In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, is op 15 oktober 2025 vonnis gewezen in een incident tot vrijwaring. De eiser, de zoon van de gedaagde, vordert in de hoofdzaak een schadevergoeding van € 34.311,88 van zijn moeder, de gedaagde, wegens onrechtmatig handelen met betrekking tot een spaardeposito dat beheerd werd door de gedaagde tijdens de minderjarigheid van de eiser. De eiser stelt dat het saldo van het spaardeposito op 17 december 2014 tot nihil is verlaagd zonder zijn instemming. De gedaagde heeft in het incident verzocht om de heer A in vrijwaring op te roepen, omdat zij stelt dat hij haar heeft onder druk gezet om geld van het spaardeposito aan hem te geven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering in het incident moet worden toegewezen, omdat de gedaagde voldoende gronden heeft aangevoerd voor het oproepen van A in vrijwaring. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat er mogelijk sprake kan zijn van onrechtmatig handelen van A jegens de gedaagde. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De hoofdzaak zal op 26 november 2025 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.