ECLI:NL:RBOBR:2025:6191

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
C/01/408663 / FA RK 24-3909 C/01/408673 / FA RK 24-3914
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf, zorgregeling en gezag in een zaak van intieme terreur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een vader en moeder over de zorgregeling en het gezag van hun minderjarige kind. De moeder heeft gesteld dat zij slachtoffer is van intieme terreur door de vader, wat heeft geleid tot een onveilige situatie voor haar en het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van structureel lichamelijk en psychisch geweld door de vader. De rechtbank heeft het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder bepaald en een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige elke woensdag en in de oneven weken op zondag bij de vader verblijft. De rechtbank heeft ook een raadsonderzoek gelast om de veiligheid van de minderjarige tijdens de contactmomenten met de vader te onderzoeken. De vader heeft verzocht om een uitbreiding van de zorgregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen in het belang van de veiligheid van het kind. De rechtbank heeft de zaak pro forma aangehouden tot 26 mei 2026 voor de uitkomsten van het raadsonderzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers : C/01/408663 / FA RK 24-3909
(bodemprocedure)
C/01/408673 / FA RK 24-3914
(voorlopige voorzieningen)
Uitspraak : 28 augustus 2025
Beschikking betreffende de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het ouderlijk gezag in de zaak van
[verzoeker],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.J.A. van den Hoogen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.M.P. Gerrits,
over de minderjarige:
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
In het kader van zijn wettelijke taak is in de procedure betrokken:
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift (met producties 1 tot en met 17) in de bodemprocedure en in de voorlopige voorzieningen van de vader, ontvangen bij de griffie op 26 september 2024;
  • het verweerschrift (met producties 1 tot en met 23), tevens houdende een zelfstandig verzoek, in de bodemprocedure en in de voorlopige voorzieningen van de moeder, ontvangen bij de griffie op 6 augustus 2025;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandige verzoek van de moeder (met producties 26 tot en met 37), ontvangen bij de griffie op 12 augustus 2025;
- de correspondentie, waaronder met name:
  • een brief van mr. Van den Hoogen van 7 augustus 2025 met producties 18 tot en met 23 en productie 25;
  • een F9-formulier van mr. Van den Hoogen van 8 augustus 2025 met productie 24;
  • een F9-formulier van mr. Gerrits van 12 augustus 2025 met productie 25.
1.2.
De zaken zijn behandeld tijdens de zitting van 14 augustus 2025. Gelet op de nauwe samenhang van het door de vader ingediende verzoeken met het door de moeder ingediende verzoek in de zaak met kenmerk C/01/417559 / FA RK 25-2955 (verzoek tot vervangende toestemming vakantie), zijn deze verzoeken tijdens de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld. In laatst genoemd zaak- en rekestnummer is bij afzonderlijke beschikking beslist.
1.3.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [naam 1] namens de raad;
  • mevrouw [naam 2] als piketmediator.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. De relatie van partijen is geëindigd in januari 2024. Zij hebben niet met elkaar samengewoond.
2.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen partijen is [de minderjarige] geboren.
2.3.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De vader en de moeder hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont bij de moeder.
2.4.
In onderling overleg zijn partijen een regeling overeengekomen, waarbij [de minderjarige] wekelijks van woensdag 07.30 uur tot donderdag voorafgaand aan het kinderdagverblijf bij de vader verblijft, en daarnaast op zondag van 07.30 uur tot 18.00 uur.

3.Het geschil

Zaak met kenmerk C/01/408673 / FA RK 24-3914 (voorlopige voorzieningen)

3.1.
De vader verzoekt de voorzieningenrechter om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv, een zorgregeling in opbouw vast te stellen tussen [de minderjarige] en de vader, zoals beschreven onder punt 53 van het verzoekschrift, dan wel een dusdanige zorg- en contactregeling met een dusdanige ingangsdatum die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht.
3.2.
De moeder voert hiertegen op de gronden en op de wijze als in het verweerschrift omschreven verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek van de vader.
Zaak met kenmerk C/01/408663 / FA RK 24-3909 (bodemprocedure)
3.3.
De vader verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
  • [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en op het adres van de moeder blijft ingeschreven;
  • tussen [de minderjarige] en de vader een zorg- en contactregeling zal gelden, zoals beschreven onder punt 42 van het verzoekschrift, dan wel een dusdanige zorg- en contactregeling met een dusdanige ingangsdatum die de rechtbank in het belang van [de minderjarige] acht.
3.4.
De moeder voert hiertegen verweer. Zij verzoekt:
  • de verzoeken van de vader ten aanzien van de zorgregeling af te wijzen;
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vast te stellen bij de moeder;
  • te bepalen dat [de minderjarige] bij de vader zal verblijven iedere woensdag van 10.00 uur tot 16.00 uur alsmede in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader toebrengt en de vader [de minderjarige] naar de moeder terugbrengt, althans een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige vast te stellen door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.5.
De moeder verzoekt daarnaast bij wege van zelfstandig verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk wordt beëindigd en dat zij voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.6.
De vader voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder en concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de moeder, behoudens het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats.

4.De beoordeling

Zaak met kenmerk C/01/408673 / FA RK 24-3914 (voorlopige voorzieningen)

4.1.
Het verzoek van de vader tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het verzoek van de vader in de bodemprocedure zijn gezamenlijk behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 14 augustus 2025. In de onderhavige bodemprocedure zal in de beschikking een voorlopige zorgregeling worden vastgesteld. Dit was aanleiding voor de advocaat van de vader om het verzoek ex artikel 223 Rv tijdens de mondelinge behandeling in te trekken. Gelet hierop behoeft dit verzoek geen inhoudelijke beoordeling meer. De rechtbank zal dit verzoek daarom afwijzen.
Zaak met kenmerk C/01/408663 / FA RK 24-3909 (bodemprocedure)
Was er sprake van intieme terreur?
4.2.
De moeder geeft aan zich ernstige zorgen te maken over de veiligheid van [de minderjarige] , omdat de vader zich tijdens en na afloop van de relatie op structurele wijze schuldig zou hebben gemaakt aan fysieke en psychische mishandeling van de moeder, alsmede dwingende controle naar haar heeft uitgeoefend. Zij kwalificeert dit als intieme terreur. De vader ontkent niet elk voorbeeld dat de moeder heeft aangedragen, maar wel het gestelde structurele karakter en stelt daarbij dat de escalaties van twee kanten kwamen. De rechtbank acht het voor een goede beoordeling van de ingediende verzoeken belangrijk om allereerst vast te stellen of de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was intieme terreur door de vader.
4.3.
De moeder heeft in haar verweerschrift verschillende situaties beschreven waarin sprake zou zijn geweest van lichamelijk, psychisch en verbaal geweld. Zij heeft haar stellingen onderbouwd met onder meer (delen van) WhatsApp-gesprekken en e-mailberichten tussen partijen. Uit verschillende tekstberichten blijkt dat de vader herhaaldelijk kritiek uitte op het gedrag van de moeder. Zo stuurde hij onder meer berichten wanneer de moeder met vriendinnen uitging of buitenshuis was zoals:

Ik heb het geprobeerd, ga de hele dag leip, weer hierdoor, weer ben jij weg en zit er alleen in, weer jouw leugens, verwijten, daden en actie, weer zit je elders, weer laat je me wegrotten.
en
“Ik had meer van je verwacht, maar je aandacht en belangstelling ligt elders Bij een vriendin, een etentje, werk, carnaval deels is het een ziek patroon deels is het jouw luie/ontwijkende patroon, wel lasten op mijn schouders leggen, maar maar weinig doen om de lasten te verminderen, freerider nee, want je hebt andere prioriteiten Ik kan me niet voorstellen dat ik zo afwezig ben/reageer als jij iemand verliest En weg is ze weer... Want belangrijkere dingen waar de aandacht naar uitgaan etentje vriendinnetje werken carnaval”
Dit betreft slechts enkele voorbeelden uit de grote hoeveelheid door de moeder overgelegde soortgelijke berichten van de vader aan de moeder, waaronder ook de incidentele erkenning dat dit niet goed van hem is. Verder heeft de moeder tekstberichten overgelegd waaruit blijkt dat de vader haar na de bevalling heeft geprobeerd te isoleren. Zo volgt uit productie 5 dat de vader de moeder onder druk zette om afstand te nemen van haar familie en de volledige focus te leggen op het gezin, terwijl zij juist in die periode behoefte had aan steun vanuit haar omgeving. In een door de moeder overgelegd bericht schrijft de vader onder meer:
“Ik doe bij deze nogmaals een beroep op je, leg de focus op ons gezin. Maak je ongevoelig voor belangen van anderen. Zo niet, dan hebben we geen toekomst samen als gezin. Jouw ouders moeten nu stoppen met spanning op jou te voeren. Geen gejank over hun verdriet en zorgen.”
Dit is een voorbeeld van verschillende berichten waarin de vader de onverdeelde aandacht van de moeder opeist, ten koste van het netwerk van de moeder.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank tonen deze berichten een patroon van controle en drukuitoefening door de vader en kwalificeert dit als psychische mishandeling. De gespannen sfeer in het gezin was daarbij ook voor derden waarneembaar. Zo blijkt uit productie 6, een e-mailbericht van de kraamverzorgster, dat ook zij die spanning in huis heeft ervaren tijdens de kraamperiode. De vader is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd om een geloofwaardige uitleg te geven waarin deze berichten een andere betekenis zouden krijgen dan intieme terreur jegens de moeder. De enkele, kale betwisting van de vader, gecombineerd met zijn stelling dat beide ouders het slechtste in elkaar naar boven haalden, acht de rechtbank hiervoor ontoereikend.
4.5.
Bij de beoordeling van de vraag of voldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake was van intieme terreur door de vader, betrekt de rechtbank ook het door de moeder geschetste voorval dat zich tijdens een gezamenlijke vakantie in Marokko heeft voorgedaan.
Volgens de moeder kreeg de vader daar een woede-uitbarsting, omdat zij niet snel genoeg nieuwe schoenen voor hem had besteld. De vader zou haar daarop hebben vernederd en gekleineerd, waarna de moeder boos werd en naar bed wilde gaan. Toen zij haar kleding van het bed afgooide, belandde een kledingstuk op een kandelaar met een brandende kaars. Terwijl de moeder erheen rende om de kaars te doven, heeft de vader kennelijk zijn been uitgestoken waardoor zij hard ten val is gekomen. Uit productie 28, behorend bij het verweerschrift van de vader tegen de zelfstandige verzoeken van de moeder, blijkt dat de vader in een e-mailbericht aan zijn hulpverlener zelf heeft verklaard dat hij instinctief zijn been had uitgestoken om de moeder te laten struikelen. Los van de precieze toedracht van het incident, acht de rechtbank het zeer zorgwekkend dat de vader zijn been bewust heeft uitgestoken, en de moeder willens en wetens wilde laten struikelen, terwijl zij in verwachting was van [de minderjarige] . Verder heeft de moeder in haar verweerschrift nog andere soortgelijke incidenten beschreven. Een ander voorbeeld is de situatie waarin de vader, volgens de moeder, haar heeft geprobeerd te wurgen in het bijzijn van [de minderjarige] . Van dit incident heeft de moeder melding gemaakt bij de politie en haar zorgen kenbaar gemaakt aan zowel de relatietherapeut als de therapeut van de vader. De vader heeft dit voorval noch in zijn verweerschrift noch tijdens de mondelinge behandeling betwist of zelfs maar besproken.
4.6.
De rechtbank concludeert dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich tijdens en na de relatie met de vader in een ernstig onveilige situatie bevond, waarbij zij slachtoffer was van structureel lichamelijk en psychisch geweld door de vader, alsmede van dwingende controle. De rechtbank zal hierna de verzoeken beoordelen en daarbij het voorgaande meewegen.
Hoofdverblijf
4.7.
De ouders hebben samen het gezag. Zij kunnen de rechtbank samen of ieder afzonderlijk om een beslissing vragen (artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek) over [de minderjarige] als zij het niet eens worden over:
  • het hoofdverblijf;
  • de zorgregeling, waaronder een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben om redenen genoemd in artikel 377a, derde lid.
4.8.
De vader heeft verzocht om het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder te bepalen. De rechtbank zal dit verzoek toewijzen, nu de moeder hiertegen geen verweer heeft gevoerd en niet is gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich daartegen verzet. Dit komt bovendien overeen met de feitelijke situatie. Daarnaast heeft de vader verzocht om [de minderjarige] op het adres van de moeder ingeschreven te laten staan. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, nu [de minderjarige] reeds ingeschreven staat op het adres van de moeder.
Regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het gezag
4.9.
Uit de stukken die partijen hebben ingediend, en wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling, blijkt dat de standpunten van partijen over een wenselijke zorgregeling erg uiteenlopen. De vader verzoekt om een uitbreiding van de thans in de praktijk uitgevoerde zorgregeling, terwijl de moeder van mening is dat deze regeling juist dient te worden ingeperkt en dat overnachtingen daarbij achterwege moeten blijven.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat sprake is geweest van ernstig en structureel partnergeweld. Deze vaststelling heeft consequenties voor de verdere beslissingen, onder meer met betrekking tot de (definitieve) zorgregeling. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [de minderjarige] wel veilig is in de zorg van haar vader. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader, mede bij monde van zijn advocaat, naar voren gebracht dat hij in de afgelopen periode aan zichzelf heeft gewerkt en dat hij in inmiddels een ander mens is dan tijdens de relatie met de moeder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat in redelijkheid geen gevaar voor [de minderjarige] valt te vrezen, nu uit de overgelegde stukken blijkt dat het gedrag van de vader ook na het beëindigen van de relatie is blijven voortbestaan. Daarbij heeft de vader zelf verklaard ook in een eerdere relatie fors over de grenzen van zijn toenmalige partner te zijn gegaan. De door de vader overgelegde stukken van hulpverleners zijn niet alleen incompleet, nu de vader aanzienlijke passages heeft weggelaten, maar kunnen ook niet de conclusie dragen dat valt te verwachten dat de vader zich nu wezenlijk anders zal gedragen in intieme relaties. De rechtbank acht nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming hier geboden.
4.11.
In afwachting van de uitkomst van een raadsonderzoek, is de rechtbank van oordeel dat de thans in de praktijk uitgevoerde zorgregeling dient te worden ingeperkt en dat overnachtingen daarbij vooralsnog achterwege moeten blijven. Pas wanneer meer duidelijkheid is verkregen over de mate waarin [de minderjarige] veilig is bij de vader, kan worden bezien of uitbreiding van de regeling, inclusief overnachtingen, wel verantwoord is. Daarmee is niet gezegd dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader op dit moment geheel zou moeten worden stopgezet. De rechtbank acht het, evenals de raad, van belang dat het contact tussen [de minderjarige] en haar vader niet wordt onderbroken. Gelet op haar jonge leeftijd is het belangrijk dat [de minderjarige] de gelegenheid krijgt om haar vader regelmatig te blijven zien, zodat een band en de hechtingsrelatie met hem verder kan worden opgebouwd. Tegelijkertijd staat vast dat op dit moment onvoldoende inzicht bestaat in de wijze waarop het contact verloopt en of de vader in staat is om voldoende aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Ook weegt de rechtbank mee dat de moeder, mede in het licht van de eerdere incidenten, geen vertrouwen heeft in de veiligheid van [de minderjarige] bij de vader.
4.12.
Met de raad is de rechtbank van oordeel dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] op een zodanige wijze dient plaats te vinden dat dit voor zowel de moeder als voor [de minderjarige] voldoende veilig verloopt. Het is noodzakelijk dat daarbij duidelijke kaders en afspraken worden vastgesteld om spanningen en conflicten zoveel mogelijk te voorkomen. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig het verzoek van de moeder, bepalen dat als voorlopige zorgregeling geldt dat [de minderjarige] iedere woensdag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de vader zal verblijven, alsmede in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur.
4.13.
Daarnaast is uit de overgelegde stukken, en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, gebleken dat de overdrachtsmomenten tussen de ouders erg gespannen verlopen. De rechtbank acht dit niet in het belang van [de minderjarige] , nu zij hierdoor wordt blootgesteld aan spanningen en conflicten tussen de ouders. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de overdracht van [de minderjarige] via derden plaatsvindt. Dit houdt in dat [de minderjarige] op de woensdagen door een persoon uit het netwerk van de moeder aan de vader wordt overgedragen en na afloop van het contact door een persoon uit het netwerk van de moeder bij de vader wordt opgehaald. Op de zondagen zal de overdracht plaatsvinden bij de door de vader benoemde buren. De moeder brengt [de minderjarige] daarheen en haalt haar daar ook weer op, zodat een directe ontmoeting tussen de ouders wordt vermeden.
4.14.
Verder is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat ook de informatie-uitwisseling rondom de overdracht problematisch verloopt. De moeder heeft gesteld dat de vader weigert mondeling informatie te verstrekken en alleen bereid is per e-mail te communiceren, waarbij hij zichzelf tot 24 uur na de overdracht de tijd geeft om te reageren. Naar het oordeel van de rechtbank is het delen van basisinformatie rond een overdracht van groot belang, te meer nu [de minderjarige] gezien haar leeftijd van twee jaar nog niet of onvoldoende zelf kan aangeven waar zij behoefte aan heeft. Nu de vader tijdens de zitting mondeling heeft toegezegd bereid en in staat te zijn de moeder kort na een contactmoment te informeren, zal de rechtbank bepalen dat de vader binnen twee uur na iedere overdracht de moeder per e-mail dient te informeren over bijzonderheden met betrekking tot het welbevinden van [de minderjarige] , waaronder haar voeding en slaappatroon. Alternatief kan hij hiervoor ook het overdrachtsschriftje gebruiken. Hier staat tegenover dat ook de vader behoefte kan hebben aan relevante informatie over [de minderjarige] . Het kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook van moeder worden verlangd dat zij eenzelfde bijzonderheden over [de minderjarige] met de vader deelt. Dit kan via het overdrachtsschriftje, dan wel per e-mail voorafgaand aan de overdracht. De rechtbank verbindt hier geen tijdsblok aan, omdat de moeder dan ook de zorg voor [de minderjarige] heeft.
4.15.
Tot slot is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat de inhaaldagen tijdens de vakanties van [de minderjarige] met de moeder een aanhoudend punt van discussie vormen. De vader wenst gecompenseerd te worden voor de contactmomenten die hij mist wanneer de moeder met [de minderjarige] op vakantie is. De rechtbank overweegt dat met de vaststelling van de nieuwe zorgregeling sprake is van een nieuwe situatie, waarin het niet meer past om terug te blijven komen op eerdere gemiste dagen. Wel moet er voor de toekomst iets worden afgesproken, waaronder de aankomende vakantie van de moeder met [de minderjarige] . Naar het oordeel van de rechtbank ligt het voor de hand dat eventuele gemiste contactmomenten in beginsel worden ingehaald op de daaropvolgende vrijdagen, dan wel de zondagen in de even weken, tenzij het de ouders lukt om in onderling overleg tot andere afspraken te komen die hen beter passen.
4.16.
De rechtbank acht de hiervoor beschreven regeling, gelet op de huidige omstandigheden, passend en in het belang van [de minderjarige] . Op deze wijze kan [de minderjarige] regelmatig contact hebben met haar vader waarbij er ook oog is voor haar veiligheid. Tegelijkertijd beoogt dit de spanningen tussen de ouders zoveel mogelijk te beperken, waarbij beide ouders tijdig worden voorzien van belangrijke informatie over de verzorging van [de minderjarige] .
Raadsonderzoek
4.17.
De rechtbank zal de raad verzoeken om onderzoek te doen naar het contact tussen [de minderjarige] en de vader. De rechtbank constateert dat de standpunten van partijen uiteenlopen over wat er tijdens de relatie en de contactmomenten met [de minderjarige] is voorgevallen. De moeder heeft meerdere incidenten gedetailleerd beschreven en met stukken onderbouwd, terwijl de vader deze grotendeels heeft ontkend of onbesproken heeft gelaten. Er bestaat bij de rechtbank nog onvoldoende duidelijkheid over de feitelijke situatie en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] . In dit verband betrekt de rechtbank ook het als productie 25 overgelegde e-mailbericht van de vader aan de moeder. Daarin schrijft de vader dat hij waarneemt dat [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten bij hem “op haar tenen lijkt te lopen”, dat zij voortdurend het gevoel heeft iets fout te doen en dat dit volgens hem zelf bestraffend gedrag leidt. De moeder heeft aangevoerd dat zij dit gedrag bij [de minderjarige] niet herkend en dat ook het kinderdagverblijf hierover geen signalen heeft waargenomen. De rechtbank acht het zorgwekkend dat de vader dergelijke signalen meent te zien, terwijl deze door de moeder en het kinderdagverblijf niet worden bevestigd. Juist omdat het gaat om een jong kind, dat nog niet of nauwelijks in staat is zelf aan te geven waar zij behoefte aan heeft, acht de rechtbank het van groot belang dat zorgvuldig en objectief wordt onderzocht hoe [de minderjarige] zich ontwikkelt, hoe zij de omgang met de vader beleeft en in welke mate zij zich bij hem veilig voelt. De rechtbank vindt het daarom noodzakelijk dat de raad een onderzoek verricht naar de veiligheid van [de minderjarige] , de kwaliteit van de ouder-kindrelatie en de vraag welke zorgregeling het meest tegemoet komt aan de belangen van [de minderjarige] .
Gezag
4.18.
Verder acht de rechtbank, mede gelet op de eerder vastgestelde onveilige thuissituatie, nader onderzoek naar het gezag noodzakelijk. Tussen partijen bestaat verschil van mening over de vraag of het gezamenlijke gezag kan worden voortgezet. De moeder stelt dat samenwerking met de vader niet mogelijk is en de vader zijn gezag als machtsmiddel inzet, terwijl de vader verzoekt het gezamenlijk gezag te handhaven. Om te kunnen beoordelen of het in het belang van [de minderjarige] is dat het gezamenlijk gezag wordt voortgezet, of dat eenhoofdig gezag aan de moeder moet worden toegekend, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de raad dit eveneens in zijn onderzoek betrekt.
4.19.
Gelet op al het vorenstaande en rekening houdend met de wachttijd bij de raad, zal de rechtbank de beslissing op de verzoeken pro forma aanhouden tot
26 mei 2026.

5.De beslissing

De rechtbank:
Zaak met kenmerk C/01/408673 / FA RK 24-3914 (voorlopige voorzieningen)
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Zaak met kenmerk C/01/408663 / FA RK 24-3909 (bodemprocedure)
5.3.
bepaalt het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder;
5.4.
wijst het verzoek van de vader tot inschrijving van [de minderjarige] op het adres van de moeder af;
5.5.
stelt als
voorlopige regelingvast dat [de minderjarige] iedere woensdag van 10.00 uur tot 16.00 uur bij de vader zal verblijven, alsmede in de oneven weken op zondag van 10.00 uur tot 16.00 uur, waarbij op de woensdagen een persoon uit het netwerk van de moeder [de minderjarige] naar de vader zal brengen en daar weer zal ophalen, en waarbij de overdracht op de zondagen zal plaatsvinden bij de voormalige buren van de vader;
5.6.
bepaalt dat de vader binnen twee uur na iedere overdracht na een contactmoment de moeder per e-mail informeert over bijzonderheden met betrekking tot het welbevinden van [de minderjarige] , waaronder haar voeding en slaappatroon, en dat de moeder vooraf aan iedere overdracht voor een contactmoment eenzelfde bijzonderheden over [de minderjarige] per e-mail met de vader deelt (alternatief kan elk van de ouders kiezen hiervoor een overdrachtsschriftje te gebruiken);
5.7.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
houdt de (verdere) behandeling en definitieve beslissing ten aanzien van de zorgregeling en het gezag
pro formaaan tot
26 mei 2026met het verzoek aan de raad voor de kinderbescherming een onderzoek in te stellen met inachtneming van de volgende onderzoeksvragen:
  • Wat betekenen de signalen van psychisch en fysiek geweld door de vader tegenover de moeder voor [de minderjarige] en haar veiligheid?
  • Zou [de minderjarige] voldoende veilig zijn tijdens de contactmomenten met de vader en is de vader voldoende in staat om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] ?
  • Welke contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] komt het meest tegemoet aan de belangen van [de minderjarige] ?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
  • Zijn er contra-indicaties voor contact en zo ja, welke?
  • In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen: hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
  • Welke hulpverlening is door partijen reeds ingeschakeld en welke hulpverlening adviseert de raad voor de ouders en mogelijk voor [de minderjarige] ?
  • Wat adviseert de raad ten aanzien van het gezag?
  • Welke andere feiten/ omstandigheden die uit het onderzoek van de raad naar voren zijn gekomen en die niet in het kader van de voorgaande vragen aan de orde zijn gesteld, zijn wel van belang om te vermelden?
5.9.
verzoekt de raad voor de kinderbescherming
uiterlijk 28 april 2026ter zake te rapporteren en te adviseren;
5.10.
verzoekt de advocaten van partijen om de rechtbank
uiterlijk 12 mei 2026schriftelijk hun reactie kenbaar te maken op het uitgebrachte raadsadvies en een standpunt in te nemen over de verdere voortgang van de zaak; de rechtbank zal partijen daarna informeren over de verdere voortgang van de procedure;
5.11.
compenseert de tot op heden gemaakte proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.S. Badri, rechter, tevens kinderrechter,
en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 28 augustus 2025.
Conc: ÖA(OB
Tegen deze beschikking kan, voor zover het een eindbeslissing betreft, -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.