ECLI:NL:RBOBR:2025:5973

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
82.341856.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk bedrijfsongeval met overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld

Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een dodelijk bedrijfsongeval dat plaatsvond op 9 februari 2022 in Boxtel. De verdachte, als werkgever, werd beschuldigd van het niet naleven van de Arbeidsomstandighedenwet, wat leidde tot de dood van een werknemer, genaamd [slachtoffer]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk nalatig was geweest in zijn zorgplicht, door geen adequate risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) op te stellen en door niet te zorgen voor veilige arbeidsomstandigheden. De verdachte had feitelijke leiding gegeven aan de verboden gedragingen, wat resulteerde in een taakstraf van 240 uren. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen de nalatigheid van de verdachte en het overlijden van de werknemer, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overtreding van artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet en dood door schuld ex artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: [82.341856.24]
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 82.341856.24
Datum uitspraak: 29 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
[verdachte] ., op of omstreeks 9 februari 2022 te Boxtel, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of daarop rustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was, immers
- heeft zij in strijd met artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in of onvoldoende een inventarisatie en evaluatie of een vergelijkbaar document schriftelijk vastgelegd welke risico’s het werken met arbeidsmiddelen (te weten: reach- en/of heftrucks) bij (een) losstaande palletstelling(en), en/of,
- heeft zij in strijd met artikel 7.4a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, een arbeidsmiddel (te weten: een palletstellingrij) dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties , nooit gekeurd of laten keuren door een deskundig persoon, en/of,
- heeft zij in strijd met artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, er niet voor gezorgd dat een arbeidsmiddel (te weten: een palletstellingrij) zodanig is geplaatst, bevestigd of ingericht en zodanig wordt gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel zoveel mogelijk is voorkomen, immers waren de staanders van de pelletstellingrij niet verankerd met de ondergrond en/of waren niet alle staanders voorzien van een stootbeveiliging en/of was de manoeuvreerruimte verkleind door het plaatsen van pallets in het gangpad bij de palletstellingrij,
zulks terwijl verdachte tot het plegen van vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven, dan wel aan die verboden gedraging(en) (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
T.a.v. feit 2:
[verdachte] ., op of omstreeks 9 februari 2022 te Boxtel, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en/of nalatig heeft gedragen, door in een vrieshuis, een werknemer, genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden te laten verrichten op een reachtruck in een vriescel, waarbij gevaar bestond dat hij door een arbeidsmiddel, te weten een palletstelling, kon worden getroffen door verschuiving, omvallen of omkantelling, bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, te weten het niet bevestigen van de palletstelling aan de vloer en/of versmalling van de manoeuvreerruimte door het plaatsen van pallets in het gangpad nabij de palletstelling, terwijl zij, de risico’s die de arbeid voor die werknemer(s) met zich meebracht niet, althans onvoldoende heeft geïnventariseerd en geen, in elk geval onvoldoende maatregelen heeft getroffen om dat gevaar om te worden getroffen door een arbeidsmiddel tegen te gaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer ( [slachtoffer] ) bij het omvallen van het arbeidsmiddel zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden,
zulks terwijl verdachte tot het plegen van vorenomschreven feit opdracht heeft gegeven, dan wel aan die verboden gedraging(en) (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Op 9 februari 2022 is de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) overleden tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden in vriescel 24 bij de vestiging van [verdachte] aan de [adres 1] . Uit onderzoek is gebleken dat het slachtoffer met een reachtruck in een gangpad pallets aan het verplaatsen was. In dat gangpad stonden enkele pallets opgesteld, waardoor de breedte van het gangpad en daardoor de manoeuvreerruimte voor de reachtruck smaller was dan gebruikelijk wanneer er geen pallets staan. Het slachtoffer is met de reachtruck tegen een op de vloer geplaatste pallet die uit de stelling uitstak gereden, waardoor die pallet verschoof en tegen een, niet in de grond verankerde, staander van de enkele stellingrij aankwam. Die staander knakte hierdoor door en pallets met dozen die in de enkele stellingrij stonden vielen naar beneden en kwamen terecht in het gangpad op het slachtoffer.
Verdachte wordt, kort gezegd, verweten dat [verdachte] handelingen heeft verricht en/of nagelaten om de risico’s en gevaren op de arbeidsplaats te voorkomen of te beperken, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven (feit 1), alsmede dat de dood van het slachtoffer aan de schuld van [verdachte] te wijten is, terwijl verdachte daaraan feitelijk leiding heeft gegeven (feit 2).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden en de daarop gegeven aanvullingen ter terechtzitting van 15 september 2025, heeft de verdediging partiële vrijspraak bepleit van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd voor zover dit betrekking heeft op de eerste gedachtestreep. De verdediging stelt dat [verdachte] wel degelijk een risico-inventarisatie en evaluatie (hierna: RI&E) heeft opgemaakt voor de desbetreffende vestiging van [verdachte] in Boxtel. Verder stelt de verdediging, in het kader van de derde gedachtestreep onder feit 1, dat het verkleinen van manoeuvreerruimte tijdens werkzaamheden niet in strijd is met geldende regelgeving. Tot slot bepleit de verdediging vrijspraak van hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd, aangezien er een reëel alternatief scenario is voor het overlijden van het slachtoffer en daarmee geen causaal verband vaststaat tussen het overtreden van de gestelde norm en het overlijden van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Overwegingen ten aanzien van feit 1.

[verdachte] is als werkgever gebonden aan veiligheidsvoorschriften, die zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit). Niet in geschil is dat de plaats van het ongeval een arbeidsplaats is als bedoeld in de Arbowet. Tevens staat niet in geschil dat het slachtoffer een werknemer was van [verdachte] in de zin van de Arbowet dan wel dat de reachtruck waar het slachtoffer op reed ten tijde van het ongeval en de desbetreffende palletstellingrij arbeidsmiddelen zijn in de zin van deze wet.
In de Arbowet is verankerd dat werknemers het recht hebben op een veilige en gezonde werkplek. De primaire verantwoordelijkheid voor het inrichten van een dergelijke werkplek rust op de feitelijke werkgever, die verplicht is een arbobeleid te voeren dat gericht is op de bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Artikel 32 Arbowet bevat de strafbepaling die inhoudt dat het de werkgever verboden is om handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
Artikel 1 van de Wet op de Economische Delicten bepaalt onder andere dat overtreding van artikel 32 Arbowet een economisch delict is.
De vraag die beantwoord moet worden is of [verdachte] tekort is geschoten in haar zorgplichten als bedoeld in de Arbowet en het Arbobesluit jegens haar werknemers, onder wie het slachtoffer, en daarmee strafbaar heeft gehandeld.
Met betrekking tot de eerste gedachtestreep; artikel 5 lid 1 Arbowet.
[verdachte] wordt onder meer verweten dat zij in strijd met artikel 5 lid 1 Arbowet niet of onvoldoende in een RI&E heeft vastgelegd welke risico’s het werken met een reachtruck bij (een) losstaande palletstelling(en) met zich brengt. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen RI&E bevat voor de vestiging van [verdachte] in Boxtel. De in het dossier aanwezige RI&E heeft enkel betrekking op de vestiging van [verdachte] in ’s-Hertogenbosch; Boxtel wordt daarin niet genoemd. De rechtbank constateert verder dat, voor zover de in het dossier aanwezige RI&E wél betrekking zou hebben op de vestiging van [verdachte] in Boxtel en/of het bedrijfsnoodplan als RI&E zou moeten worden beschouwd, de situatie van het instorten van stellingen en/of het botsen tegen een magazijnstelling daarin niet is opgenomen. Dit terwijl aangenomen mag worden dat dit voor de hand liggende risico’s zijn bij een bedrijf als [verdachte] .
Met betrekking tot de tweede gedachtestreep; artikel 7.4a lid 3 Arbobesluit.
Verdachte heeft ter zitting erkend dat de palletstellingen niet op de voorgeschreven wijze waren gekeurd. Dit betekent dat [verdachte] heeft gehandeld in strijd met artikel 7.4a lid 3 van het Arbobesluit waarin is bepaald dat een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, wordt gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd.
Met betrekking tot de derde gedachtestreep; artikel 7.4. lid 3 Arbobesluit.
Artikel 7.4 lid 3 Arbobesluit schrijft onder meer voor dat een arbeidsmiddel (zoals een stellingrij) zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en zodanig gebruikt wordt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, zoveel mogelijk is voorkomen. De verdediging stelt dat het versmallen van het gangpad en daarmee het beperken van de manoeuvreerruimte niet in strijd is met geldende regelgeving. De rechtbank is van oordeel dat deze versmalling van het gangpad in samenhang moet worden bezien met de overige punten die onder de derde gedachtestreep opgenomen zijn, te weten het niet verankeren van de palletstellingrij met de ondergrond en het niet voorzien van alle staanders van een stootbeveiliging. Deze nalatigheden tezamen, die door de verdediging niet zijn weersproken, maken naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van het handelen in strijd met artikel 7.4 van het Arbobesluit. [verdachte] heeft er immers niet voor gezorgd dat het gevaar van een ongewilde gebeurtenis – het deels instorten van een palletstellingrij – zoveel mogelijk is voorkomen door die stellingrij zodanig – verankerd en voorzien van stootbeveiliging – in te richten.
Opzet.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] opzettelijk heeft gehandeld. Voor een bewezenverklaring van de opzettelijke overtreding van in artikel 1 van de Wet op de economische delicten aangewezen voorschriften, waaronder artikel 32 Arbowet en daarmee artikel 5 Arbowet en artikel 7.4 en 7.4a Arbobesluit, is kleurloos opzet vereist. Opzet hoeft daarmee slechts gericht te zijn op de gedraging zelf, in dit geval een nalaten. Het opzet hoeft er niet op gericht te zijn dat
daardooreen wettelijke verplichting niet wordt nageleefd.
[verdachte] wordt geacht bekend te zijn met de verplichtingen tot het naleven van de op haar rustende zorgplichten op grond van de Arbowet en het Arbobesluit. In het nalaten van [verdachte] die zorgplichten na te leven, ligt het opzet besloten. Bovendien hebben er, gezien het dossier, eerdere incidenten plaatsgevonden bij [verdachte] , maar hebben deze incidenten kennelijk niet geleid tot naleving van de op [verdachte] geldende zorgplichten.
Wetenschap levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid.
[verdachte] wist, althans moest redelijkerwijs weten dat als gevolg van haar nalaten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers kon ontstaan of te verwachten was. Het is immers evident dat wanneer maatregelen achterwege worden gelaten die gericht zijn op het voorkomen en ondervangen van gezondheids- en veiligheidsrisico’s bij het werken in een magazijn, waar met zwaar materieel grote hoeveelheden zware goederen worden verplaatst, ongelukken kunnen gebeuren met ernstige gezondheidsschade of de dood tot gevolg.

Overwegingen ten aanzien van feit 2; dood door schuld ex artikel 307 Sr.

Voor het aannemen van schuld als delictsbestanddeel in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader
moestanders handelen (verwijtbaarheid) en
konook anders handelen (vermijdbaarheid). Een en ander wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De aard en de ernst van de
gevolgenvan het ten laste gelegde moeten bij de beoordeling van de mate van schuld buiten beschouwing worden gelaten, hoe tragisch een gevolg ook is. Wel dient vast komen te staan dat tussen de gemaakte fout en de dood voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat, terwijl tot slot voor culpoze strafbaarheid de voorzienbaarheid nog steeds als een voorwaarde geldt.
De doodsoorzaak.
Het slachtoffer is pas enige tijd na het instorten van de stellingrij op de grond naast de reachtruck aangetroffen. Daarvoor moest eerst een grote hoeveelheid pallets en dozen worden verwijderd door medewerkers van een naastgelegen bedrijf en de brandweer. Het gezamenlijke gewicht van de dozen en pallets die naar beneden zijn gevallen, was aanzienlijk: op de ingestorte stelling stond meer dan 1500 kg aan goederen. Uit de bevindingen tijdens de lijkschouw volgt dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van verstikking door grote druk op de borstkas en dat zijn overlijden niet-natuurlijk was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een voldoende oorzakelijk verband bestaat tussen het instorten van de stellingrij en het overlijden van het slachtoffer.
Aan schuld te wijten.
De rechtbank overweegt dat uit hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van feit 1, volgt dat er sprake is van schuld aan de zijde van [verdachte] als hiervoor bedoeld. Er is vastgesteld dat [verdachte] de werkgever was van het slachtoffer in de zin van de Arbowet. Bovendien is gebleken dat [verdachte] opzettelijk niet heeft voldaan aan de op haar op grond van de Arbowet rustende zorgplichten en redelijkerwijs moest vermoeden dat er daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van haar werknemers, waaronder het slachtoffer, te verwachten viel. Door het nalaten van [verdachte] is het slachtoffer op 9 februari 2022 bedolven onder een groot aantal dozen met bevroren goederen, ten gevolge waarvan het slachtoffer is komen te overlijden door verstikking. [verdachte] heeft nagelaten een veilige werkomgeving te creëren in de desbetreffende vriescel; palletstellingen stonden niet verankerd in de vloer en misten stootbeveiliging, pallets staken uit de stelling tot in het gangpad waar het slachtoffer met de reachtruck reed, pallets stonden opgesteld in het gangpad, en daardoor was er slechts 27 centimeter aan manoeuvreerruimte aan beide zijden van de reachtruck. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de stellingen ook niet op een deugdelijke manier gemonteerd waren. Er is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken van enige andere oorzaak voor het instorten van de stelling dan de aanrijding met de reachtruck die het slachtoffer bestuurde. De vraag of het slachtoffer al dan niet vrijwillig de reachtruck heeft verlaten doet niets af aan de geldende zorgplicht van [verdachte] als werkgever voor haar werknemers. Zelfs al zou het slachtoffer, tegen zijn eigen advies om dat nooit te doen, vrijwillig uit de reachtruck zijn gestapt zoals de verdediging betoogt, dan laat dat het nalaten van [verdachte] onverlet.
Door het voorgaande tezamen en in onderling verband bezien, heeft [verdachte] de op haar rustende zorgplicht voor de veiligheid van haar werknemers, waaronder die van het slachtoffer, vermijdbaar en verwijtbaar geschonden. [verdachte] heeft daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam, onzorgvuldig en nalatig gehandeld. [verdachte] had de risico’s en de gevolgen zoals die zich hebben voorgedaan toen het ongeval gebeurde, kunnen en moeten voorzien en had anders kunnen en moeten handelen. Het fatale ongeval staat in direct verband met het nalaten van [verdachte] . De rechtbank acht bewezen dat het aan de schuld van [verdachte] te wijten is dat het slachtoffer door het instorten van de stelling bedolven is geraakt en als gevolg daarvan is komen te overlijden.
Toerekening aan de rechtspersoon.
Of een gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend aan een rechtspersoon dient te worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij is het van belang of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank stelt vast dat de gedragingen hebben plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Immers zijn de handelingen/het nalaten begaan door personen die bij de rechtspersoon in dienst waren, passen de gedragingen bij de normale bedrijfsvoering, zijn de gedragingen de rechtspersoon dienstig geweest en de feitelijke gang van zaken werd door de rechtspersoon aanvaard. Daartoe verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor al is overwogen.
Feitelijk leidinggeven.
Tot slot is het de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de gedragingen van de rechtspersoon.
Verdachte had als directeur van de rechtspersoon de bevoegdheid om maatregelen te treffen om de verboden gedragingen te voorkomen. Hij heeft verklaard dat hij zijn rol bij het arbeidsomstandighedenbeleid inhield ervoor te zorgen dat de werknemers op een fatsoenlijke, veilige en verantwoorde manier hun werkzaamheden kunnen uitvoeren. Verdachte was de functioneel leidinggevende van het slachtoffer. Verdachte was op de hoogte van de verschillende aanwezige gebreken, zo is gebleken uit de tapgesprekken in het dossier, alsmede van het gegeven dat het laten onderhouden en keuren van de arbeidsmiddelen logischerwijs voortvloeit uit de aard van de werkzaamheden zoals deze bij de rechtspersoon plaatsvonden. Verdachte had gezien het dossier en het verhandelde ter terechtzitting een bepalende rol in het nemen van maatregelen en hij had deze kunnen treffen om de verboden gedragingen te voorkomen.
Concluderend heeft verdachte zowel formeel als feitelijk zeggenschap gehad over de door de rechtspersoon gepleegde gedragingen, zodat hij als feitelijke leidinggevende dient te worden aangemerkt.
Conclusie.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen is.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
[verdachte] ., op 9 februari 2022 te Boxtel, als werkgever, opzettelijk, handelingen heeft verricht en nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en daarop rustende bepalingen, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers, te weten [slachtoffer] , ontstond of te verwachten was, immers
- heeft zij in strijd met artikel 5, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet bij
het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet in een
inventarisatie en evaluatie of een vergelijkbaar document schriftelijk heeft vastgelegd
welke risico’s het werken met arbeidsmiddelen (te weten: reach- en/of heftrucks)
bij (een) losstaande palletstelling(en) met zich brengt, en,
- heeft zij in strijd met artikel 7.4a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, een arbeidsmiddel (te weten: een palletstellingrij) dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties , nooit gekeurd of laten keuren door een deskundig persoon, en,
- heeft zij in strijd met artikel 7.4, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, er niet voor gezorgd dat een arbeidsmiddel (te weten: een palletstellingrij) zodanig is geplaatst, bevestigd of ingericht en zodanig wordt gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel zoveel mogelijk is voorkomen, immers waren de staanders van de pelletstellingrij niet verankerd met de ondergrond en waren niet alle staanders voorzien van een stootbeveiliging en was de manoeuvreerruimte verkleind door het plaatsen van pallets in het gangpad bij de palletstellingrij,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedragingen telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
T.a.v. feit 2:
[verdachte] ., op 9 februari 2022 te Boxtel, aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gedragen, door in een vrieshuis, een werknemer, genaamd [slachtoffer] , werkzaamheden te laten verrichten op een reachtruck in een vriescel, waarbij gevaar bestond dat hij door een arbeidsmiddel, te weten een palletstelling, kon worden getroffen door verschuiving, omvallen of omkantelling, bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, te weten het niet bevestigen van de palletstelling aan de vloer en versmalling van de manoeuvreerruimte door het plaatsen van pallets in het gangpad nabij de palletstelling, terwijl zij, de risico’s die de arbeid voor die werknemer(s) met zich bracht niet heeft geïnventariseerd en geen maatregelen heeft getroffen om dat gevaar om te worden getroffen door een arbeidsmiddel tegen te gaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat de werknemer ( [slachtoffer] ) bij het omvallen van het arbeidsmiddel zodanig letsel heeft bekomen dat hij aan de gevolgen daarvan is overleden,
zulks terwijl verdachte aan die verboden gedragingen telkens feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat verdachte, anders dan de nalatigheden die ten laste zijn gelegd, bepaalde handelingen heeft verricht ter voorkoming van dergelijke ongevallen. De verdediging heeft de rechtbank verzocht daar rekening mee te houden bij een eventuele strafoplegging.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. de rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de bewezenverklaarde feiten.
Verdachte was als feitelijk leidinggevende verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn medewerkers. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten om zorg te dragen voor veilige arbeidsomstandigheden. Verdachte is met zijn handelen ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht jegens zijn medewerkers, in het bijzonder jegens het slachtoffer. Daarbij is de reeks bewezenverklaarde verwijten in de richting van verdachte aanzienlijk. Door zijn nalatigheid heeft het ongeval kunnen plaatsvinden, waardoor het slachtoffer is overleden.
Verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan waarvan zij de gevolgen nog dagelijks ondervinden, zoals ter terechtzitting ook is gebleken uit de voorgedragen slachtofferverklaringen. De rechtbank realiseert zich dat een strafoplegging, in welke vorm of omvang dan ook, dit leed niet ongedaan zal kunnen maken.
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 1 juli 2025 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld.
Redelijke termijn.
Iedere verdachte heeft het recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In de onderhavige zaak oordeelt de rechtbank dat deze termijn op 23 januari 2023 bij het verhoor van verdachte is aangevangen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar stelt de rechtbank vast dat deze termijn met ruim acht maanden is geschonden. De rechtbank verbindt aan deze overschrijding echter geen gevolgen omdat deze grotendeels is veroorzaakt door het indienen van onderzoekswensen door de verdediging, wat heeft geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak met ongeveer zes maanden.
Alles overziend ziet de rechtbank geen aanleiding om te matigen en zal de rechtbank aan verdachte conform de eis opleggen een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
22c, 22d, 51, 57, 307 Wetboek van Strafrecht
5, 16, 32 Arbeidsomstandighedenwet,
1, 2, 6 Wet op de economische delicten,
7.4, 7.4a Arbeidsomstandighedenbesluit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
overtreding van het bepaalde bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, meermalen gepleegd, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
t.a.v. feit 2:
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:

een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis

Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. L.J. Verborg en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. J. Beex, griffier,
en is uitgesproken op 29 september 2025.