegen de beslissing van de zorgverantwoordelijke om hem op te nemen op de HIC en later terug te plaatsen naar de afdeling. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij verzoeker en zijn advocaat, alsook vertegenwoordigers van de zorginstelling, zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker tijdig zijn verzoekschrift heeft ingediend en dat de klacht klachtwaardig is. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de toepassing van verplichte zorg en de naleving van de Wvggz-criteria van proportionaliteit, doelmatigheid en subsidiariteit. De rechtbank concludeert dat de beslissing van de zorgverantwoordelijke om verzoeker terug te plaatsen op de afdeling gerechtvaardigd was, gezien de incidenten die zich hadden voorgedaan en de risico's voor de veiligheid van verzoeker en anderen. De rechtbank heeft daarom de klacht van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat cassatie open tegen deze beslissing.