ECLI:NL:RBOBR:2025:6379

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
25/1983
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting door burgemeester wegens aanwezigheid van procaïne

Op 7 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in een zaak over een voorlopige voorziening. Verzoekers, huurders van een woning, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Gemert-Bakel om hun woning te sluiten vanwege de aanwezigheid van 11,6 kg procaïne in hun schuur. De burgemeester stelde dat deze substantie als versnijdingsmiddel voor cocaïne diende en dat de woning daarom gesloten moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de enkele aanwezigheid van procaïne onvoldoende was om te spreken van een voorbereidingshandeling in de zin van de Opiumwet. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorste het besluit van de burgemeester en oordeelde dat de burgemeester het griffierecht en proceskosten aan verzoekers moest vergoeden. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers een spoedeisend belang hadden en dat hun bezwaar redelijke kans van slagen had. De uitspraak benadrukte dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten op basis van de aangetroffen procaïne, en dat er onvoldoende bewijs was dat verzoekers wisten van de aanwezigheid van deze substantie. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker recent zijn leven had verbeterd en geen reden had om zijn woning op het spel te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/1983

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

7 oktober 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker en

[verzoekster], verzoekster
beiden uit [woonplaats], gezamenlijk: verzoekers
(gemachtigde: mr. A.M.T.A. Verhagen),
en

de burgemeester van de gemeente Gemert-Bakel, de burgemeester

(gemachtigden: [naam] en [naam]).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, mr. T. Polat als waarnemer van de gemachtigde van verzoekers, en de gemachtigden van de burgemeester.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter na een onderbreking voor raadkameroverleg mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot en met zes weken nadat door de burgemeester op het daartegen gemaakte bezwaar is beslist;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 194 aan verzoekers moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan verzoekers.

Motivering

1. Verzoekers zijn huurders en bewoners van de woning aan [adres] in [woonplaats] (de woning). Op 7 juni 2025 heeft de politie, naar aanleiding van een melding van Meld Misdaad Anoniem (MMA), onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van hennep in de schuur bij de woning. Bij het betreden van de schuur rook de politie een henneplucht. Tijdens de doorzoeking heeft de politie echter geen hennep aangetroffen. Wel trof de politie 12 gevulde jerrycans, een aantal lege jerrycans en een ronde ton met draaideksel aan. Die ton deed de politie open en in een bigshopper en een aantal zakken trof de politie in totaal 11,6 kg poederbrokken aan. Volgens de burgemeester betreft dit procaïne.
2. De burgemeester heeft verzoekers laten weten dat hij het voornemen heeft hun woning te sluiten voor de duur van vier maanden, omdat hun perceel is gebruikt voor het opslaan van een grote hoeveelheid procaïne bestemd als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Verzoekers hebben van de mogelijkheid gebruikgemaakt om schriftelijk hun zienswijze daarop te geven. Met het besluit van 5 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester overeenkomstig zijn voornemen de woning gesloten voor de duur van vier maanden. [1] Voor de duur van de sluiting heeft de burgemeester aansluiting gezocht bij het door hem gevoerde beleid met betrekking tot het aantreffen van harddrugs in een woning. [2]
3. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bij de burgemeester bezwaar gemaakt en bij de rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Verzoekers willen met hun verzoek bereiken dat hun woning niet wordt gesloten, in ieder geval totdat door de burgemeester op hun bezwaar tegen de sluiting is beslist. De burgemeester heeft desgevraagd laten weten dat hij met de sluiting van de woning wacht totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
3.1.
Verzoekers betwisten dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten. Zelfs al zou sprake zijn van het aantreffen van procaïne in de schuur van verzoekers, dan levert dat op zijn best een overtreding van (artikel 18, eerste lid, van) de Geneesmiddelenwet op. Het is daarmee niet meteen een voorbereidingshandeling in de zin van de Opiumwet. [3] Verzoekers wijzen erop dat er verder geen enkele andere aanwijzingen zijn die wijzen op drugs(handel). Er zijn geen weegschalen of cash geld aangetroffen en evenmin zijn er (MMA-)meldingen over de woning bekend die op drugshandel wijzen (behalve de melding die tot het onderzoek op 7 juni 2025 heeft geleid). Verzoekers zeggen ook dat zij niet wisten dat de procaïne in hun schuur lag. Verzoeker heeft de politie alle medewerking verleend tijdens het onderzoek op 7 juni 2025 en schrok ervan toen de politie de – wat later bleek – procaïne aantrof. Verzoeker heeft wel een idee hoe de procaïne in zijn schuur is terechtgekomen. Tot kort voor 7 juni 2025 woonde zijn dochter met hun twee kinderen na een relatiebreuk bij hem in. Na een conflict heeft verzoeker zijn dochter met haar kinderen de deur gewezen. Dit is op een fysieke confrontatie uitgelopen waarbij de politie aan te pas is gekomen. Volgens verzoeker heeft zijn dochter toen geroepen dat zij er persoonlijk voor zou zorgen dat ook verzoekers hun woning zouden verliezen. De dochter van verzoeker is nadien haar spullen uit de woning en de schuur komen ophalen. Om een nieuwe confrontatie te voorkomen is verzoeker daarbij niet aanwezig geweest. Verzoeker denkt dat zijn dochter bij het ophalen van haar spullen de procaïne in de schuur heeft achtergelaten en vervolgens een MMA-melding heeft gedaan. Verzoeker heeft op de zitting nog gezegd dat drie dagen nadat de dochter van verzoeker is langs geweest voor het ophalen van haar spullen de politie de woning en schuur van verzoeker heeft doorzocht (op 7 juni 2025).
3.2.
Het is volgens de burgemeester algemeen bekend dat procaïne als versnijdingsmiddel voor cocaïne wordt gebruikt. Gelet op de aangetroffen grote hoeveelheid kan het volgens de burgemeester niet anders zijn dan dat sprake is van een voorbereidingshandeling in de zin van de Opiumwet. Op de zitting heeft de burgemeester nog gezegd dat hij van de politie heeft vernomen dat het om hergekristaliseerde procaïne gaat die – na versnijding met cocaïne – een eindproductwaarde van € 1,1 miljoen vertegenwoordigt. Op grond hiervan is de burgemeester bevoegd om tot sluiting over te gaan. Wat verzoekers verder aanvoeren doet aan zijn bevoegdheid niet af, maar kan wel bij de evenredigheid van de sluiting worden betrokken.
4. De beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de (eventuele) hoofdzaak niet.
5. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter eerst vaststellen dat verzoekers een spoedeisend belang hebben. [4] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers spoedeisend belang hebben, omdat zij door het besteden besluit geen toegang meer tot hun woning hebben en (op korte termijn) elders onderdak moeten vinden. De burgemeester vindt overigens ook dat verzoekers een spoedeisend belang hebben.
6. Dan moet er een beoordeling plaatsvinden of het bestreden besluit na bezwaar zal standhouden. Dit heet het voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Dit betekent niet dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit toetst op de wijze waarop de burgemeester het in bezwaar moet heroverwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar van verzoekers redelijke kans van slagen heeft. Heeft het dat niet, dan wordt het verzoek afgewezen. Heeft het dat wel, dan wordt het verzoek toegewezen. Is er twijfel over, dan vindt er een belangenafweging plaats tussen het algemeen belang dat de burgemeester met het besluit wil dienen en het concrete belang van verzoekers.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoekers redelijke kans van slagen heeft. Daarvoor geldt de volgende motivering.
6.2.
De burgemeester is bevoegd om de woning te sluiten als daar voorwerpen of stoffen voorhanden zijn waarvan verzoekers weten of ernstige redenen hebben om te vermoeden dat zij bestemd zijn om harddrugs te vervaardigen. De aangetroffen situatie moet van dien aard zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals die door de politie zijn vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden. Ook als slechts een deel van de voorwerpen voorhanden is die nodig zijn om harddrugs te vervaardigen, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. [5]
6.3.
De voorzieningenrechter volgt de burgemeester erin dat op dit moment voldoende aannemelijk is gemaakt dat in de schuur van verzoekers procaïne is aangetroffen. De voorzieningenrechter is het echter met verzoekers eens dat enkel het aantreffen van 11,6 kilogram procaïne in dit geval onvoldoende is om te spreken van een voorbereidingshandeling zoals bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekers hebben gemotiveerd ontkend dat zij wisten van de aanwezigheid van procaïne in hun schuur. Feitelijke omstandigheden waaruit het tegendeel aannemelijk kan worden, zijn niet gebleken. In de bestuurlijke rapportage staat nog wel dat er in de schuur 12 gevulde jerrycans een aantal lege jerrycans zijn aangetroffen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt echter niet wat er in de 12 gevulde jerrycans zit en verzoeker heeft op de zitting gezegd dat het om bloemgroeimiddel gaat (zoals ook op de verpakking staat).
6.4.
Verzoekers hebben ook een concreet alternatief scenario gepresenteerd om de aanwezigheid van de procaïne te verklaren (zoals weergegeven in overweging 3.1. van deze uitspraak). Anders dan de burgemeester ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om dit verhaal van verzoeker als niet aannemelijk af te doen. Het dossier bevat daarvoor namelijk geen concrete aanknopingspunten. Dat verzoeker drugsantecedenten uit 2015 heeft en dat toen ook sprake was van een woningsluiting vindt de voorzieningenrechter in een te ver verwijderd verband staan.
6.5.
Hier komt nog het volgende bij. Verzoeker heeft toegelicht dat hij tot 2019 dakloos was, schulden had en daardoor veel met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verzoeker heeft in 2019 “het roer omgegooid”. Hij heeft nadien een huurwoning kunnen bemachtigen, schuldhulpverlening aanvaard en een relatie met verzoekster gekregen. Sindsdien heeft hij zijn leven weer op de rit en is ook niet meer met politie en justitie in aanraking geweest. Verzoeker heeft nog steeds schuldhulpverlening in welk kader het behoud van zijn huurwoning een voorwaarde is. Verzoeker woont dicht in de buurt bij familie die hem verder bij allerlei alledaagse kwesties kan helpen. Verzoeker heeft op de zitting gezegd dat hij trots is op de weg die hij heeft afgelegd en dat hij geen enkele reden heeft om dit alles op het spel te zetten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om verzoeker hierin niet te geloven. En hoewel niet juridisch van belang voor de beoordeling van deze zaak, merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeker terecht trots is op de weg die hij heeft afgelegd.
6.6.
Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. Verzoekers hebben verder nog aangevoerd dat de sluiting (om meerdere redenen) niet evenredig is. Dat hoeft in deze procedure echter niet meer te worden besproken. Het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten – en dus dat het bezwaar van verzoekers redelijke kans van slagen heeft – is namelijk voldoende grond om de gevraagde voorlopige voorziening (zoals weergegeven onder het kopje “Beslissing”) toe te wijzen.
7. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, moet de burgemeester het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden en wordt hij veroordeeld in de proceskosten van verzoekster voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.814 voor het indienen van het verzoekschrift (1 punt) en het verschijnen van de waarnemer van de gemachtigde op de zitting (1 punt) met een waarde per punt van € 907.
De voorzieningenrechter deelt mede dat van deze uitspraak een proces-verbaal wordt opgemaakt dat binnen twee weken aan partijen zal worden toegestuurd.
De voorzieningenrechter wijst erop dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2025 door mr. A.F. Vink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. J.A. Meijer-Habraken, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet.
2.Beleidsregel Opiumwet 13b Gemert-Bakel 2024 van 27 februari 2024, Gemeenteblad 2024, 116559.
3.Meer specifiek in de zin van de artikelen 10a, eerste lid, onder 3°, of 11a van de Opiumwet.
4.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2638, overweging 2.2.