Uitspraak
1.[gedaagde] B.V.,
2.
RSA LUXEMBOURG S.A., in Nederland handelend onder de naam
RSA NEDERLAND,
1.De procedure
- de conclusie van antwoord met producties (genummerd 1 t/m 6),
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
2.De feiten
- voor recht verklaart dat [gedaagde] ex artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade van [eiser] ;
- [gedaagde] en RSA hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van [eiser] , nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en tot betaling van een bedrag van € 30.000,00 als voorschot op de (materiële en immateriële) schade met veroordeling van [gedaagde] en RSA in de kosten van de procedure.
3.Het geschil
1 juli 2024;
4.De beoordeling
De kantonrechter verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 3.6.3 van het arrest waarin is geconcludeerd dat in hoger beroep de blootstelling van [eiser] aan gevaarlijke omstandigheden voldoende is komen vast te staan. In rechtsoverweging 3.9.4 heeft het hof geoordeeld dat vaststaat dat [eiser] ongeveer vijf jaren lang zwaar assemblagewerk heeft verricht en dat hij in 2004 is uitgevallen door rugklachten. In 2005 werd op röntgenfoto's een spondylolysis en een spondylolisthesis gezien en oordeelde de bedrijfsarts dat [eiser] blijvende beperkingen zou ondervinden voor zware rugbelastende activiteiten. In rechtsoverweging 3.9.7. heeft het hof geoordeeld dat het niet relevant is of de spondylolisthesis al dan niet aangeboren is, omdat onvoldoende betwist is dat deze aandoening meestal geen klachten geeft. Dat de rugklachten kunnen ontstaan bij zwaar tillen en dat daarvan sprake is geweest staat vast en daarmee staat ook het causaal verband tussen rugklachten en werkomstandigheden vast, aldus het hof. Verder heeft het hof in rechtsoverweging 3.9.9. de stelling gepasseerd dat er nog nader onderzoek moet worden gedaan naar het causaal verband, omdat [gedaagde] voldoende in de gelegenheid geweest is om te stellen waarom het oorzakelijk verband (medische causaliteit) niet aannemelijk is gemaakt en daarin niet is geslaagd. De kantonrechter is van oordeel dat een schadestaatprocedure niet kan en mag worden benut om dit manco alsnog te repareren. Alleen het causaal verband tussen de opgevoerde schadeposten en de gezondheidsklachten waarvoor [gedaagde] aansprakelijkheid draagt, is in deze schadestaatprocedure nog aan de orde. Voor zover [gedaagden] het standpunt inneemt dat ter vaststelling daarvan (op voorhand) nadere medische stukken of een deskundigenoordeel van een orthopeed moeten worden opgevraagd, heeft zij daarvoor onvoldoende aanknopingspunten gegeven [7] .
“De rugfuncties zijn eigenlijk uitstekend” [9] . Verder spreekt de neuroloog van het Catharinaziekenhuis, dr. [H] , in 2006 [10] over vermoedelijk discogene rugklachten bij een soepele mobiele rug en ziet hij geen aanwijzingen voor neurologische problemen. In een rapportage van Blixembosch [11] wordt gesproken over milde discusproblemen.
Het is dan ook niet zozeer de vraag of en zo ja in welke mate de pre-existente klachten hebben bijgedragen aan de mate van arbeidsongeschiktheid van [eiser] , maar of hij vanwege die klachten ook zonder de blootstelling aan voor de gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden (in eenzelfde mate) arbeidsongeschikt zou zijn geraakt.
Voor de inschatting van het inkomen zonder uitval is het maandloon in 2012 tot uitgangspunt genomen. Dit moet, gezien de inmiddels verstreken tijd, volgens [eiser] gecorrigeerd worden met de looninflatie. Daarom is het inkomen tot en met 2024 verhoogd aan de hand van de CAO-verhogingen in de Metalelektro. [eiser] heeft het op deze wijze begrote hypothetische inkomen vanaf
1 januari 2014 vergeleken met het inkomen dat hij geniet op basis van zijn WIA-uitkering. Ook heeft hij een begroting gemaakt hoeveel pensioen hij zou hebben kunnen opbouwen wanneer hij vanaf 1 januari 2014 tot zijn pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar en drie maanden pensioen zou hebben opgebouwd bij het pensioenfonds PME. Ter onderbouwing heeft [eiser] zijn belastingaangiften en belastingaanslagen vanaf 2014 tot en met 2022 overgelegd, zijn jaaropgave van 2023 en een uitkeringsstrook van 2024. Ook heeft [eiser] een overzicht overgelegd van zijn inkomen vanaf 2014 tot en met 2024 en het door hem te ontvangen pensioen en het overzicht van “mijnpensioenfonds.nl”.
een deelnemerweliswaar premievrije voortzetting aanvragen, maar [eiser] ontving (pas) per 13 januari 2016 een WIA-uitkering en had (ook) bij vrijwillige deelname na het hem gegeven reorganisatieontslag geen aanspraak meer kunnen maken op premievrije voortzetting. Verder komt in de relatie tussen [eiser] en [gedaagde] een eventuele schending van de informatieplicht voor rekening van [gedaagde] . Kortom, er is geen enkele reden om de pensioenschade niet als onderdeel van de schade aan [gedaagden] toe te rekenen, aldus [eiser] .
€ 337.416,00als vergoeding van verlies verdienvermogen, inclusief pensioenschade, zal worden toegewezen. De kantonrechter tekent in dit verband nog aan dat uit de toelichting op het gebruikte rekenprogramma blijkt dat de berekening van het verlies verdienvermogen heeft plaatsgevonden op basis van netto consumptief inkomen en dat rekening is gehouden met de van toepassing zijnde heffingskortingen.
€ 49.333,00als vergoeding van kosten van de huishoudelijke hulp, toewijsbaar is.
€ 12.785,00als vergoeding van verlies aan zelfredzaamheid, toewijsbaar is.
€ 4.563,00als vergoeding van medische kosten, toewijsbaar is.
€ 3.810,30als vergoeding van reiskosten toewijsbaar is.
De Smartengeldgids is niet aangehaald. Volgens [gedaagden] geven de volgende nummers uit de ANWB Smartengeldgids van 2024 enige houvast:
De whiplash werd als matig tot ernstig gekwalificeerd en de functionele invaliditeit werd
De rechter heeft in dit geval een bedrag van € 9.076 aan smartengeld toegekend
In tegenstelling tot [gedaagden] vindt de kantonrechter het door [eiser] gevorderde smartengeldbedrag van € 25.000,00, gelet op alle omstandigheden van het geval, wèl billijk. In de eerste plaats heeft de kantonrechter waarde gehecht aan de omstandigheid dat [eiser] bij [gedaagde] een langer dienstverband had dan 11 jaar (te weten 14 jaar) en dat is vastgesteld dat [gedaagde] haar zorgplicht jegens [eiser] heeft geschonden. Verder heeft de kantonrechter als schadeverhogend element meegewogen dat [eiser] inmiddels 10 jaar in een aansprakelijkheids- en schadevergoedingsprocedure met [gedaagden] is verwikkeld, wat - zoals [eiser] onweersproken heeft gesteld – ook op mentaal gebied zijn tol heeft geëist.
€ 25.000,00als vergoeding van smartengeld, toewijsbaar is.
29 april 2021, die € 4.825,14 bedragen. Door hem zijn onderhandelingen met [gedaagde] gevoerd, zijn schadestukken verzameld en berekeningen in het Rekenprogramma gemaakt. Daarnaast maakt [eiser] ook aanspraak op buitengerechtelijke kosten die de door hem ingeschakelde nieuwe advocaat heeft gemaakt, nadat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [gedaagden] op 4 juli 2023 tot betaling van schadevergoeding had veroordeeld. Er heeft opnieuw overleg plaatsgevonden en de berekeningen uit 2021 moesten geactualiseerd worden (met de cijfers tot en met 2024). De hieraan verbonden buitengerechtelijke kosten bedragen € 5.214,58, aldus [eiser] . In totaal gaat het onder p) dus om een bedrag van € 10.039,72.
Of alle kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt uiteindelijk bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dit vereist dat het maken van de kosten redelijk is en dat de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk is om vergoeding van de schade te verkrijgen.
De inschakeling van BBZ FNV was noodzakelijk om [gedaagden] aansprakelijk te stellen. Een aansprakelijkheidstelling vereist immers een deugdelijke onderbouwing. Het gehanteerde uurtarief van de door [eiser] ingeschakelde advocaten is niet bovenmatig voor gespecialiseerde letselschadeadvocaten. Ook de door de advocaten van [eiser] bestede tijd wordt redelijk geacht. De discussie die tussen partijen gevoerd is over de omvang van de schade, maakt duidelijk dat er meer werk is verricht “dan het enkel invoeren van bedragen”, zoals is gesteld door [gedaagden]
€ 5.039,72als vergoeding van de buitengerechtelijke advocatenkosten.
€ 17.561,00als vergoeding van de kosten van BBZ FNV.
5.De beslissing
€ 337.416,00als vergoeding van verlies aan arbeidsvermogen inclusief pensioenschade;
1 juli 2024 tot aan de dag van voldoening;
€ 49.333,00als vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp;
€ 12.785,00als vergoeding van verlies aan zelfwerkzaamheid;
€ 4.563,00als vergoeding van medische kosten;
€ 3.810,30als vergoeding van reiskosten, te vermeerderen met de
€ 25.000,00als vergoeding van smartengeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 februari 2014 (datum definitieve ziekmelding);
€ 17.561,00als vergoeding van de kosten ex art. 6:96 BW van
BBZ FNV, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2020
€ 5.039,72als vergoeding van de kosten ex art. 6:96 BW van Wout van Veen Advocaten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding,
€ 30.000,00 eerst in mindering dient te komen op de toegekende wettelijke rente,
€ 3.684,96, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagden] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,