ECLI:NL:RBOBR:2025:675

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/01/408908 / HA ZA 24-617
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot voeging en gedwongen deelneming afgewezen in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, heeft eiseres [eiser] B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] B.V. De zaak betreft een incident waarin gedaagde verzocht om voeging van [A] B.V., de bestuurder en mede-aandeelhouder van eiser, op grond van artikel 217 Rv en gedwongen deelneming op grond van artikel 118 Rv. Eiseres stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld, wat heeft geleid tot schade van € 37.992,20. De rechtbank heeft op 12 februari 2025 geoordeeld dat de vorderingen van gedaagde moeten worden afgewezen. De rechtbank oordeelt dat artikel 217 Rv niet van toepassing is, omdat dit artikel alleen geldt voor partijen die zelf voeging vorderen. Gedaagde vordert echter de voeging van een derde partij, [A] B.V., wat niet mogelijk is onder dit artikel. Daarnaast is de vordering op basis van artikel 118 Rv ook afgewezen, omdat gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De rechtbank concludeert dat gedaagde onvoldoende wettelijke grondslag heeft aangedragen voor de oproeping van [A] B.V. in deze procedure. Gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van eiseres, begroot op € 792,00, vergoeden. De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en houdt verdere beslissingen aan in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/408908 / HA ZA 24-617
Vonnis in incident van 12 februari 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.M. Lamers,
tegen
[gedaagde ] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde ] ,
advocaat: mr. M.G. Spijker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele conclusie van [gedaagde ] ,
- de conclusie van antwoord in het incident van [eiser] .
1.2.
Vervolgens is bepaald dat vonnis zal worden gewezen in het incident.

2.Het geschil en de beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde ] is voor 50% aandeelhouder en voormalig bestuurder van [eiser] . Volgens [eiser] heeft [gedaagde ] diverse handelingen verricht waardoor zij schade heeft geleden. Zij heeft daarom diverse vorderingen ingesteld, waaronder om bepaalde besluiten te vernietigen, te verklaren voor recht dat [gedaagde ] onrechtmatig heeft gehandeld en [gedaagde ] te veroordelen schade te vergoeden (vooralsnog begroot op € 37.992,20, ex incassokosten).
2.2.
In het incident vordert [gedaagde ] [A] B.V. (de bestuurder van [eiser] en de andere 50% aandeelhouder van [eiser] ) te voegen in de procedure op grond van artikel 217 Rv, althans gedwongen deel te laten nemen aan de procedure op grond van artikel 118 Rv.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
2.4.
De vordering op grond van artikel 217 Rv slaagt alleen al niet, omdat dit artikel ziet op de situatie dat een partij zelf voeging in een lopende procedure vordert. Daarvan is hier geen sprake – [gedaagde ] vordert immers voeging van een andere partij, [A] B.V.
2.5.
Voor zover de vordering stoelt op artikel 118 Rv wordt zij eveneens afgewezen.
2.6.
Artikel 118 Rv stelt partijen in de gelegenheid een derde op te roepen om in een lopend geschil te verschijnen. Voorwaarde voor toewijzing van een op dit artikel gestoelde vordering is dat de wet het oproepen van de derde expliciet voorschrijft (zie bijvoorbeeld 3:218 BW) of als sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. Van een processueel ondeelbare rechtsverhouding is sprake als het in rechte noodzakelijk is dat een beslissing voor alle betrokken partijen hetzelfde luidt.
2.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde ] onvoldoende gesteld om haar toe te staan [A] B.V. op grond van artikel 118 Rv in deze procedure op te roepen. [gedaagde ] heeft geen specifieke wettelijke grondslag genoemd op grond waarvan ook [A] B.V. in het geding moet worden betrokken. [gedaagde ] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat er sprake is van processueel ondeelbare rechtsverhouding. Ter onderbouwing van haar beroep op artikel 118 Rv heeft [gedaagde ] gesteld – kort gezegd – dat [A] B.V. diverse handelingen heeft verricht waardoor zij (ook) jegens [eiser] aansprakelijk is, maar dat is onvoldoende. De enkele omstandigheid dat [A] B.V. (ook) tegenover [eiser] aansprakelijk zou (kunnen) zijn, zoals door [gedaagde ] gesteld, brengt niet mee dat [A] B.V. als partij aan de procedure in de hoofdzaak tussen [eiser] en [gedaagde ] zou moeten deelnemen.
2.8.
De vordering van [gedaagde ] die er toe strekt dat [A] B.V. in het geding wordt opgeroepen zal daarom worden afgewezen.
2.9.
[gedaagde ] had ook gevorderd haar toe te staan een tegenvordering in te stellen. Daarvoor is toestemming van de rechtbank niet nodig, dat kan zij doen bij conclusie van antwoord.
2.10.
[gedaagde ] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op € 792,- bestaande uit € 614 aan salaris advocaat en € 178,- aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

3.De beslissing

De rechtbank
In het incident
3.1.
wijst de vorderingen van [gedaagde ] af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde ] in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde ] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis, wat betreft het bepaalde in r.o. 3.2., uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.C. Adang en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.