In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen [eiseres] en De Stichting WOONSTICHTING THUIS. Het verzoek van Thuis tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:210 BW is afgewezen. De rechter oordeelde dat de huurster, [eiseres], onder de bijzondere omstandigheden van de zaak niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van haar ex-partner, die destijds bij haar inwoonde. De procedure begon met een dagvaarding op 10 maart 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 augustus 2025, waarbij [eiseres] via een Teamsverbinding deelnam vanwege haar verblijf in een revalidatiekliniek. Thuis had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, maar de kantonrechter oordeelde dat het huurgenot niet volledig onmogelijk was gemaakt en dat herstel van de woning mogelijk was. De rechter concludeerde dat de gestelde tekortkomingen van [eiseres] niet zodanig ernstig waren dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was. Thuis werd in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 510,00.