ECLI:NL:RBOBR:2025:6320

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
11719527 EJ VERZ 25-306
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • A. Wijsman - Van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer in het kader van re-integratie

In deze zaak heeft de kantonrechter op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen DAF Trucks N.V. en [verweerder]. DAF verzocht om ontbinding op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, die zijn re-integratieverplichtingen niet nakwam. De werknemer had herhaaldelijk geweigerd om passende arbeid te verrichten, ondanks herhaaldelijke adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundigen van het UWV. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zonder goede reden de aangeboden re-integratiewerkzaamheden had geweigerd, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. De arbeidsovereenkomst werd per direct ontbonden zonder toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter wees ook het verzoek van de werknemer om achterstallig loon af, omdat hij geen deskundigenoordeel van het UWV had overgelegd. De proceskosten werden toegewezen aan DAF, omdat de werknemer in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11719527 EJ VERZ 25-306
Beschikking van14oktober 2025
in de zaak van:
DAF TRUCKS N.V.,
gevestigd in Eindhoven,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: DAF Trucks N.V.,
gemachtigde: mr. P.A.L. de Jong,
tegen
[verweerder],
wonende in [woonplaats] , [land] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. S.J. de Leng-van Vliet.

1.Deze arbeidszaak in het kort

1.1
De kern van de zaak gaat over de vraag of de werkzaamheden die [verweerder] in het kader van zijn re-integratie moest verrichten passende arbeid was ja of nee. DAF vindt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door meerdere keren zonder goede reden het door haar aangeboden, en volgens de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige, passende werk te weigeren. Loonsancties en een deskundigenoordeel van het UWV hebben ook niet geleid tot een verandering in het gedrag van [verweerder] . DAF verzoekt daarom ontbinding. [verweerder] is het met dit alles om verschillende redenen niet eens. De hoofdredenen zijn dat de re-integratie had moeten blijven plaatsvinden op de (eerste) afdeling Draadbomen en dat de arbeid op de (latere) afdeling DSU niet passend was.
1.2
De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van DAF met onmiddellijke ingang moet worden ontbonden, omdat [verweerder] zonder redelijke grond zijn re-integratieverplichtingen (in dit geval dus het uitvoeren van passende arbeid) niet is nagekomen. Aan [verweerder] wordt geen transitievergoeding toegekend. Verder hoeft DAF aan [verweerder] geen achterstallig loon te betalen. Dit oordeel wordt hierna uitgebreid gemotiveerd bij onderdeel 5 “De beoordeling”, maar eerst worden het verloop van de procedure, de relevante feiten, en de verzoeken en de standpunten van partijen die beoordeeld dienen te worden vermeld. Tot slot volgt de beslissing.

2.2. De procedure

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verzoekschrift van 23 mei 2025 van DAF met 20 bijlagen,
 het verweerschrift, ook (voorwaardelijk) tegenverzoek, van 28 augustus 2025 van [verweerder] met 13 bijlagen,
 de brief van 4 september 2025 van DAF met bijlagen 21 tot en met 24,
 de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarbij door mr. De Jong spreekaantekeningen zijn voorgedragen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2
Aan het eind van de mondelinge behandeling is bepaald dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

3.De feiten

3.1
DAF is een internationale fabrikant van (zware) vrachtwagens.
3.2
[verweerder] (geboren op [geboortedatum] 1979) is al bijna vijf jaar verbonden aan DAF: om te beginnen als uitzendkracht (vanaf 11 oktober 2021 tot en met 20 november 2022) en daarna is hij in vaste dienst getreden (vanaf 21 november 2022 tot en met heden) in de functie van onderhoudsmonteur B. Het laatstverdiende loon van [verweerder] bedraagt € 3.710,82 bruto per maand exclusief emolumenten. De arbeidsduur bedraagt 36 uur per week.
3.3
Op
5 april 2024heeft [verweerder] zich ziek gemeld wegens rugklachten.
3.4
Op
12 april 2024heeft [verweerder] voor het eerst contact gehad met de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft toen geconstateerd dat er een fysieke beperking bestaat (onder meer beperkingen op het gebied van zitten, staan, lopen, bukken en tillen) en geadviseerd dat [verweerder] niet in staat is om het werk te hervatten.
3.5
Tijdens het tweede bezoek aan de bedrijfsarts op
26 april 2024waren de constateringen hetzelfde en luidde het advies onveranderd: re-integratie is niet mogelijk.
3.6
Dit veranderde tijdens het derde bezoek aan de bedrijfsarts op
24 mei 2024. De bedrijfsarts heeft naar aanleiding van dat bezoek gerapporteerd:
“Er bestaat een fysieke beperking. Onderzoek en behandeling is ingesteld. Herstel zet in. Daarom advies om zo snel als het kan worden georganiseerd te starten met 2x3 uur per week bij de DSU in licht inpak werk. Zitten met afwisseling van staan en lopen. Vervolg na medisch specialistich onderzoek op 14 juni a.s.”De DSU (volledig: DAF Support Unit) is een afdeling binnen DAF die voorziet in passend werk voor arbeidsongeschikte mederwerkers. DAF omschrijft het werk op de DSU als werk dat, bijvoorbeeld, (deels) zittend, in dagdienst op een vaste locatie en/of zonder tempodruk kan worden uitgevoerd.
3.7
[verweerder] kon zich niet vinden in de bevindingen van de bedrijfsarts van 24 mei 2024 zoals hiervoor geciteerd. Hij wilde eerst de MRI-scan op 14 juni 2024 afwachten voordat hij enige vorm van werkzaamheden zou hervatten. Daarom heeft [verweerder] op
27 mei 2024aan DAF laten weten dat hij de (vervangende) werkzaamheden niet zal uitvoeren. Verder heeft [verweerder] op
6 juni 2024een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd met de vraag:
“Is het werk dat ik moet of wil doen passend?”.
3.8
Op
15 juli 2024heeft het UWV (medegedeeld bij brief van 26 juli 2024) geoordeeld dat:
“ [verweerder] heeft geen goede reden om de aangeboden re-integratiewerkzaamheden niet te accepteren. De re-integratie inspanningen van de heer [verweerder] zijn hiermee onvoldoende.”Dit oordeel is gebaseerd op een arbeidsdeskundig rapport. In dat rapport staat ook:
“De bedrijfsarts acht de heer [verweerder] in staat om lichte inpakwerkzaamheden te verrichten bij DAF Support Unit. (…) De verzekeringsarts (…) heeft de belastbaarheid van de heer [verweerder] vastgesteld naar aanleiding van het spreekuur van 15-7-2024. Hij komt tot de conclusie dat de heer [verweerder] mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten en sluit zich aan bij het advies van de bedrijfsarts op 24-05-2024.”
3.9
Naar aanleiding van het deskundigenoordeel van het UWV is [verweerder] vanaf
18 juli 2024gaan re-integreren op de afdeling Draadbomen. [verweerder] voerde op de afdeling Draadbomen 2x 3 uur per week aangepaste werkzaamheden uit. Dat verliep goed.
3.1
Vervolgens heeft de bedrijfsarts op
29 oktober 2024het volgende gerapporteerd:
“Er bestaat een fysieke beperking. Behandeling is ingesteld en aanvullende behandelingen zijn gepland. Op 13-1-2025 medisch specialistische evaluatie van die behandelingen. Betrokkene werkt sinds 18-7-2024 in aangepast werk voor 2x 3 uur op de afdeling draadbomen op dinsdag en vrijdag. Advies om de uren uit te breiden naar 4x 3 uur per week bij voorkeur in dagdienst per 4-11-2024. Vervolg na medisch specialistische evaluatie in 2025.”[verweerder] heeft ingestemd met de urenuitbreiding en heeft vervolgens 4x 3 uur gewerkt op de afdeling Draadbomen.
3.11
Omdat volgens DAF het werk op de afdeling Draadbomen terugliep en er op
5 november 2024een plek vrij kwam op de afdeling DSU, heeft DAF [verweerder] geïnstrueerd zijn re-integratie op de afdeling DSU voort te zetten. [verweerder] heeft vervolgens geprotesteerd tegen overplaatsing naar een andere afdeling.
3.12
Op
27 november 2024heeft de bedrijfsarts onder meer gerapporteerd dat [verweerder] 4x 3 uur per week aangepaste werkzaamheden kan uitvoeren op de DSU. Op diezelfde dag, dus op 27 november 2024, heeft DAF een brief aan [verweerder] verstuurd, waarin onder meer is vermeld dat hij zich aan de adviezen van de bedrijfsarts moet houden, dat er alleen bij een nieuwe medische situatie een ander advies zou volgen en er werd medegedeeld dat er loonstopzetting zou volgen als hij zich niet aan zijn verplichtingen zou volgen. De aanleiding voor het versturen van deze brief is in de brief van 27 november 2024 als volgt omschreven: “
In de afgelopen periode heeft u zich bijna op wekelijkse basis niet gehouden aan het advies van de bedrijfsarts met genoemde re-intgratieverplichtingen”(lees: re-integreren op afdeling DSU).
3.13
Daarna heeft DAF op
5 december 2024deze brief gestuurd aan [verweerder] :
“Ondanks eerdere gesprekken en notities, heeft u zich op dinsdag 3 december j.l. weer niet gehouden aan het gestelde advies van de bedrijfsarts welke aangeeft dat u geschikt bent voor werkhervatting bij DSU gedurende 3 uur per dag, 4 dagen per week. (…) Wij schorten om deze reden uw loon direct op. We verwachten dat u conform de afspraken op maandag 9 december om 12.15 uur bij DSU. Indien u er dan niet bent, zullen wij direct overgaan tot een loonstop (7:629 BW). Graag wijzen wij u erop dat indien u het niet eens bent met het advies van de bedrijfsarts, u een second opion kunt aanvragen bij een externe arbodienst of een deskundigenoordeel bij het UWV. In de tussentijd geldt het huidige advies van de bedrijfsarts en heeft u de verplichting u hieraan te houden. Wellicht ten overvloede melden wij dat een [land] doktersattest niet geldend is in Wet Verbetering Poortwachter. Alleen het advies van de bedrijfsarts is leidend.”
3.14
Op
9 december 2024is [verweerder] niet komen werken op de afdeling DSU. Daarom heeft DAF hem diezelfde dag per brief laten weten dat het loon per direct wordt stopgezet en dat zij zich gaat beraden over vervolgstapen indien [verweerder] op 10 december 2024 niet op de DSU verschijnt.
3.15
In de periode van
10 december 2024 tot en met 17 december 2024heeft [verweerder] aangepaste werkzaamheden verricht op de DSU.
3.16
In de hiervoor genoemde periode heeft DAF een officële waarschuwing gegeven aan [verweerder] . DAF heeft namelijk op
12 december 2024een brief verstuurd waarin is opgenomen:
“Helaas hebben we moeten concluderen dat u zich niet aan de geldende DAF regels houdt zoals het dragen van een veiligheidsbril, welke verplicht is. Hier bent u reeds mondeling op aangesproken. Tevens heeft u zich uitgelaten met de woorden ‘het lijkt wel een strafkamp’ richting één van de teamleiders, na het zien van de afspraken rondom uw re-integratie. Dit gedrag is onacceptabel te noemen (…). De DSU stelt een re-integratie werkplek voor u beschikbaar, en in het geval uw gedrag niet verbetert is de kans aanwezig dat u niet meer tot de werkplek wordt toegelaten, wat ook betekent dat u zich niet aan de reintegratieverplichtingen kunt houden. Dit zal leiden tot een loonstop zoals eerder is aangekondigd. U bent zelf verantwoordelijk om u als goed werknemer te gedragen en zich zowel aan de DAF regels te houden als aan de verplichtigen die de Wet Poortwachter aan u stelt.”[verweerder] heeft via WhatsApp geprotesteerd tegen deze waarschuwing.
3.17
Op
17 december 2024heeft er op initiatief van [verweerder] een gesprek plaatsgevonden met DAF. Volgens [verweerder] heeft hij toen uitgelegd dat hij wel wil werken op de afdeling DSU maar dat het werk daar voor hem te belastend is. In reactie daarop heeft DAF verwezen naar de adviezen van de bedrijfsarts, waaruit volgt dat het werk op de DSU passend is. Aan het eind van dit gesprek heeft [verweerder] laten weten dat hij zou stoppen met het verrichten van arbeid op de DSU. Naar aanleiding daarvan heeft DAF bij brief van 17 december 2024 laten weten het loon stop te zetten.
3.18
Vervolgens heeft DAF op
19 december 2024een deskundigenoordeel gevraagd bij het UWV.
3.19
Op
14 januari 2025is [verweerder] verschenen bij de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft toen (weer) geconcludeerd dat hij geschikt is voor 4x 3 uur per week aangepast werk op de DSU. Verder staat in het rapport van de bedrijfsarts:
“Er bestaat een fysieke beperking. Behandeling is uitgevoerd. Naar aanleiding van medisch specialistische evaluatie op 13-1-2025 is vervolg behandeling nodig. Daarnaast bestaat een beperking van het persoonlijk functioneren. Betrokkene werkt niet en is in afwachting van een deskundigenoordeel van het UWV op 14-2-2025. Daarnaast is er door de situatie een arbeidsconflict ontstaan, waarbij betrokkene zich onder druk gezet door werkgever. Advies om daarover met elkaar in gesprek te gaan.”
3.2
Op
19 februari 2025heeft DAF het door haar aangevraagde deskundigenoordeel van het UWV over de re-integratieinspanningen van [verweerder] ontvangen. De conclusie daarvan is dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. In het arbeidsdeskundig rapport van het UWV staat bij het kopje “
3.4. Visie van de werknemer” het volgende:
“De heer [verweerder] is het niet eens de mogelijkheden zoals deze door de bedrijfsarts op 27-11-2024 zijn geduid. Hij heeft zich op 17-12-2024 volledig arbeidsongechikt gemeld vanwege een andere ziekte oorzaak. Tevens meldt de heer [verweerder] dat hij zich gediscrimineerd voelt omdat hij niet verder mocht re-integreren op de afdeling Draadboom en overgeplaatst is naar de DSU. Ook vindt hij de werkzaamheden bij de DSU niet passend omdat het werktempo hier te hoog is. We hebben afgesproken dat er een spreekuur met de verzekeringsarts ingepland zal worden teneinde de belastbaarheid van de heer [verweerder] vast te stellen.”Verder staat in het arbeidsdeskundigrapport bij het kopje
4. Beoordeling re-integratie inspanningen:
“De verzekeringsarts, de heer [A] , is evenals de bedrijfsarts, van mening dat de heer [verweerder] benutbare mogelijkheden heeft voor re-integratie en acht de heer [verweerder] belastbaar conform de opgestelde belastbaarheid van de bedrijfsarts d.d. 27-11-2024. Wanneer de werknemer arbeidsmogelijkheden heeft, ook al is de omvang beperkt, gelden de wettelijke verplichtingen ten aanzien van re-integratie. De werkgever is verplicht om passende arbeid aan te bieden aan de werknemer en de werknemer is verplicht om aan zijn re-integratie mee te werken. De werkgever biedt, conform advies van de bedrijfsarts d.d. 27-11-2024, passend werk aan bij de DAF Support Unit. De heer [verweerder] werkt niet mee aan re-integratie. Zijn re-integratieinspanningen zijn hierdoor onvoldoende.”
3.21
[verweerder] heeft de arbeid niet hervat na het deskundigenoordeel van 19 februari 2025. Gelet daarop heeft DAF op
24 februari 2025aan [verweerder] laten weten dat zij aan de kantonrechter gaat verzoeken om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens verwijtbaar handelen. Op dat moment was de op 17 december 2024 ingestelde loonstop nog steeds van kracht.
3.22
In de periode van
maart 2025 tot en met mei 2025is er overleg geweest tussen de gemachtigden van partijen, onder andere over de forumkeuze omdat [verweerder] in [land] woont. Daarnaast heeft [verweerder] op 15 april 2025 aan DAF laten weten dat hij alsnog passend werk wil verrichten en dat zijn eerdere gedrag te wijten is aan onvoldoende kennis over de Nederlandse wetgeving. Voor DAF kwam dit te laat en zij heeft aangekondigd een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen.

4.De verzoeken en de standpunten van partijen

Het verzoek en het standpunt van DAF
4.1
DAF verzoekt de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, omdat [verweerder] verwijtbaar heeft gehandeld (e-grond). [1] Daarbij vraagt DAF voor recht te verklaren dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat hij geen recht heeft op een transitievergoeding. Verder verzoekt DAF [verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
4.2
DAF heeft ter onderbouwing van haar ontbindingsverzoek in de kern naar voren gebracht dat [verweerder] herhaaldelijk zijn re-integratieverplichtingen heeft geschonden. Zo heeft [verweerder] zonder deugdelijke grond geen gehoor gegeven aan de instructie om passend werk te verrichten ondanks dat hij daartoe in staat was volgens de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV. Een (officiële) waarschuwing, toegepaste loonsancties en een deskundigenoordeel van het UWV hebben geen (blijvend) effect gehad in zijn gedrag.
4.3
Gelet op dit alles kan van DAF in redelijkheid niet worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerder] is verplicht om re-integratieinspanningen te leveren. [2] Het niet voldoen aan deze verplichting levert verwijtbaar handelen of nalaten op, en dus een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [3] DAF benadrukt in dit kader dat de bedrijfarts en de arbeidsdeskundigen van het UWV keer op keer bevestigen dat het werk op de afdeling DSU passend is. [verweerder] heeft op geen enkele wijze gesteld of onderbouwd dat dit niet zo is, en of dat sprake is van een uitzondering die de wet aangeeft. [4] Bovendien is van belang dat de arbeidsdeskundige van het UWV op 19 februari 2025 heeft geoordeeld dat zowel de bedrijfsarts als de verzekeringsarts concluderen dat [verweerder] benutbare mogelijkheden heeft voor re-integratie, dat het werk op de DSU passend is en dat de re-integratieinspaninngen van [verweerder] onvoldoende zijn.
Het verweer van [verweerder] daartegen en zijn gewijzigde (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.4
[verweerder] is het niet eens met het verzoek van DAF en hij vindt primair dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij heeft niet verwijtbaar gehandeld, laat staan ernstig verwijtbaar. [verweerder] heeft namelijk niet geweigerd om de re-integratiewerkzaamheden uit te voeren, maar hij wilde graag met DAF in overleg over de uit te voeren arbeid. Volgens [verweerder] heeft DAF tijdens het traject niet gehandeld als goed werkgever. Zo heeft DAF vrijwel meteen acties ondernomen, zoals het inzetten van loonsancties, terwijl [verweerder] zich coöperatief heeft opgesteld. Herplaatsing is mogelijk (in de vorm van re-integratie) op de afdeling Draadbomen of een andere afdeling. Bovendien is sprake van het opzegverbod tijdens ziekte waardoor de arbeidsovereenkomst niet kan worden ontbonden.
4.5
Indien de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] subsidiair (dus als het ware voorwaardelijk) aan hem een transitievergoeding toe te kennen van € 5.524,12 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook dient in die situatie bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst rekening te worden gehouden met de voor [verweerder] geldende opzegtermijn zonder aftrek van de periode tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de dagtekening van de ontbindingsbeschikking. Verder verzoekt [verweerder] subsidiair te bepalen dat DAF aan [verweerder] het achterstallig loon over de periode van 17 december 2024 tot 15 april 2025 moet betalen, wat neerkomt op een bedrag van € 16.572,36 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.6
In beide gevallen, dus primair en subsidiair, wil [verweerder] dat DAF wordt veroordeeld in de proceskosten.
4.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij niet alleen subsidiair maar ook primair betaling van het achterstallig loon verzoekt zoals hiervoor bij 4.5 is omschreven.
De reactie van DAF op het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.8
DAF handhaaft haar standpunt dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat [verweerder] in geen geval geen recht heeft op een transitievergoeding. Ook dient het verzoek tot betaling van achterstallig loon in de visie van DAF te worden afgewezen, en wel om twee redenen. Op de eerste plaats heeft [verweerder] verzuimd om bij zijn vordering een deskundigenoordeel van het UWV te overleggen, waarin het UWV ingaat op de vraag of [verweerder] verhinderd was om de passende arbeid te verrichten. Alleen daarom al is dit onderdeel niet toewijsbaar. [5] Daarnaast heeft [verweerder] niet gesteld dat er een uitzondering van toepassing is. [6] Op de tweede plaats is het verzoek tot betaling van achtertallig loon niet toewijsbaar, aangezien DAF rechtmatig het loon heeft stopgezet. [7] Zij is niet direct overgegaan tot het inzetten van loonsancties. Daarnaast heeft DAF de loonstop opgeheven nadat [verweerder] in de periode van 10 tot en met 17 december 2024 passend werk heeft verricht en later nogmaals op 15 april 2025 toen hij heeft aangegeven alsnog te willen re-integreren op de DSU.
En verder
4.9
Voor zover er nog details en andere argumenten van partijen relevant zijn, komen deze verderop aan bod bij de beoordeling.

5.De beoordeling van alle verzoeken door de kantonrechter

Inleiding
5.1
Omdat het verzoek van DAF en het (voorwaardelijk) tegenverzoek van [verweerder] niet los van elkaar kunnen worden gezien, worden deze verzoeken hierna samen behandeld.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2
Voordat aan de inhoudelijke beoordeling van alle verzoeken kan worden toegekomen, moet de kantonrechter eerst een formele vraag beantwoorden. Deze arbeidszaak heeft namelijk een internationaal karakter. Zo woont [verweerder] in [land] , is DAF in Nederland gevestigd en moet de arbeid ook worden uitgevoerd in Nederland. Daarom dient om te beginnen te worden getoetst of de kantonrechter in Eindhoven rechtsmacht heeft (bevoegd is) om deze zaak te beoordelen, en zo ja welk recht daarbij van toepassing is. Deze vragen moeten ambtshalve beantwoord worden. Dat betekent dat deze vragen altijd beantwoord dienen te worden, dus ook zonder dat (alle) partijen zich daarover hebben uitgelaten.
5.3
De kantonrechter is van oordeel dat zij bevoegd is van deze zaak kennis te nemen en dat deze zaak moet worden beoordeeld naar Nederlands recht. Partijen hebben namelijk na het ontstaan van het geschil afgesproken dat de Nederlandse rechter bevoegd is DAF haar ontbindingsverzoek en daarmee verband houdende verzoeken en vorderingen te behandelen. Dit staat in de e-mails van 29 april 2025 en 8 mei 2025 van de gemachtigden van partijen. [8] Het staat partijen vrij om op basis van Europees recht deze forumkeuze te maken. [9] Omdat de arbeid gewoonlijk in Eindhoven werd verricht, is de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven, bevoegd om deze zaak te behandelen. [10] Ook ten aanzien van het toepasselijke recht hebben partijen een keuze gemaakt. Partijen zijn immers in de arbeidsovereenkomst overeengekomen dat Nederlands recht van toepassing is. Op grond van Europees recht is deze rechtskeuze toegestaan, omdat DAF terecht heeft aangevoerd (1) dat [verweerder] de arbeid steeds in Nederland heeft uitgevoerd en (2) dat de door partijen gemaakte keuze voor Nederlands recht niet tot gevolg heeft dat de [verweerder] minder rechtsbescherming zou hebben dan in het geval geen rechtskeuze zou zijn gemaakt, althans dat laatste is niet gesteld of gebleken. [11]
5.4
De conclusie is dat de kantonrechter de zaak inhoudelijk kan behandelen.
Verwijtbaar handelen of nalaten door niet nakomen re-integratieverplichtingen
5.5
Er gelden meerdere wettelijke voorwaarden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Eén van de voorwaarden is dat er een redelijke grond voor ontbinding is. [12] Volgens DAF gaat het in dit geval om de zogeheten e-grond: verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, waardoor het van de werkgever niet kan worden gevraagd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [13] In de wetsgeschiedenis wordt het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door de werknemer als voorbeeld van de e-grond genoemd. [14] Re-integratieverplichtingen zijn aan de orde als een werknemer ziek is. In dat geval rusten zowel op de werknemer als op de werkgever wettelijke re-integratieverplichtingen. [15] De werkgever moet aan de ene kant zodanige maatregelen treffen en voorschriften geven als redelijkerwijs nodig is, zodat de arbeidsongeschikte werknemer in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. [16] De werknemer dient aan de andere kant mee te werken aan re-integratie. [17] Meewerken betekent onder meer dat de werknemer gevolg moet geven aan redelijke voorstellen van de werkgever of van door haar aangewezen deskundigen. [18] Meewerken brengt ook mee dat de werknemer passende arbeid verricht waartoe de werkgever de werknemer in de gelegenheid stelt. [19] De wet verstaat onder passende arbeid:
“alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.” [20] In dit kader kan van een werknemer in beginsel worden verlangd de adviezen van deskundigen, zoals de bedrijfsarts, op te volgen, tenzij er aanwijzingen zijn om de juistheid daarvan te betwijfelen. Bij verschil van mening over wat redelijk of passend is, kan de werknemer een second opinion vragen bij een andere, buiten het bedrijf werkzame bedrijfsarts. [21] Werkgever en werknemer kunnen beiden een deskundigenoordeel bij het UWV aanvragen, bijvoorbeeld over de vraag of de werknemer de re-integratieverplichtingen voldoende nakomt. [22]
5.6
In dit verband is bovendien van belang dat de kantonrechter het verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond in verband met het niet nakomen van re-integratieverplichtingen door de werknemer afwijst, als: [23]
a. de werkgever de werknemer niet eerst schriftelijk heeft gemaand tot nakoming van die verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt, [24] of
de werkgever niet beschikt over een deskundigenverklaring als bedoeld in de wet, tenzij dit in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. [25]
Passende arbeid
5.7
Vast staat dat verschillende deskundigen keer op keer, namelijk vanaf eind mei 2024 tot half februari 2025, hebben gerapporteerd dat [verweerder] , rekening houdend met zijn beperkingen, geschikt is voor het uitvoeren van passende arbeid
endat onder passende arbeid in dit geval wordt verstaan (licht inpak) werk op de afdeling DSU bij DAF. Met deskundigen wordt kort gezegd bedoeld de bedrijfsarts van DAF en de arbeidsdeskundigen van het UWV. Zowel [verweerder] als DAF hebben in de loop van de tijd een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV.
5.8
De bedrijfsarts van DAF ( [B] ) heeft wat hiervoor in de eerste zin van 5.7 staat, vier keer gerapporteerd, en wel op:
24 mei 2024 (2x 3 uur per week bij de DSU licht inpak werk. Zitten met afwisseling van staan en lopen),
9 oktober 2024 (advies uren uitbreiding naar 4x 3 uur),
27 november 2024 ( [verweerder] kan 4x 3 uur aangepaste werkzaamheden uitvoeren op de DSU),
14 januari 2025 ( [verweerder] is geschikt voor het uitvoeren van 4x 3 uur per week aangepast werk op de DSU).
5.9
Uit beide deskundigenoordelen van het UWV blijkt dat het door DAF aan [verweerder] aangeboden werk passend is.
-
Deskundigenoordeel UWV 15 juli 2024 (aangevraagd door [verweerder] ) [26]
[verweerder] heeft op 6 juni 2024 een deskundigenoordeel verzocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [verweerder] toegelicht dat de reden voor de aanvraag van het deskundigenoordeel was omdat het maar de vraag was of [verweerder] wel kon werken met zijn klachten en hij bovendien nog een medisch onderzoek (MRI) diende te krijgen. Ook vroeg hij zich af of het aangeboden werk passend was. In het arbeidsdeskundig rapport van 15 juli 2024 is de aanleiding van het deskundigenoordeel omschreven als:
“Doe ik voldoende om weer aan het werk te gaan?”en is de onderzoeksvraag vervolgens als volgt geformuleerd:
“Zijn de re-integratieinspanningen van de werknemer voldoende? De werknemer is van mening dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft om arbeid te verrichten.”. De arbeidsdeskundige van het UWV ( [C] ) heeft zich op 15 juli 2024 bij de beantwoording van die vraag aangesloten bij het advies van de bedrijfsarts van 24 mei 2024 (dus: licht inpakwerk op de DSU, zitten met afwisseling van staan en lopen)
.De conclusie van de arbeideskundige luidt:
“ [verweerder] heeft geen goede reden om de aangeboden re-integratiewerkzaamheden niet te accepteren. De re-integratie inspanningen van de heer [verweerder] zijn hiermee onvoldoende.”De arbeidsdeskundige heeft daarij zich met name gebaseerd op de bevindingen van de verzekeringsarts ( [D] ), en de visies van [verweerder] en DAF.
-
Deskundigenoordeel UWV 19 februari 2025 (aangevraagd door DAF) [27]
DAF heeft op 19 december 2024 aan het UWV verzocht een deskundigenoordeel
te geven over de de re-inegratieinspanningen van [verweerder] . Op 19 februari 2025 heeft de arbeidsdeskundige ( [C] ) de conclusie getrokken dat het werk passend is en dat [verweerder] onvoldoende meewerkt aan de re-integratie. Meer specifiek staat in dat rapport bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen:
“De verzekeringsarts, de heer [A] , is evenals de bedrijfsarts, van mening dat de heer [verweerder] benutbare mogelijkheden heeft voor re-integratie en acht de heer [verweerder] belastbaar conform de opgestelde belastbaarheid van de bedrijfsarts d.d. 27-11-2024. (…) De werkgever biedt, conform advies van de bedrijfsarts d.d. 27-11-2024, passend werk aan bij de DAF Support Unit. De heer [verweerder] werkt niet mee aan re-integratie. Zijn re-integratieinspanningen zijn hierdoor onvoldoende.”De arbeidsdeskundige heeft in haar rapport de visies van werknemer en werkgever meegenomen. Bij de visie van [verweerder] is onder meer in het rapport vermeld: “
Ook vindt hij de werkzaamheden bij de DSU niet passend omdat het werktempo hier te hoog is. We hebben afgesproken dat er een spreekuur met de verzekeringsarts ingepland zal worden teneinde de belastbaarheid van de heer [verweerder] vast te stellen.”Vervolgens is in het rapport van de arbeidsdskundige vermeld bij de Belastbaarheidsgegevens:
“In deze situatie heb ik de verzekeringsarts gevraagd de functionele mogelijkheden zoals de bedrijfsarts op 27-11-2014 heeft vastgesteld te toetsen. Tevens de vraag of deze op 17-12-2024 ongewijzigd zijn [opmerking kantonrechter: de dag waarop [verweerder] zich volledig arbeidsongeschikt heeft gemeld]. De verzekeringsarts, de heer [A] , heeft de belastbaarheid van de heer [verweerder] beoordeeld n.a.v. het spreekuur op 14-2-2025. Hij concludeert: er is medisch gezien geen reden waarom cliënt niet zou kunnen re-integreren. Cliënt is belastbaar conform de beperkingen zoals door de bedrijfsarts opgesteld.”
5.1
Ondanks dat dus meerdere malen is geconcludeerd dat de arbeid op de DSU passend is en dat [verweerder] geen goede reden heeft om de door DAF aangeboden arbeid niet te accepteren, is [verweerder] niet overgegaan tot (blijvende) hervatting van de re-integratiewerkzaamheden. Met name vanaf 5 november 2024 is zijn gedrag duidelijk veranderd. Vanaf dat moment heeft DAF [verweerder] opgedragen om (verder) te gaan re-integreren op de afdeling DSU, terwijl hij in de maanden daarvoor re-integratiewerkzaamheden heeft uitgevoerd op de afdeling Draadbomen. DAF heeft onweersproken gesteld dat [verweerder] vanaf begin november 2024 regelmatig (wekelijks) niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldeed. Daarom heeft DAF hem op 27 november 2024 schriftelijk gewaarschuwd. De kantonrechter is, gelet op wat hiervoor in de overwegingen 5.8 en 5.9 is weergegeven, van oordeel dat aangepast werk op de DSU aan te merken is als passende arbeid en dat DAF van [verweerder] mocht verlangen dat hij zijn re-integratie op die afdeling zou vervolgen. Met andere woorden: DAF mocht van [verweerder] verlangen dat hij mee zou werken aan de re-integratie op de DSU en hoefde [verweerder] niet op de afdeling Draadbomen te plaatsen voor re-integratie werkzaamheden.
5.11
[verweerder] heeft tijdens de mondelinge behandeling aan dit verweer toegevoegd dat hij wel kan re-integreren op de DSU maar dan in lichter werk dan hem door DAF was aangeboden en dat hij bovendien geen, of in elk geval niet voortdurend, licht inpakwerk op de DSU heeft verricht. In reactie hierop heeft DAF naar voren gebracht dat op de DSU alleen maar lichte werkzaamheden worden uitgevoerd. DAF heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de afdeling DSU een beschermde omgeving is, die speciaal is opgericht om medewerkers met fysieke beperkingen een geschikte re-integratieplek te geven en dat de bedrijfsarts van DAF goed bekend is met de mogelijkheden binnen die afdeling. Al het werk binnen de DSU is daarom voor [verweerder] passend (want licht) werk.
Indien [verweerder] het niet eens was met het uit te voeren werk op de DSU, dan had [verweerder] in november 2024 (of kort daarna) opnieuw een deskundigenoordeel aan kunnen vragen bij het UWV. Dat heeft hij niet gedaan. Gelet op zijn eerdere aanvraag van een deskundigenoordeel bij het UWV (in juli 2024), wist [verweerder] dat deze mogelijkheid bestond en bovendien heeft DAF hem daarop (en op de mogelijkheid van een second opinion bij een andere bedrijfsarts) in de brief van 5 december 2024 geattendeerd. Bij het deskundigenoordeel van het UWV van 19 februari 2025 is ook rekening gehouden met de visie van [verweerder] dat het werk op de afdeling DSU volgens hem te zwaar zou zijn (want werktempo te hoog). De verzekeringsarts heeft vervolgens geconstateerd dat [verweerder] belastbaar is conform de beperkingen zoals de bedrijfsarts heeft opgesteld, en dus dat hij kan re-integreren op de DSU. Ook hieruit blijkt dus dat de aangeboden arbeid niet te zwaar is.
5.12
Een ander punt wat [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd is dat het door DAF aangevraagde deskundigenoordeel bij het UWV niet deugt, omdat bij de aanvraag/aanleiding onterecht is vermeld dat [verweerder] niet wil re-integreren en er geen werkplek onderzoek ter plaatse is uitgevoerd. De kantonrechter volgt [verweerder] ook daarin niet. Als het al zo is dat de werkplek zelf niet is onderzocht, dan leidt dat er niet toe dat aan het deskundigenoordeel van het UWV van 19 februari 2025 geen of minder waarde moet worden gehecht. [verweerder] maakt niet duidelijk wat een werkplekonderzoek zou hebben toegevoegd aan het deskundigenoordeel. [verweerder] heeft zelf ook geen opmerkingen gemaakt over de werkplek bij de DSU. Niet tijdens het werk, niet bij de bedrijfsarts, niet bij de verzekeringsgeneeskundige en - tot op de mondelinge behandeling - ook niet in de procedure. [verweerder] had opmerkingen over het werktempo, dat lag volgens hem te hoog. Maar met de visie van [verweerder] op dat punt is rekening gehouden in het deskundigenoordeel en een werkplekonderzoek is voor een oordeel op dat punt niet noodzakelijk.
5.13
Daarnaast kan niet worden ingezien waarom DAF na dit deskundigenoordeel van het UWV in gesprek had moeten gaan met [verweerder] zoals hij stelt in plaats van een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter aan te kondigen. [verweerder] heeft in dit verband gewezen op het advies van de bedrijfarts van 14 januari 2025, waarin de bedrijfsarts partijen adviseert om met elkaar in gesprek te gaan over het arbeidsconflict. Ook dit ziet de kantonrechter anders. Uiteraard heeft het de voorkeur wanneer partijen met elkaar in gesprek kunnen gaan over arbeidsconflicten. In dit specifieke geval zag het arbeidsconflict op een langlopende discussie over wel of geen passende arbeid. DAF heeft op verzoek van [verweerder] op 17 december 2024 al een gesprek hierover gevoerd en op 14 januari 2025 waren partijen in afwachting van het rapport van het UWV naar aanleiding van het gevraagde deskundigenoordeel. Deze omstandigheden maken dat het begrijpelijk is dat DAF niet nogmaals een gesprek is aangaan over de uit te voeren werkzaamheden. Ook is DAF niet verplicht in te gaan op voorstellen van [verweerder] , zoals verder re-integreren op de afdeling Draadbomen of een andere afdeling binnen DAF. De kantonrechter herhaalt in reactie hierop wat in de vorige overwegingen is overwogen, kort gezegd dus dat het werk op de DSU passend was.
5.14
Verder heeft [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling benadrukt dat DAF als werkgever niet goed heeft gehandeld door de door [verweerder] gevraagde verlofdagen niet te accepteren. [verweerder] wilde namelijk (extra) ruimte om te herstellen van zijn (intenstieve) behandelingen (injecties/pijnbestrijding). Omdat niet is gesteld of gebleken wat het verband is tussen de geweigderde verlofdagen en de uit te voeren werkzaamheden op de DSU (de vraag of deze werkzaamheden wel of niet passend waren voor [verweerder] ), gaat de kantonrechter aan deze opmerking voorbij.
5.15
Het voorgaande leidt ertoe dat [verweerder] zonder deugdelijke grond heeft geweigerd de passende arbeid op de DSU te verrichten. Daardoor heeft hij niet voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen.
5.16
Er is dus sprake van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Dat heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst op basis van de e-grond in beginsel kan worden ontbonden, mits aan de andere voorwaarden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is voldaan (zie verderop bij 5.17 en met 5.18)
entenzij de situaties zoals hiervoor bij 5.6 is vermeld niet aan de orde zijn. [28] Dat laatste is niet het geval. Anders gezegd: de in 5.6 omschreven afwijzingsgronden spelen hier geen rol. DAF heeft [verweerder] immers meerdere keren schriftelijk gemaand tot nakoming van zijn re-integratie-verplichtingen (bijvoorbeeld op 27 november 2024, 5 december 2024 en 12 december 2024) en zij heeft de betaling van het loon gestaakt. Daarnaast heeft DAF een deskundigenverklaring van het UWV van 19 februari 2025 overgelegd, waaruit blijkt dat de re-integratie-inspanningen van [verweerder] onvoldoende zijn.
Herplaatsing
5.17
Naast een redelijke grond, is een andere voorwaarde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst dat [verweerder] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie. Ook aan deze voorwaarde is voldaan. Omdat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , wordt immers niet verwacht dat DAF hem herplaatst. [29]
Opzegverbod
5.18
Nog een voorwaarde voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is dat er geen opzegverbod geldt waardoor ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet is toegestaan. Aan die eis is ook voldaan. Het opzegverbod dat normaal tijdens ziekte van toepassing is, is namelijk niet aan de orde indien de werknemer zonder deugdelijke grond de re-verplichtingen als omschreven in de wet weigert na te komen en de werkgever de werknemer schriftelijk heeft aangemaand tot nakoming van deze verplichtingen of om die reden de betaling van het loon heeft gestaakt. [30] Dat is hier zo.
Ernstig verwijtbaar handelen of nalaten
5.19
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of [verweerder] niet alleen verwijtbaar, maar ook
ernstigverwijtbaar heeft gehandeld zoals DAF heeft betoogd. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten kan slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. De lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten ligt dan ook (zeer) hoog. Tegen de achtergrond van alles wat hiervoor is overwogen, is de kantonrechter echter van oordeel dat deze lat gehaald is. [31] De gedragingen van [verweerder] zoals hiervoor zijn beschreven, in onderlinge samenhang bezien, worden als ernstig verwijtbaar aangemerkt. [verweerder] heeft vanaf 5 november 2024 herhaaldelijk de adviezen van de bedrijfsarts, de arbeidsdeskundige en zijn werkgever naast zich neergelegd om mee te werken aan zijn re-integratie. Met uitzondering van een week in december heeft [verweerder] vanaf begin november 2024 een tijd lang geen gehoor gegeven aan de oproep om passende arbeid te verrichten zonder daarvoor een (goede) reden te hebben, althans dat heeft hij niet aangetoond. Ook de op 17 december 2024 opgelegde loonstop bracht geen verandering in zijn weigerachtige gedrag. [verweerder] heeft na 17 december 2024 niets meer van zich laten horen tot 15 april 2025. Op laatstgenoemde datum heeft hij aangegeven (alsnog) het aangeboden werk (op de DSU) te willen uitvoeren. Dit is ruim twee maanden na het door DAF verkregen deskundigenoordeel en bijna vier maanden na de ingezette loonstop. Het moge duidelijk zijn dat voor DAF toen de maat vol was en dat zij aan die oproep geen gehoor meer hoefde te geven.
Ontbindingsdatum
5.2
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op vandaag, dus 14 oktober 2025. Hierbij is geen rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van de procedure omdat, zoals hiervoor is geoordeeld, sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . [32]
Transitievergoeding
5.21
Dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen brengt ook mee dat DAF geen transitievergoeding aan [verweerder] hoeft te betalen. [33] De door DAF verzochte verklaring voor recht wordt dus toegewezen en de door [verweerder] subsidiair verzochte transitievergoeding van € 5.524,12 bruto afgewezen.
Achterstallig loon
5.22
Vervolgens dient het tegenverzoek van [verweerder] tot betaling van achterstallig loon over de periode van 17 december 2024 tot 15 april 2025 van € 16.572,36 bruto beoordeeld te worden. Volgens [verweerder] heeft hij aanspraak op dit loon, omdat hij in de hiervoor genoemde periode wel heeft aangeboden om arbeid te verrichten. Los van de vraag of [verweerder] daadwerkelijk heeft aangeboden om in deze periode arbeid uit te voeren, wat door DAF is betwist, is het achterstallig loon niet toewijsbaar omdat [verweerder] bij zijn verzoek geen deskundigenoordeel van het UWV heeft overgelegd en dat is wel vereist. In de wet is namelijk bepaald dat een vordering (in dit geval verzoek) tot betaling van loon tijdens ziekte door de rechter moet worden afgewezen indien hierbij geen verklaring is gevoegd van een deskundige benoemd door het UWV. [34] Met andere woorden: een deskundigenverklaring is een verplicht voorportaal voor toegang tot de rechter. [35] Deze verklaring ziet op de verhindering van de werknemer om de bedongen of andere passende arbeid te verrichten (dus de vraag of hij arbeidsongeschikt is), of gaat over de nakoming van zijn re-integratieverplichtingen. [36] Vervolgens is in de wet bepaald dat zo’n deskundigenoordeel niet door de werknemer hoeft te worden overgelegd als:
de verhindering of de nakoming niet wordt betwist, of
het overleggen van de verklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd. [37]
5.23
[verweerder] heeft bij zijn verweerschrift (of later in de procedure) geen deskundigenoordeel zoals de wet vereist overgelegd. De vraag is vervolgens of sprake is van één van de hiervoor genoemde uitzonderingen. De eerste uitzonderingssituatie a) is in ieder geval niet aan de orde, omdat de rode daad in deze zaak is dat DAF de (correcte) nakoming van de re-integratieverplichtingen door [verweerder] (gemotiveerd) betwist. Van de tweede uitzonderingssituatie b) is ook geen sprake. Niet gesteld of gebleken is immers dat dit in redelijkheid niet van [verweerder] kon worden verwacht.
5.24
Gelet op dit alles wordt het tegenverzoek van [verweerder] tot betaling van (achterstallig) loon (te vermeerderen met de wettelijke rente) afgewezen. Aan de (vervolg)vraag of de loonstop terecht en op juiste wijze is opgelegd, wordt dan ook niet toegekomen. [38]
Proceskosten
5.25
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [verweerder] , omdat hij in het ongelijk is gesteld en hij zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen. [39] De proceskosten van DAF worden in totaal vastgesteld op € 1.084,00 (dus voor haar verzoek en haar verweer in het (voorwaardelijk) tegenverzoek). Dat bedrag bestaat uit € 135,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.26
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [40] Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
op het verzoek van DAF
6.1
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 14 oktober 2025,
6.2
verklaart voor recht dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld,
6.3
verklaart voor recht dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding,
op het tegenverzoek van [verweerder]
6.4
wijst het verzoek tot betaling van achterstallig loon af,
op beide verzoeken
6.5
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten, aan de kant van DAF vastgesteld op € 1.084,00, te vermeerderen met de eventuele explootkosten van de betekening van de beschikking,
6.6
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
6.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Wijsman - Van Veen, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:669 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Artikel 7:660a BW.
3.Artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e BW.
4.Artikel 7:658a lid 4 BW.
5.Artikel 7:629a lid 1 BW.
6.Artikel 7:629a lid 2 BW.
7.Artikel 7:629 lid 3 BW.
8.Bijlage 20 bij het verzoekschrift.
9.Artikel 23 van de Brussel I bis-Verordening. De volledige benaming van deze Verordening luidt: Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken,
10.Artikelen 93 onder c en 100 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
11.Artikel 8 lid 1 in combinatie met artikel 3 Rome I-Verordening. De Rome I-Verordening is voluit getiteld: Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst,
12.Artikel 7:669 lid 1 en 3 BW.
13.Artikel 7:671b lid 1 onder a en lid 5 BW in samenhang met artikel 7:669 lid 1 en 3 sub e BW.
15.Artikel 25 lid 2 WIA.
16.Artikel 7:658a lid 2 BW.
17.Artikel 7:660a BW.
18.Artikel 7:660a lid 1 onder a BW.
19.Artikel 7:660a lid 1 onder c BW.
20.Artikel 7:658a lid 4 BW.
21.Artikel 16 lid 1 Arbeidsomstandighedenwet in combinatie met artikel 2.14d Arbeidsomstandighedenbesluit.
22.Artikel 32 lid 2 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in combinatie met artikel 7:660a BW.
23.Artikel 7:671b lid 5 BW in combinatie met artikel 7:660a BW.
24.Artikel 7:671b lid 5 onder a BW in combinatie met artikel 7:629 lid 7 BW.
25.Artikel 7:671b lid 5 onder b BW in combinatie met artikel 7:629a lid 1 BW.
26.Het volledige rapport is overgelegd als bijlage 7 bij het verzoekschrift.
27.Het gehele rapport is overgelegd als bijlage 18 bij het verzoekschrift.
28.Artikel 7:671b lid 5 BW.
29.Artikel 7:669 lid 1 BW, laatste zin.
30.Artikelen 7:670 lid 1 sub a BW, 7:670a lid 1 BW, 7:660a BW en artikel 7:629 lid 7 BW.
31.In de wetsgeschiedenis wordt als voorbeeld van ernstig verwijtbaar handelen genoemd de zieke werknemer die herhaaldelijk, na waarschuwingen en loonsancties, re-integratieverplichtingen schendt. Zie:
32.Artikel 7:671b lid 9 sub b BW.
33.Artikel 7:673 lid 7 onderdeel c BW.
34.Artikel 7:629a lid 1 BW.
36.Artikel 7:629a lid 1 BW en artikel 7:660a BW.
37.Artikel 7:629a lid 2 BW.
38.In dit kader is artikel 7:629 lid 3 sub c en d BW, in combinatie met artikel 7:658a lid 4 BW en artikel 7:629 lid 7 BW van belang.
39.Op basis van 3.3 van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz van de Rechtspraak.
40.Artikel 288 Rv.