De provincie voert -samengevat- het volgende verweer.
De provincie stelt zich primair op het standpunt dat de regels uit het Didam-arrest in dit geval niet van toepassing zijn.
Die gelden alleen als sprake is van een voornemen tot verkoop door een overheidslichaam. Daarvan is in dit geval geen sprake. De provincie heeft zelf nooit het voornemen gehad om perceel [kadastrale aanduiding 2] te verkopen. Het initiatief tot aankoop kwam van [E] .
Subsidiair stelt de provincie zich op het standpunt dat de Didam-regels niet zijn geschonden.
De provincie mocht [E] in redelijkheid aanmerken als de enige serieuze gegadigde voor de aankoop van het perceel.
[eiser] wist namelijk dat de percelen [kadastrale aanduiding 1] en [kadastrale aanduiding 2] beschikbaar waren maar heeft deze destijds zelf aangemerkt als kwalitatief ondermaats.
[eiser] heeft ook zelf niet het initiatief genomen om de aankoop van vervangende landbouwgrond te betrekken als element in de onderhandelingen, terwijl dat wel van haar had mogen worden verwacht.
[eiser] heeft juist zelf de voorkeur uitgesproken aan algehele pachtafkoop.
[eiser] hebben zich daarbij ook laten bijstaan door een adviseur.
Bovendien was het aanbieden van het perceel aan [E] noodzakelijk om ook met die partij overeenstemming te bereiken. De andere vier pachters waren al akkoord gegaan met pachtafkoop.
Daarbij komt dat de provincie als overheidslichaam beleidsruimte heeft bij het opstellen van selectiecriteria in de zin van het Didam-arrest, waarbij zij zich mag laten leiden door beleidsdoelen. In dit geval was dat doel natuurrealisatie. Daarvoor was nodig dat ook met [E] overeenstemming werd bereikt.
Meer subsidiair stelt de provincie dat [eiser] ook bij een toewijzend vonnis perceel [kadastrale aanduiding 2] niet zal kunnen verwerven. Als het perceel niet aan [E] kan worden verkocht bestaat er voor de provincie namelijk geen aanleiding om het perceel überhaupt te verkopen.
Schending van de Didam-regels leidt ook niet automatisch tot toewijzing van de vordering. Er moet ook sprake zijn van een feitelijke, materiële benadeling aan de zijde van [eiser] . Die is er niet.
Een belangenafweging dient in het voordeel van de provincie uit te vallen.
[eiser] heeft geen rechtens te respecteren belang bij toewijzing van de vorderingen omdat perceel [kadastrale aanduiding 2] ook in dat geval niet aan hen zal worden aangeboden.
Daar staat tegenover het belang van [E] dat zij ervan uit mag gaan dat de provincie de met haar gesloten overeenkomst nakomt.
Toewijzing van de vordering zal bovendien kunnen leiden tot een vergaande belemmering van vergelijkbare gebiedsprocessen.
Van de provincie kan in redelijkheid ook niet worden gevergd dat zij op kosten van de gemeenschap een omvangrijke en arbeidsintensieve verkoopprocedure moet organiseren enkel omdat [eiser] vindt dat het perceel ook aan haar had moeten worden aangeboden.
Indien de vorderingen al zouden worden toegewezen dan is het opleggen van een dwangsom aan de provincie niet nodig, althans dienen deze aanzienlijk te worden gematigd.
De provincie verzoekt ook om in dat geval af te zien van een uitvoerbaar bij voorraad verklaring in elk geval voor het gebod om een openbare verkoopprocedure te houden.