In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], een geschil met gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2], over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een bungalow. De eisers hebben in augustus 2020 een overeenkomst gesloten met [gedaagde 1] voor de bouw van een bungalow op een perceel grond. De totale aanneemsom bedroeg EUR 190.000, waarvan EUR 145.000 voor de bouw. De bouw is gestart in het eerste kwartaal van 2021, maar de oplevering heeft niet tijdig plaatsgevonden. Eisers hebben in 2021 tijdelijk in een chalet op het bungalowpark van [gedaagde 1] gewoond, maar zijn pas in december 2021 naar de bungalow verhuisd, terwijl deze nog niet volledig was afgerond.
Eisers hebben [gedaagde 1] in gebreke gesteld vanwege gebreken aan de bungalow en het niet tijdig opleveren. Op 25 juli 2023 hebben eisers de overeenkomst omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde 1] in verzuim verkeerde en dat de bungalow te laat is opgeleverd. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers toegewezen, waaronder een vervangende schadevergoeding van EUR 10.878,00, een contractuele boete van EUR 14.500,00 en aanvullende schadevergoeding van EUR 425,00. Gedaagden zijn ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eisers.
In reconventie heeft [gedaagde 1] betaling van de zesde termijn van de aanneemsom gevorderd, wat door de rechtbank is toegewezen, maar met de voorwaarde dat dit pas na voldoening aan de veroordelingen in conventie moet gebeuren. De rechtbank heeft ook de vordering voor meerwerk afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.