vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-040288-21
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1980] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 augustus 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2020 te Best, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en/of brand heeft gesticht bij aan de woning gelegen aan de [adres 1] , immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een petfles gevuld met ontbrandbare (vloei)stof en/of (een) stuk(ken) vuurwerk aangestoken, althans met open vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur en/of een andere ontstekingsbron in aanraking gebracht met voornoemde woning, ten gevolge waarvan voornoemde woning gedeeltelijk is verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of nabijgelegen perce(e)l(en) en/of levensgevaar voor bewoners van de woning aan de [adres 1] (familie [verbalisant 1] ) en/of voor zich op/in de nabijgelegen perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding.
Op zondag 13 december 2020, omstreeks 01:43 uur, werd er door de bewoonster van het adres [adres 1] in Best, telefonisch een melding gedaan bij de hulpdiensten. Er was kort voor de melding een explosie geweest onder de carport van de betreffende woning waardoor meerdere ruiten van de woning kapot gesprongen waren. Ook was er een kleine brand onder de carport. Meldster woonde op dit adres met een politieambtenaar, [verbalisant 1] , en hun twee kinderen. Naar aanleiding van de ontploffing werd op 13 december 2020 een zogeheten Team Grootschalige Opsporing (TGO) geformeerd met de naam ‘Rijgerbos’.
Naar aanleiding van dit opsporingsonderzoek heeft het Openbaar Ministerie verdachte op 11 januari 2023 aangehouden op de verdenking van het medeplegen van de brandstichting onder de carport. [verbalisant 1] en zijn vrouw, die ten tijde van de ontploffing met de kinderen in de woning aanwezig was, hebben zich als benadeelde partijen gevoegd in het strafproces en vorderen beiden schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft hij – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De officier van justitie is van oordeel dat alle bewijsmiddelen die wijzen in de richting van verdachte in onderling verband en samenhang bezien voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren om verdachte als medepleger aan te merken van de brandstichting. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op het feit dat de zoon van verdachte op 12 december 2020 een boete ontving waarbij [verbalisant 1] proces-verbaal heeft opgemaakt. Diezelfde dag is door verdachte uitgezocht waar [verbalisant 1] woonde en zijn er belastende SkyECC-chatgesprekken gevoerd waarin onder andere werd geschreven dat [verbalisant 1] een ‘cadeautje’ kon worden gegeven, volgens de officier van justitie duidelijk doelend op een explosief. De officier van justitie hecht ook veel waarde aan het onderzoek naar een motorscooter van het merk Suzuki die verdachte op zijn naam had ten tijde van het tenlastegelegde. De officier van justitie is ervan overtuigd dat deze motorscooter is gebruikt bij een zogenaamde voorverkenning, gelet op de sterke uiterlijke gelijkenissen tussen de motorscooter van verdachte en de motorscooter die is te zien op beelden van de vermeende voorverkenning, en het feit dat verdachte deze scooter drie weken na het incident heeft verkocht via Marktplaats. Dat schoolvrienden van zijn zoon zeer kort na de brandstichting al wisten van de brandstichting en dat deze was gepleegd bij het huis van [verbalisant 1] draagt voor de officier van justitie ook bij aan zijn overtuiging dat verdachte medepleger was van de brandstichting. De officier van justitie ziet verdachte niet als uitvoerder van de brandstichting, maar zijn handelingen zijn wel voldoende om hem als medepleger aan te merken. Zonder het achterhalen van het adres van [verbalisant 1] , zonder voorverkenning en zonder zijn initiatief was het niet tot een uitvoering gekomen, aldus de officier van justitie.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor het daderschap van verdachte; als pleger of medepleger.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat er op 13 december 2020 een explosie van een vuurwerk-brandstof combinatie heeft plaatsgevonden onder de carport bij de woning van [verbalisant 1] en zijn gezin en dat daarbij ook gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan. Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij als medepleger hierbij betrokken is geweest. Voor een bewezenverklaring dient wettig en overtuigend te worden bewezen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met (een) ander(en) bij het plegen van dit strafbare feit. Daartoe moet sprake zijn van een gezamenlijke uitvoering van het ten laste gelegde dan wel van een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht daaraan. De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot dit oordeel te komen.
De rechtbank constateert dat het procesdossier aanwijzingen bevat dat verdachte wetenschap had van en betrokken was bij – in ieder geval – de mogelijke voorbereiding van de brandstichting. Deze aanwijzingen bestaan onder meer uit SkyECC-berichten die aan verdachte worden gekoppeld en het onderzoek naar de motorscooter die op de dag voor het incident is gezien nabij de plaats delict. Het dossier bevat echter geen technisch of ander bewijs waaruit de rechtbank kan vaststellen of, en zo ja in welke mate, verdachte concreet en direct betrokken was bij de uiteindelijke brandstichting. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat dat verdachte als uitvoerder betrokken was bij de brandstichting. Zo is uit mastgegevens gebleken dat de telefoon van verdachte rond het tijdstip van het incident in de buurt van zijn eigen woning was, en zijn er verder ook geen aanwijzingen dat verdachte in de buurt of bij de plaats delict aanwezig was ten tijde van de brandstichting. Het aangetroffen dna op de binnenkant van de dop en de schroefdraad van het bij de explosie gebruikte petflesje matcht niet met verdachte. Ook blijkt nergens concreet uit dat verdachte opdracht heeft gegeven tot de brandstichting aan een of meerdere uitvoerders, of dat hij anderszins behulpzaam was bij de uitvoering. De SkyECC-berichten in het gesprek tussen ‘ketel’ – welk account aan verdachte wordt toegeschreven – en ‘bajesklant’ wijzen weliswaar op een mogelijk plan om ‘iets’ ten aanzien van [verbalisant 1] te doen maar in een later verstuurd bericht door diezelfde ‘ketel’ wordt gezegd dat hij het juist bij een gesprek wil laten, wat contra-indicatief is voor betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting.
Met betrekking tot de motorscooter van verdachte die volgens de politie is gebruikt bij een voorverkenning overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek naar die motorscooter weliswaar kan worden geconcludeerd dat verdachte op de pleegdatum eigenaar was van een motorscooter die gelijkenissen vertoont met de motorscooter die is gebruikt bij een mogelijke voorverkenning, maar dat allerminst vaststaat dat dit de motorscooter van verdachte was. Daarbij is van belang dat het geverbaliseerde onderzoek naar andere, soortgelijke motorscooters (te) summier is geweest. Zo heeft verdachte zijn motorscooter op 6 januari 2021 te koop aangeboden via Marktplaats, maar is een soortgelijke motorscooter slechts één week na de brandstichting door de tenaamgestelde zonder opgaaf van redenen geschorst. Hiernaar is door de politie kennelijk geen nader onderzoek verricht. Alternatieve scenario’s zijn niet in die mate onderzocht dat zij door de rechtbank kunnen worden uitgesloten. Onduidelijk is gebleven welke personen welke handelingen hebben verricht in de daadwerkelijke voorbereiding en uitvoering van de brandstichting.
De gedragingen van verdachte die zijn op te maken uit de bewijsmiddelen die wijzen op enige betrokkenheid van verdachte bij (de voorbereiding van) de brandstichting zijn in onderling verband en samenhang gezien weliswaar verdacht, maar onvoldoende concreet en staan in een te ver verwijderd verband van de brandstichting om te worden gekwalificeerd als (mede)plegershandelingen. Kortom: uit het dossier blijkt niet welke handelingen verdachte wel of niet heeft verricht en eventuele handelingen kunnen ook niet juridisch worden geduid. Hierdoor kan geen materiële of intellectuele bijdrage door verdachte aan de tenlastegelegde brandstichting worden vastgesteld.
De rechtbank zal verdachte gezien het voorgaande bij een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs, vrijspreken van het tenlastegelegde.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De vordering van de benadeelde partij.
Nu verdachte van het hem tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partijen zullen worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt, tot op heden begroot op nihil.