ECLI:NL:RBOBR:2025:6846

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
01.097228.23
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersongeval onder invloed van cannabis met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 april 2023 in Geldrop een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een motor, reed met hoge snelheid en onder invloed van cannabis, toen hij een fietser aanreed die aan het oversteken was. Het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], liep hierdoor zwaar lichamelijk letsel op, waaronder zenuwbeschadiging en meerdere botbreuken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan roekeloos rijgedrag en dat er sprake was van eendaadse samenloop van feiten, aangezien hij zowel onder invloed van drugs reed als de toegestane snelheid overschreed. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een onvoorwaardelijke rijontzegging van achttien maanden. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 9 oktober 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging in overweging nam. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht, maar ook de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer ernstig waren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.097228.23
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1987] ,
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1:
hij, op of omstreeks 7 april 2023, te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, in elk geval in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [adres 1] , gekomen op of ter hoogte van de kruising van die weg met de weg [adres 2] ,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden na het gebruik van één of meer stof(fen) waarvan hij, verdachte, weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen en/of
- te rijden met een snelheid hoger dan de aldaar toegestane snelheid, althans te rijden met een aanmerkelijke snelheid, althans te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of
- waardoor hij, verdachte, niet in staat was om de weg te overzien en/of tijdig te reageren op het wegverkeer en/of
- (vervolgens) tegen een op die kruising rijdende fietser te botsen/rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een zenuwbeschadiging in de (linker)arm en/of (een) ribfractu(u)r(en) en/of een gebroken sleutelbeen en/of een hersenkneuzing, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 7 april 2023, te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
als bestuurder van een voertuig (motor), daarmee rijdende op de weg, de
[adres 1] , gekomen op of ter hoogte van de kruising van die weg met de weg
[adres 2] ,
- heeft gereden na het gebruik van één of meer stof(fen) waarvan hij, verdachte,
weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan
verminderen en/of
- heeft gereden met een snelheid hoger dan de aldaar toegestane snelheid, althans
heeft gereden met een aanmerkelijke snelheid, althans heeft gereden met een
snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of
- waardoor hij, verdachte, niet de weg heeft kunnen overzien en/of tijdig heeft

gereageerd op het overige wegverkeer en/of

- (vervolgens) tegen een op die kruising rijdende fietser is gebotst/gereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
T.a.v. feit 2:
hij, op of omstreeks 7 april 2023, te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,
een voertuig, te weten een motor, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen
na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis,
terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6.0 microgram THC per liter bloed bedroeg,
zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat hij zich als bestuurder van een motor zodanig heeft gedragen dat hij schuldig is aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor een andere verkeersdeelnemer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte was daarbij onder invloed van cannabis. Dit is onder feit 1 primair ten laste gelegd als overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna ook: WVW) en subsidiair als overtreding van artikel 5 WVW. Onder feit 2 is overtreding van artikel 8 WVW ten laste gelegd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren. Daarbij kan volgens de officier van justitie niet de roekeloosheid van de gedragingen worden vastgesteld, maar is wel sprake van zeer onvoorzichtig rijgedrag. Ook het onder feit 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde onder feit 1. Volgens de verdediging was er geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid of een zwaardere mate van schuld, onder meer omdat het slachtoffer geen voorrang had gegeven aan verdachte, er sprake was van een bomenrij die het zicht van verdachte beperkte en de snelheid van verdachte niet technisch is vastgesteld.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.
Vaststelling van de feiten.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 7 april 2023, omstreeks 13.30 uur, reed verdachte met zijn motor op de [adres 1] te Geldrop-Mierlo en naderde hij de kruising [adres 1] / [adres 2] . Mevrouw [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1] ) stak op dat moment de kruising over. Daarbij verleende zij geen voorrang aan verdachte, die voor haar van links kwam. Verdachte is vervolgens zonder zijn snelheid te verminderen tegen haar aan gereden. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van de aanrijding een aantal (complexe) botbreuken en een hersenkneuzing opgelopen. Verder was haar fiets in twee stukken gebroken. Het was tijdens het ongeval droog weer. In de rechter tussenberm (rijbaan/brom-fietspad) stond een rij bomen die een zogeheten coulissewerking veroorzaakte. Als gevolg daarvan belemmerde de bomenrij voor zowel [slachtoffer 1] als verdachte het zicht.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De vraag die voorligt, is of het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Dat betekent dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Verder moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of onoplettendheid. Of sprake is van een dergelijke mate van schuld hangt volgens vaste jurisprudentie af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkebare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de verkeerssituatie, kan ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig worden aangemerkt. Daarnaast geldt dat niet alleen al uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank zal hieronder allereerst ingaan op de schuldvraag en vervolgens op het causaal verband.
De schuldvraag.
Bij de beoordeling of van verwijtbaar handelen sprake is, is voor de rechtbank in de eerste plaats de snelheid kort voor en op het moment van de aanrijding van belang. Drie getuigen hebben tegenover de politie verklaard dat zij verdachte kort voor en/of tijdens het ongeluk harder hebben zien rijden dan de toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Bij het verlaten van de bebouwde kom hebben zowel een rijinstructrice als haar leerling verdachte ‘als een gek’ en ‘niet normaal zo hard’ weg zien rijden. De motor verdween volgens hen heel snel uit beeld. De rijinstructrice heeft daarbij verklaard dat zij haar leerling nog had geïnstrueerd om afstand te houden van de motor, omdat het anders weleens mis zou kunnen gaan. Even verderop heeft een tegemoetkomende autobestuurder gezien dat verdachte hem met een hoge snelheid naderde. In zijn linkerbuitenspiegel heeft deze getuige vervolgens waargenomen dat de overstekende fietser vol werd geraakt door de motor. Ook heeft hij tegenover de politie verklaard dat de motorrijder zeker niet minder dan 150 kilometer per uur reed en dat hij dat goed kon inschatten, omdat hij zelf al 23 jaar motor rijdt. Verder heeft verdachte tijdens zijn eerste verhoor, een dag na de aanrijding, verklaard dat hij te hard had gereden. Daarnaast is de fiets van het slachtoffer door de aanrijding in stukken gebroken en is één van de wielen van de fiets zo’n honderd meter verderop aangetroffen. Dit geeft eveneens blijk van de hoge snelheid die verdachte reed ten tijde van de aanrijding. Ondanks dat verdachte later heeft verklaard dat hij niet wist hoe hard hij op het moment van het ongeval precies had gereden, maar dat het niet absurd hard kon zijn geweest, stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat verdachte te hard reed.
Uit onderzoek in de omgeving van het ongeval is verder gebleken dat de parallel aan de weg gelegen bomenrijen coulissewerking veroorzaakten. Dit betekent onder andere dat door de bomen het zicht vanaf de rijbaan op verkeersdeelnemers op het fietspad wordt verminderd. Hoewel de verdediging deze coulissewerking heeft aangehaald als een reden voor het verminderen dan wel opheffen van schuld bij verdachte, merkt de rechtbank op dat een dergelijke belemmering/vermindering van het zicht juist tot gevolg zou moeten hebben dat weggebruikers hun snelheid aan die omstandigheid aanpassen. Bovendien heeft verdachte in zijn verhoor verklaard dat hij het slachtoffer voorafgaand aan het ongeval zag en dat ze beiden uit dezelfde richting kwamen. Ook heeft hij verklaard dat hij wel vaker over de desbetreffende weg reed. Hierdoor zou verdachte moeten weten dat zich een onoverzichtelijke oversteekplaats langs deze weg bevond.
Daarnaast is uit bloedonderzoek gebleken dat verdachte tweemaal de toegestane grenswaarde van THC in zijn bloed had, hetgeen betekent dat hij onder invloed was van cannabis.
De rechtbank komt gezien de voorgenoemde omstandigheden en gedragingen van verdachte tot de conclusie dat het aan verdachte te wijten is dat hij het slachtoffer heeft aangereden terwijl zij aan het oversteken was.
Mate van schuld.
De volgende vraag die voorligt, is in welke mate verdachte schuld heeft aan het ongeval. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is daarbij de zwaarste vorm van schuld.
De rechtbank kwalificeert de mate van schuld van verdachte in dit geval als ‘
zeer onvoorzichtig en onoplettend’. De rechtbank komt hiertoe gelet op de aard, de ernst en het samenstel van de gedragingen van verdachte, die bovendien meer dan één verkeersovertreding opleveren. In het bijzonder weegt de rechtbank de snelheid van verdachte mee. Van dergelijk rijgedrag als motorbestuurder gaat een groot gevaar uit voor andere verkeersdeelnemers, een gevaar dat zich in deze zaak helaas ook heeft verwezenlijkt. Dergelijk gedrag kan, zeker omdat verdachte onder invloed van cannabis zijn motor bestuurde, naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan als zeer onvoorzichtig en onoplettend worden gekwalificeerd.
Zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op de aard van het letsel: een aantal (complexe) botbreuken en een hersenkneuzing, de noodzaak tot herhaald medisch operatief ingrijpen, de duur van het revalidatietraject en de blijvende klachten, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Causaal verband.
Vervolgens zal de rechtbank ingaat op het causaal verband. Er dient er een causaal verband te zijn tussen de verweten gedragingen en het verkeersongeval, in die zin dat als die gedragingen achterwege zouden zijn gebleven, het ongeluk niet zou zijn gebeurd. Omdat verdachte (veel) te hard reed, heeft hij zijn snelheid niet kunnen aanpassen toen het slachtoffer overstak. Daardoor heeft hij het slachtoffer geraakt, als gevolg waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarmee is het causaal verband vast komen te staan. Dat ook [slachtoffer 1] medeschuld aan het ongeval heeft gehad, door zonder voorrang te verlenen over te steken, doet daaraan niet af.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 7 april 2023 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [adres 1] , gekomen op of ter hoogte van de kruising van die weg met de weg [adres 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend
- te rijden na het gebruik van een stof waarvan hij, verdachte, weet dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen en
- te rijden met een snelheid hoger dan de aldaar toegestane snelheid
- waardoor hij, verdachte, niet in staat was om de weg te overzien en tijdig te reageren op het wegverkeer en
- (vervolgens) tegen een op die kruising rijdende fietser te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een zenuwbeschadiging in de linkerarm en ribfracturen en een gebroken sleutelbeen en een hersenkneuzing, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
op 7 april 2023 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, een voertuig, te weten een motor, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6.0 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit bij die stof vermelde grenswaarde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vierentwintig maanden met aftrek als bedoeld in artikel 179 WVW.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft, kort en zakelijk weergegeven, naar voren gebracht dat rekening gehouden dient te worden met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte kan wegens fysieke beperkingen en blijvend niet aangeboren hersenletsel geen werkstraf uitvoeren en gezien de beperkte financiële draagkracht is een boete niet geschikt. Ook is een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid volgens de raadsman niet aan de orde, omdat verdachte zijn rijbewijs al een half jaar kwijt is geweest en er zich sindsdien geen nieuwe feiten hebben voorgedaan. Daarnaast is verdachte afhankelijk van zijn rijbewijs, omdat zijn partner in het buitengebied woont en er geen alternatieven zijn met betrekking tot vervoer. De raadsman acht een geheel voorwaardelijke straf met een proeftijd daarom het meest passend.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft als bestuurder van een motor een verkeersongeval veroorzaakt dat aan zijn zeer onvoorzichtige rijgedrag te wijten is. Door zijn gedrag in het verkeer heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Verdachte is met hoge snelheid en onder invloed van cannabis tegen het slachtoffer aangereden. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat de gebeurtenis zeer ingrijpend is (geweest) en forse gevolgen voor haar heeft gehad, blijkt uit het dossier en uit haar slachtofferverklaring. Zo heeft zij verschillende operaties moeten ondergaan, gedurende lange tijd moeten revalideren en heeft zij nog steeds te maken met verschillende klachten. Hierdoor kan zij niet zelfstandig op haar kleindochter passen, heeft zij hulp nodig bij het huishouden en kan zij haar werk niet of alleen aangepast verrichten. Daarnaast was deze gebeurtenis voor het slachtoffer extra confronterend en beladen, omdat zij negen jaar geleden haar dochter is verloren door een verkeersongeval.
Samenloop van de feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank is tussen de bewezen verklaarde feiten sprake van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder invloed van cannabis veroorzaken van een verkeersongeval (feit 1) en het onder invloed besturen van een motor (feit 2) leveren een samenhangend, op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. De strekking van de desbetreffende strafbepalingen – bescherming van de verkeersveiligheid – komt in grote mate overeen. Om onevenredige aansprakelijkheid te voorkomen zal de rechtbank hier in de strafoplegging rekening mee houden.
Redelijke termijn.
Elke verdachte heeft recht op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het uitgangspunt is dat de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg twee jaren bedraagt. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak aangevangen op 8 april 2023, zijnde de dag waarop verdachte voor het eerst is gehoord. Tussen 8 april 2023 en de datum van het eindvonnis (23 oktober 2025) ligt een periode van ruim tweeëneenhalf jaar. De rechtbank zal deze overschrijding van de redelijke termijn meewegen bij de strafoplegging.
De op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. In deze oriëntatiepunten wordt onder andere gedifferentieerd naar mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer. Het zeer onvoorzichtig rijden door verdachte wordt gezien als ernstige schuld. Bij ernstige schuld aan een verkeersongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel wordt als uitgangspunt een taakstraf van 160 uur en een onvoorwaardelijke rijontzegging van één jaar gehanteerd (feit 1 primair). Verdachte reed op het moment van de aanrijding echter niet alleen te hard, hij was ook onder invloed van cannabis. Dit weegt de rechtbank ten opzichte van de oriëntatiepunten in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank ziet aanleiding om in dit concrete geval af te wijken van de oriëntatiepunten. De reclassering heeft geadviseerd geen taakstraf aan verdachte op te leggen, gezien zijn fysieke beperkingen en hersenletsel. Bovendien is verdachte zelf getroffen door de gevolgen van de door hem gepleegde strafbare feiten, in die zin dat hij zelf letsel aan zijn hand heeft opgelopen. Hiervoor heeft hij ook een medische operatie moeten ondergaan. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer medeschuld aan het ongeval heeft gehad, door zonder voorrang te verlenen over te steken. Daarnaast houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat de redelijke termijn overschreden is met ruim zes maanden. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf daarom passend. Naast een voorwaardelijke straf is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, een langere, onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats is. Met de rijontzegging wordt tevens beoogd verkeersdeelnemers te beschermen tegen mogelijke herhaling van onvoorzichtig en/of anderszins gevaarzettend gedrag.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 18 maanden met aftrek zoals bedoeld in artikel 179 WVW.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet
in eendaadse samenloop gepleegd met

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994

De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 Wegenverkeerswet 1994
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. M.E. Bartels en mr. R.J. Heuft, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N. Slingerland, griffier,
en is uitgesproken op 23 oktober 2025.