ECLI:NL:RBOBR:2025:6715

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
17 oktober 2025
Zaaknummer
24/3770
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wmo. Pgb-tarief voor individuele begeleiding en de eis van inschrijving in het Handelsregister

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 10 oktober 2025, staat de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding centraal. Eiseres, die een visuele beperking heeft, is het niet eens met het pgb-tarief dat haar door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch is toegekend. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, die onder andere aanvoert dat de eis dat zorgverleners ingeschreven moeten staan in het Handelsregister geen grondslag heeft in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank oordeelt dat deze eis niet kan worden gesteld, omdat het college de aanvraag van eiseres om verlenging van de maatwerkvoorziening niet mocht weigeren op basis van deze voorwaarde. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en kent aan eiseres het uurtarief voor professionele ondersteuning toe over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025. Eiseres krijgt ook haar griffierecht terug en een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de voorwaarden die aan zorgverleners worden gesteld en de impact daarvan op de cliënten.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3770

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.A.E. Bol),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, het college
(gemachtigde: mr. F.B.H. Vermeulen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan eiseres toegekende maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Eiseres is het niet eens met de hoogte van het toegekende pgb-tarief. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank dit geschil.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de bepaling waarin het college de eis stelt dat formele zorgverleners ingeschreven moeten staan in het Handelsregister geen grondslag heeft in de Wmo. De rechtbank laat deze eis daarom voor eiseres buiten toepassing. Eiseres krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. De rechtbank voorziet zelf in de zaak en kent aan eiseres het uurtarief voor professionele ondersteuning toe over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 20 september 2024 op het bezwaar van eiseres is het college deels gebleven bij het besluit van 18 maart 2024 en geheel gebleven bij het besluit van 14 juni 2024. Dit resulteert er in dat eiseres over de periode 1 januari 2024 tot en met 30 september 2024 een pgb ontvangt ter hoogte van het formele tarief en over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025 ter hoogte van het informele tarief.
3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025 een pgb is toegekend tegen het informele tarief. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

De niet betwiste feiten
5. Eiseres heeft een visuele beperking. Zij ontvangt al langere tijd een Wmo maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding voor onder meer hulp bij de administratie, het onderhouden van contacten met instanties en het doen van betalingen. Eiseres ontvangt hiervoor een pgb voor drie uur per week. Met dit pgb maakt zij al vele jaren gebruik van ondersteuning geleverd door mevrouw Verhaeg-van Grinsven. Het inkooptarief van deze ondersteuning bedraagt € 41,04 per uur. Voor het jaar 2023 ontving eiseres een pgb van in totaal € 5.967,-.
6. Op 19 oktober 2023 heeft eiseres gevraagd om verlenging van deze begeleiding. Het college heeft na onderzoek vastgesteld dat de tot nu toe geboekte resultaten met haar zorgverlener positief zijn, maar ook dat de zorg blijvend nodig is. Om die reden heeft het college de indicatie voor begeleiding met twee jaar (van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025) verlengd voor drie uur per week. De indicatie is bedoeld om eiseres de regie te laten behouden en om de nodige rust, balans en stabiliteit te creëren.
7. Bij besluit van 18 maart 2024 heeft het college aan eiseres de maatwerkvoorziening individuele begeleiding toegekend voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025. De maatwerkvoorziening wordt geleverd in de vorm van een pgb voor drie uur per week tegen een tarief van € 23,20 per uur. Het totale budget voor 2024 bedraagt € 3.720,36. Het budget is gebaseerd op het informele tarief. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 maart 2024. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 6 juni 2024 is dit verzoek afgewezen, wegens het ontbreken van een spoedeisend belang.
8. Bij besluit van 14 juni 2024 heeft het college het besluit van 18 maart 2024 gedeeltelijk gewijzigd. Het college heeft aan eiseres de maatwerkvoorziening individuele begeleiding toegekend voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 september 2024, voor drie uur per week. Ten aanzien van deze periode hanteert het college voor de hoogte van het pgb het formele tarief. Eiseres heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Eiseres is het oneens met de verlaging van het pgb voor begeleiding van het formele tarief naar het informele tarief na 30 september 2024.
9. Op 1 juli 2024 heeft het college aan eiseres medegedeeld dat per 30 september 2024 het maximaal toegestane uurloon € 23,20 bedraagt als zij iemand inschakelt uit het informele netwerk.
Het bestreden besluit
10. Bij het besluit op bezwaar van 20 september 2024 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 maart 2024 gedeeltelijk gegrond verklaard, met een vergoeding van de proceskosten. Het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2024 is door het college ongegrond verklaard. Het college is van mening dat zij individuele begeleiding in de vorm van een pgb voor drie uur per week heeft mogen toekennen naar het formele tarief over de periode van 1 januari 2024 tot en met 30 september 2024 en naar het informele tarief over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025. Het college volgt hierin het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften (bezwaarcommissie). De bezwaarcommissie heeft in het advies van 28 augustus 2024 zich op het standpunt gesteld dat de tariefstelling past binnen de eisen die hieraan door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn gesteld. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de voorwaarden om als formele hulpverlener aangemerkt te worden te strikt zijn, heeft de commissie opgemerkt dat artikel 2.1.3, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) expliciet vermeldt dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. De gestelde voorwaarden voldoen volgens de bezwaarcommissie aan deze eis. Verder is de bezwaarcommissie van mening dat het tarief toereikend is in die zin dat met dit tarief een verantwoorde informele hulp kan worden ingehuurd. Uit vaste rechtspraak van de CRvB blijkt volgens de bezwaarcommissie niet dat het college haar tarieven moet afstemmen op de in een individueel geval in de arbeidsovereenkomst afgesproken arbeidsvoorwaarden. Wel blijkt uit die rechtspraak dat het informele tarief toereikend is zolang het gebaseerd is op de uurlonen uit de cao VVT, aldus de bezwaarcommissie. Nu het college de tarieven daar inderdaad op gebaseerd heeft, moeten die tarieven volgens de bezwaarcommissie als toereikend worden beschouwd. De bezwaarcommissie heeft er nog op gewezen dat er in het herziene besluit van 14 juni 2024 alsnog een overgangstermijn is gehanteerd tot 1 oktober 2024. Dit betreft een termijn van ruim drie maanden vanaf het herziene besluit. Daarnaast wijst de bezwaarcommissie erop dat eiseres sinds het besluit van 18 maart 2024 al maatregelen heeft kunnen nemen ten aanzien van de tariefwijziging. Volgens de bezwaarcommissie kan het niet zo zijn dat het college ervoor verantwoordelijk is dat eiseres haar arbeidsovereenkomst niet eenzijdig kan wijzigen waardoor zij in de problemen komt met het betalen van het loon aan haar hulpverlener na ingang van het lagere tarief. Het kan volgens de bezwaarcommissie niet zo zijn dat het college om die reden voor onbepaalde tijd een voorziening tegen het oude tarief moet voortzetten.
Het standpunt van eiseres
11. Eiseres is van mening dat haar pgb voor individuele begeleiding ten onrechte is gewijzigd van het formele naar het informele tarief voor de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025. Eiseres geeft in haar beroepschrift aan dat zij een zorgovereenkomst en arbeidsovereenkomst heeft gesloten met mevrouw Verhaeg-van Grinsven per 2006. Vanaf 2010 heeft zij voor deze zorg altijd het formele pgb-tarief gekregen. Eiseres stelt dat de in de gewijzigde verordening gestelde voorwaarden (met name de inschrijving in het Handelsregister) niet in overeenstemming zijn met de wettelijke mogelijkheden zoals opgenomen in de Wmo. Naar haar mening kan de voorwaarde van inschrijving in het Handelsregister niet gezien worden als een kwaliteitseis en beperkt die voorwaarde onnodig de mogelijkheden van het inzetten van een pgb. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2024 [1] . Ten aanzien van de gestelde diploma-eisen merkt eiseres op dat onduidelijk blijft welke opleidingseisen gesteld worden door het college. Eiseres geeft aan dat haar zorgverlener een achtergrond heeft in het onderwijs. Ter ondersteuning daarvan heeft zij de diploma’s van haar zorgverlener aan haar beroepschrift toegevoegd. Op basis hiervan kan geoordeeld worden dat de kwaliteit van de verleende zorg voldoende gewaarborgd is, aldus eiseres. Hierbij merkt zij nog op dat het college in voorgaande jaren nimmer vraagtekens heeft gezet bij de kwaliteit van de verleende zorg door mevrouw Verhaeg-van Grinsven. Eiseres doet een beroep op het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Ook doet zij een beroep op het evenredigheidsbeginsel. Zij verzoekt om rekening te houden met haar individuele omstandigheden. Zij kan niet direct wijzigen van zorgverlener. Zij heeft een vertrouwensband met haar zorgverlener. Daarnaast is er sprake van een lopende zorgovereenkomst die niet tussentijds gewijzigd kan worden. Eiseres stelt dat, indien zij geen gebruik meer kan maken van een pgb en de inzet van mevrouw Verhaeg-van Grinsven, zij zal moeten overstappen naar zorg in natura. Volgens eiseres zijn in haar geval de kosten voor zorg in natura aanmerkelijk hoger dan op basis van een pgb naar het formele tarief. Eiseres verwacht dat zij gelet op de leeftijd van mevrouw Verhaeg-van Grinsven nog hooguit vijf jaar zorg bij haar kan afnemen. Volgens eiseres gaat het college dan ook ten onrechte uit van een verzoek van eiseres om voortzetting van een voorziening tegen het oude tarief voor onbepaalde tijd.
Omvang van het geding
12. De rechtbank stelt met partijen vast dat de omvang van het geding zich beperkt tot de hoogte van het pgb-tarief over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025 en dan meer specifiek tot de vraag of het college aan het toepassen van het formele tarief de voorwaarde van inschrijving in het Handelsregister heeft mogen verbinden.
12. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Is het formele of het informele pgb-tarief van toepassing?
14. Het college heeft gebruikgemaakt van de ruimte die de Wmo 2015 biedt om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb-tarief. De Verordening maatschappelijke ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2024 (de Verordening) maakt daarbij onderscheid tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt als vereiste dat de hulpverlener is ingeschreven in het Handelsregister en beschikt over relevante diploma’s. Hulpverleners die niet aan beide vereisten voldoen, worden ondergebracht bij het informele netwerk. Voor de informele netwerk geldt een lager tarief.
15. Ter zitting heeft het college het standpunt verlaten dat de vereiste van inschrijving in het Handelsregister samenhangt met de kwaliteitsvereisten van een formele zorgverlener, als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, sub c, van de Wmo. Desgevraagd heeft het college bevestigd dat er niet wordt getwijfeld aan de kwaliteit van de door mevrouw Verhaeg-van Grinsven geleverde zorg en haar diploma’s/certificaten, en dat het zogenaamde diplomavereiste niet ter discussie staat. Ter zitting is door het college betoogd dat de vereiste van inschrijving in het Handelsregister is gestoeld op artikel 2.1.3, tweede lid, sub a, van de Wmo. Daarbij heeft het college toegelicht dat de inschrijving in het Handelsregister niet ziet op de kwaliteit, maar op de beroepsmatigheid van de zorgverlener. Een beroepsmatige zorgverlener heeft namelijk te maken met extra administratie en kosten en moet daarvoor worden gecompenseerd.
16. Met partijen stelt de rechtbank vast dat de vereiste van inschrijving in Handelsregister van de formele zorgverlener geen directe relatie heeft met de kwaliteitsvereisten als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, sub c, van de Wmo. De inschrijving is immers slechts een administratief-formele voorwaarde die op zichzelf geen waarborg biedt voor de kwaliteit van de zorgverlener. Anders dan het college, ziet de rechtbank evenmin dat de vereiste inschrijving in het Handelsregister terug te voeren is naar artikel 2.1.3, tweede lid, sub a, van de Wmo. Daarin is immers bepaald dat in de Verordening moet worden geregeld op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. Daarvan is hier geen sprake. Daarbij komt dat een inschrijving in het Handelsregister op zichzelf ook geen waarborg zou bieden voor de beroepsmatigheid – en daarmee verband houdende extra administratie en kosten – van de zorgverlener. Het voorgaande betekent dat voor zover de Verordening voorschrijft dat een zorgverlener, die beschikt over de vereiste diploma’s, maar niet is ingeschreven in het Handelsregister, per definitie als informele hulpverlener wordt aangemerkt, dit onderdeel een toereikende grondslag mist in de Wmo 2015 Het college mocht deze bepaling daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Dit leidt tot de conclusie dat het college de aanvraag van eiseres om verlenging van de maatwerkvoorziening individuele begeleiding in de vorm van een pgb tegen het formele tarief niet mocht weigeren op de enkele grond dat de zorgverlener niet is ingeschreven in het Handelsregister. De rechtbank zal tegen deze achtergrond artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening, voor wat betreft de eis van ‘ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007)’, zoals dit gold ten tijde van het bestreden besluit in deze zaak buiten toepassing laten.

Conclusie en gevolgen

17. Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat het college op onjuiste gronden aan eiseres over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025 een pgb heeft toegekend tegen het uurtarief voor informele ondersteuning. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet reden om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, omdat niet in geschil is dat mevrouw Verhaeg-van Grinsven voldoet aan de overige vereisten in artikel 5.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening en zij bij het buiten toepassing laten van het vereiste van inschrijving in het Handelsregister dus als professioneel ondersteuner moet worden aangemerkt. De rechtbank zal daarom het primaire besluit herroepen voor zover daarin het uurtarief voor informele ondersteuning is toegekend, bepalen dat in plaats daarvan het uurtarief voor professionele ondersteuning wordt toegekend en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
18. Het beroep is gegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht terug. Zij krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten zijn conform het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1). Ook veroordeelt de rechtbank het college voor de reiskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken ten bedrage van € 6,80. De totale proceskosten bedragen dus € 1.820,80.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover daarin het uurtarief voor informele ondersteuning is toegekend en kent in de plaats daarvan het uurtarief voor professionele ondersteuning toe over de periode van 1 oktober 2024 tot en met 31 december 2025;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.820,80;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.B.H. Hebbink, voorzitter, en mr. M.G.A. Poelman en mr. J.O.Y. Elagab, leden, in aanwezigheid van drs. M.T. Petersen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:4
Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.1.3
De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
In de verordening wordt in ieder geval bepaald:
a. op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;
b. op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn;
c. welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen;
d. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;
e. ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.
In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:
a. in de gelegenheid worden gesteld voorstellen voor het beleid te doen;
b. vroegtijdig in staat worden gesteld gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen;
c. worden voorzien van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen;
d. deel kunnen nemen aan periodiek overleg;
e. onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden;
f. worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie.
In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 2.3.6
Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:
a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of;
b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e.
Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning ’s-Hertogenbosch 2024
Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen:
a. Personen die werken bij een professionele instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.
b. Personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van het voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 8.5 Handelsregisterwet 2007), en beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.
Bij begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf wordt binnen formele hulp zoals opgenomen in lid 1 sub a onderscheid gemaakt tussen:
a. Reguliere aanbieder: uit de jaarstukken blijkt dat tenminste twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: omzet is hoger dan € 700.000, het balanstotaal is hoger dan € 350.000 en er staan meer dan 10 fte op de loonlijst.
b. Micro aanbieder: uit de jaarstukken blijkt dat tenminste twee van de volgende drie criteria van toepassing zijn: omzet is maximaal € 700.000, het balanstotaal is maximaal € 350.000 en er staan maximaal 10 fte op de loonlijst.
Indien de hulp wordt geboden door een andere persoon dan beschreven in lid 1 is er sprake van informele hulp.
Indien de hulp wordt geboden door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder is altijd sprake van informele hulp.
Informele hulp kan niet worden ingekocht voor groepsbegeleiding, kortdurend verblijf en beschermd wonen en dagbesteding beschermd wonen. Tenzij de hulp beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken.
Het college kan nadere regels stellen over het onderscheid tussen formele en informele hulp.
Artikel 5.3 Hoogte pgb
1. De hoogte van een pgb:
a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de inwoner opgesteld plan inzake de besteding van het pgb;
b. wordt berekend op basis van een tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen, die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;
c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;
2. a. Voor reguliere aanbieders die begeleiding, groepsbegeleiding en/of kortdurend verblijf bieden wordt in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel de opslag overhead van 30% naar beneden bijgesteld tot 15%.
De hoogte van een pgb kan door de gemeente aangepast worden door een lager pgb-tarief te hanteren voor het betrekken van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van personen die behoren tot de formele of informele hulp.
b. Voor micro aanbieders en zzp’ers die begeleiding, groepsbegeleiding en/of kortdurend verblijf bieden wordt in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel de opslag overhead van 15% naar beneden bijgesteld tot 10%.
c. Voor reguliere aanbieders die beschermd wonen pakketten bieden wordt in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel de opslag overhead van 35% naar 20% bijgesteld.
d. Voor zzp’ers uit lid 1b die beschermd wonen bieden is in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel de opslag overhead verlaagd tot 10%
e. De opslag voor risico’s en financiële continuïteit wordt in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel voor pgb voor begeleiding, groepsbegeleiding kortdurend verblijf en/of beschermd wonen en begeleiding gehalveerd van 2% naar 1%.
f. Bij de pakketten beschermd wonen Zelfstandig Thuis is in het tarief zoals bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel gerekend met het maximum uurtarief in de Wlz voor het pgb.
g. Het tarief voor informele hulp voor groepsbegeleiding en kortdurend verblijf bedraagt maximaal het Wlz-tarief voor informeel.
h. Het tarief voor informele hulp bij begeleiding bedraagt het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
3. Het bedrag van het pgb voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal:
a. Het tarief als bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel, verlaagd naar een overheadpercentage van 10% indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt die formele hulp biedt;
b. Het tarief als bedoeld in lid 1 sub c van dit artikel, verlaagd naar een risicopercentage van 1% indien de inwoner een zorgorganisatie inschakelt die formele hulp biedt.
c. Het tarief voor informele hulp bedraagt het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
4. De hoogte van een pgb voor hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt maximaal de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende maatwerkvoorziening, inclusief onderhoud, reparatie en verzekering, zoals die door het college aan de gecontracteerde aanbieder zou zijn verschuldigd.
5. Het college legt op basis van de systematiek en tariefdifferentiatie genoemd in de leden 1 tot en met 5 in nadere regels de tarieven en de eenheden vast.
6. Het vastgestelde pgb-tarief wordt vermenigvuldigd met het aantal eenheden wat in het onderzoeksplan is vastgesteld. Dit is variabel afhankelijk van de zorgvraag.
7. De actuele pgb-tarieven staan op de gemeentelijke website.