ECLI:NL:RBOBR:2025:6066

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
25/608
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loonsanctie en re-integratie-inspanningen door werkgever

Op 3 oktober 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een werkgever (eiseres) en het UWV. De zaak betreft de oplegging van een loonsanctie aan de werkgever, omdat deze onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor haar (ex-)werkneemster, die zich ziek had gemeld. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat de werkgever niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. De bedrijfsarts van de werkgever heeft nagelaten contact op te nemen met de behandelaars van de (ex-)werkneemster, ondanks dat er aanwijzingen waren dat het herstel stagneerde. De rechtbank concludeert dat de werkgever niet blind kan vertrouwen op de adviezen van de bedrijfsarts en dat zij geen stappen heeft ondernomen naar aanleiding van een deskundigenoordeel van het UWV dat het sociaal-medisch handelen van de bedrijfsarts als gebrekkig heeft beoordeeld. De rechtbank verklaart het beroep van de werkgever ongegrond, wat betekent dat de loonsanctie blijft staan en de werkgever geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd in [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.E. Crone),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam]).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit waarmee het UWV heeft bepaald dat eiseres het loon van haar (ex-)werkneemster moet doorbetalen tot 26 juni 2025 (een loonsanctie). Eiseres is het niet eens met de oplegging van de loonsanctie. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de loonsanctie terecht aan eiseres heeft opgelegd. Het UWV heeft aannemelijk gemaakt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat dit zonder geldige reden (deugdelijke grond) is gebeurd. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 3 juni 2024 heeft het UWV geoordeeld dat eiseres niet genoeg heeft gedaan om haar (ex-)werkneemster, [naam], te laten re-integreren en dat daarom een loonsanctie aan eiseres wordt opgelegd.
2.1.
Met het bestreden besluit van 28 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de oplegging van de loonsanctie gebleven.
2.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de oplegging van de loonsanctie. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en dat het beroep dus ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. De (ex-)werkneemster werkte 18 uur per week bij eiseres als gastvrouw. Op 30 juni 2022 heeft zij zich ziek gemeld vanwege belemmerende gezondheidsklachten. Op 5 april 2024 heeft de (ex-)werkneemster bij het UWV een aanvraag voor een WIA [1] -uitkering ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals die staat weergegeven onder het kopje ‘inleiding’ van deze uitspraak.
Standpunten partijen
5. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een tekortkoming in het sociaal medisch handelen van de bedrijfsarts. Het UWV dient de bedrijfsarts een professionele marge te gunnen die in dit geval niet is overschreden. De bedrijfsarts heeft de (ex-)werkneemster regelmatig gesproken en informatie opgevraagd bij de behandelaren. Zo kwam de bedrijfsarts tot de conclusie dat (ex-)werkneemster marginaal belastbaar was en dus nog niet in staat was om te re-integreren. Eiseres stelt zich daarnaast op het standpunt dat zij mocht vertrouwen op het advies van de bedrijfsarts.
5.1.
Het UWV vindt dat de re-integratie-activiteiten van eiseres onvoldoende zijn geweest en zij voor dit verzuim geen deugdelijke grond heeft. De bedrijfsarts heeft terecht het effect van de eerste behandelingen van (ex-)werkneemster afgewacht maar had verdere stappen moeten ondernemen toen duidelijk werd dat haar herstel stagneerde. Dit volgt onder andere uit de Richtlijn Psychische Problemen van de NVAB en de Richtlijn Depressie voor Bedrijfs- en verzekeringsartsen. Verder zijn de door de bedrijfsarts gestelde beperkingen en marginale mogelijkheden volgens de verzekeringsarts van het UWV onvoldoende medisch onderbouwd. Daardoor is er onterecht een re-integratie blokkerend advies afgegeven gedurende de gehele wachttijd. De beoordeling van de bedrijfsarts is dus tekort geschoten op meerdere vlakken en dit komt voor rekening en risico van eiseres. Gelet op het voorgaande is de arbeidsdeskundige van het UWV tot de conclusie gekomen dat er vanaf begin 2023 re-integratiekansen zijn gemist in zowel spoor 1 als spoor 2.
Wanneer kan een loonsanctie worden opgelegd?
6. In artikel 65 van de Wet WIA staat dat het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde (de werknemer) in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV de verrichte re-integratieverplichtingen als onvoldoende beoordeelt, verlengt het UWV op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het is aan het UWV om aannemelijk te maken dat eiseres niet aan deze verplichting heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden (deugdelijke grond) is gebeurd.
6.1.
Het UWV moet beoordelen of eiseres in de periode van de wachttijd voldoende
inspanningen heeft verricht om de werkneemster te laten re-integreren. Het UWV heeft voor deze beoordeling beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter en de daarbij behorende bijlage (de Beleidsregels). [2] Verder hanteert het UWV als vaste gedragslijn een werkwijzer voor arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen van het UWV, de Werkwijzer Poortwachter. [3]
6.2.
Op grond van de Beleidsregels staat bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is voldaan aan de wettelijke eis dat de werkgever en werkneemster in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Als het UWV het resultaat niet bevredigend vindt, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling de aandacht worden gericht op datgene wat door de werkgever en werkneemster daadwerkelijk is ondernomen. Indien geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader in de Beleidsregels wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werkneemster worden geen re-integratie-inspanningen verlangd wanneer de werkneemster geen mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
Oordeel van de rechtbank
7. Niet in geschil is dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Dit betekent dat het UWV kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsarts met de voor hem bekende feiten en omstandigheden na begin 2023 in redelijkheid niet had kunnen komen tot zijn sociaal medische handelwijze en zijn oordeel dat (ex-)werkneemster marginaal belastbaar was.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres na begin 2023 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De bedrijfsarts is tekortgeschoten in zijn sociaal medische handelwijze. Hierdoor is nader onderzoek naar de mogelijkheden in spoor 1 en 2 ten onrechte niet opgepakt, waardoor re-integratiekansen gemist kunnen zijn. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsartsen van het UWV volgen. De bedrijfsarts heeft pas op 23 februari 2024 voor het eerst informatie opgevraagd bij de behandelaars van (ex-)werkneemster. Niet gebleken is dat de bedrijfsarts op een eerder moment informatie bij de behandelend sector heeft opgevraagd. Daar was echter alle aanleiding voor geweest volgens de verzekeringsartsen van het UWV. Sinds begin 2023 was het duidelijk dat het herstel van (ex-)werkneemster stagneerde. In het geval van stagnatie schrijft de NVAB richtlijn Psychische Klachten voor om uitgebreider diagnostiek onderzoek te doen, onderzoek te doen naar risicofactoren, na te gaan welke factoren oplossingen in de weg staat, en interventies de indiceren en te initiëren. Volgens de verzekeringsarts B&B blijkt uit het schrijven van de bedrijfsarts dat hij zelf heeft getwijfeld over de exacte diagnose en ook bij behandelaars was de diagnose niet eenduidig. De verzekeringsarts van het UWV stelt dat er ook nog andere factoren een rol hebben gespeeld op bij de klachten van (ex)werkneemster dan alleen de factoren die in de gestelde diagnose zijn betrokken. Dit had, in combinatie met de richtlijn, aanleiding moeten zijn om met de huisarts van (ex-)werkneemster te overleggen en zo nodig te verwijzen naar een psychiater. Ook in de Richtlijn Depressie voor Bedrijfs- en verzekeringsartsen dat, als persoonlijke factoren de oorzaak zijn van stagnatie, overleg met de huisarts gepleegd kan worden voor heroverweging van de behandeling. Door geen contact op te nemen met behandelaren is de bedrijfsarts zonder motivatie afgeweken van deze richtlijnen volgens de verzekeringsarts B&B. Het had op de weg van de bedrijfsarts gelegen om contact op te nemen met de behandelaars van (ex-)werkneemster, zeker omdat sprake was van een stagnatie in het herstel, maar dit is niet gebeurd. De rechtbank ziet geen reden om deze conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden. De enkele stelling van eiseres dat geen sprake is van een tekortkoming in het sociaal-medisch handelen van de bedrijfsarts, brengt de rechtbank niet aan het twijfelen over de juistheid van de motivering van het UWV. Dit standpunt van eiseres is namelijk niet onderbouwd.
7.2.
De rechtbank concludeert dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Voor dit verzuim bestaat geen deugdelijke grond. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar beroepsgrond dat zij mocht vertrouwen op het advies van haar bedrijfsarts, omdat zij geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van dat advies. Eiseres onderbouwt namelijk in het geheel niet waarom zij geen reden had om te twijfelen aan de juistheid van het advies van de bedrijfsarts. Die onderbouwing wordt ook niet geleverd met de algemene opmerking van eiseres dat haar bedrijfsarts regelmatig met (ex-)werkneemster heeft gesproken en informatie heeft opgevraagd. Dat een bedrijfsarts regelmatig met een zieke werknemer spreekt is een normale gang van zaken en uit wat hiervoor is overwogen blijkt juist – in tegenstelling tot wat eiseres stelt – dat de bedrijfsarts is tekortgeschoten in het opvragen van medische informatie. Met wat eiseres stelt lijkt zij te zeggen dat zij blind mag vertrouwen op wat haar bedrijfsarts aan haar rapporteert over de (gezondheids)situatie van (ex-)werknemer, maar dat is niet verenigbaar met artikel 65 van de Wet WIA. Daar komt nog bij dat eiseres al eerder bekend is geworden met het standpunt van het UWV met betrekking tot het gebrekkig sociaal-medisch handelen van de bedrijfsarts, namelijk door middel van het deskundigenoordeel dat is afgegeven op 14 februari 2024. Eiseres heeft daarop geen actie ondernomen, zo heeft zij zelf erkend. Ook heeft de bedrijfsarts op 23 januari 2024 geadviseerd om spoor 2 in te zetten en ook daarop heeft eiseres geen actie ondernomen. Dit komt allebei hoe dan ook voor rekening en risico van eiseres.

Conclusie en gevolgen

8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de loonsanctie terecht is opgelegd. De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Wintjes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Beleidsregels beoordelingskader poortwachter van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, laatst gewijzigd op 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224.
3.Werkwijzer Poortwachter, versie 1 augustus 2022.