In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, betreft het een geschil tussen verschillende eisers en de Vinogroep c.s. over een franchiseovereenkomst. De rechtbank heeft op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in een bodemzaak na een tussenvonnis van 4 juni 2025. De eisers, waaronder eiser sub 6, stelden dat zij hun onderneming hadden verkocht aan [A] B.V. en dat de vordering van eiser sub 6 in deze procedure aan [A] was overgedragen. De rechtbank oordeelde echter dat de eisers onvoldoende onderbouwd hadden dat de vordering daadwerkelijk was overgedragen en dat de juiste procedurele stappen, zoals vastgelegd in de artikelen 225 en 227 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet waren gevolgd. Hierdoor werd eiser sub 6 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen, omdat hij geen belang meer had bij de procedure. De rechtbank heeft ook geoordeeld over de vorderingen van de overige eisers en bepaalde dat zij en gedaagde sub 2 gerechtigd zijn tot een gelijk aantal aandelen in de vennootschap waarin de franchiseorganisatie is ondergebracht. Daarnaast werden er verschillende proceskostenveroordelingen uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen bij de overdracht van vorderingen en de rol van franchisenemers in dergelijke geschillen.