ECLI:NL:RBOBR:2025:6859

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
24/3482
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door UWV en bestreden besluit inzake WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedaan op 24 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen door het UWV op zijn bezwaarschrift en het bestreden besluit inzake zijn WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Görsültürk, stelt dat het UWV de beslistermijn heeft overschreden en dat zijn uitkering onterecht is vastgesteld. Het UWV had op 18 oktober 2023 besloten dat eiser recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar eiser maakte bezwaar en stelde dat het UWV niet tijdig op zijn bezwaar had beslist. De rechtbank oordeelt dat het UWV op 5 november 2024 alsnog een beslissing heeft genomen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, omdat het UWV de arbeidsongeschiktheid van eiser correct heeft vastgesteld op 53,95%. Eiser krijgt wel een vergoeding voor zijn proceskosten, omdat het UWV de beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden en veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. A.P.J. Mijs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op een bezwaarschrift van 23 november 2023 en het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV om aan hem een uitkering op grond van de Wet WIA [1] toe te kennen.
1.1.
Met het besluit van 18 oktober 2023 heeft het UWV besloten dat eiser per 1 mei 2023 recht heeft op een loongerelateerde WGA [2] -uitkering, omdat hij 49,13% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vervolgens beroep ingediend, omdat het UWV volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 23 november 2023. In de uitspraak van de rechtbank van 24 juli 2024 [3] in dat beroep staat dat het UWV binnen acht weken alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 oktober 2023. Eiser stelt nu beroep in omdat het UWV dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.2.
Het UWV heeft op 15 oktober 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3.
Met het besluit van 5 november 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV alsnog beslist op het bezwaar van eiser en het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij is het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd naar 53,95%. Tevens is aan eiser een dwangsom toegekend van € 5.400, omdat het UWV de beslistermijn met 54 dagen heeft overschreden.
1.4.
Eiser heeft vervolgens een reactie ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft eiser gevraagd of hij het eens is met het bestreden besluit.
1.6.
Eiser heeft daarna aanvullende gronden ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat het beroep wordt voortgezet.
1.8.
Het UWV heeft een nader verweerschrift ingediend.
1.9.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 17 april 2025 gepland voor mondelinge behandeling. De gemachtigde van eiser heeft op deze datum met een e-mail, ontvangen om 8:58 uur, een uitstelverzoek ingediend wegens verhindering als gevolg van ziekte van de gemachtigde en verhindering van diens zaakwaarnemer. Dit verzoek is toegewezen.
1.10.
Eiser heeft op 8 september 2025 een nader stuk ingediend.
1.11.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiser en het beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit
.Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is en dat het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep gericht tegen niet tijdig beslissen
3. De rechtbank stelt vast dat het UWV op 5 november 2024 alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de beslissing over de dwangsom niet meer in geschil is. Gelet hierop is er geen procesbelang meer bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaren. Omdat eiser het beroep niet ten onrechte heeft ingesteld moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten, op de wijze zoals in rechtsoverweging 9 van deze uitspraak is bepaald.
3.1.
Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
3.2.
De rechtbank heeft eiser met een brief van 15 november 2024 gevraagd of hij het eens is met het bestreden besluit, en zo niet, redenen te geven waarom hij zich niet kan vinden in dit besluit. Eiser heeft in zijn aanvullende gronden aangegeven dat hij het niet eens is met dit besluit. De rechtbank zal het beroep van eiser tegen het bestreden besluit hierna beoordelen.
Beroep gericht tegen het bestreden besluit
Relevante feiten en omstandigheden
4. Eiser was werkzaam als draaier voor gemiddeld 40 uur per week toen hij zich op 3 mei 2021 ziekmeldde voor dit werk. Op 18 augustus 2022 heeft eiser een WIA-uitkering met verkorte wachttijd aangevraagd welke werd afgewezen. Eiser heeft op 4 februari 2023 een aanvraag voor een WIA-uitkering gedaan. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals onder het kopje ‘Inleiding’ weergegeven.
Standpunten van partijen
5. Het UWV stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage per 1 mei 2023 juist is vastgesteld. Aan dit oordeel heeft het UWV de beoordelingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) en de arbeidsdeskundige B&B ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts B&B vindt dat eiser minder mogelijkheden heeft om te werken en heeft daarom een gewijzigde FML opgesteld. De arbeidsdeskundige B&B heeft de drie geselecteerde functies verworpen en acht eiser geschikt voor de geselecteerde functies: assistente consultatiebureau (SBC-code 372091), teamondersteuner (SBC-code 315100), medewerker confectie-atelier (SBC-code 272042) en bell-sell medewerk(st)er (SBC-code 315174). Als het loon dat eiser met deze functies kan verdienen, wordt afgezet tegen het loon dat de eiser in zijn laatst verrichte werk verdiende, leidt dat tot een verlies aan verdiencapaciteit (en daarmee een mate van arbeidsongeschiktheid) van 53,95%.
5.1.
Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert in zijn beroepschrift aan dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende passende en dragende medische en arbeidsdeskundige onderbouwing en beoordeling. Eiser is van mening dat het UWV zijn medische beperkingen heeft onderschat. Daarnaast acht hij zich niet in staat om de voorbeeldtaken uit te voeren.
Nader stuk van eiser
6. De gemachtigde van eiser heeft op 8 september 2025 om 16:38 uur een e-mail naar de rechtbank gestuurd met aanvullende gronden van beroep die zien op de arbeidsdeskundige beoordeling van de geduide functies. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op de zitting voorgehouden dat het nader stuk is ingediend binnen de tiendagentermijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde van eiser heeft toegelicht dat hij besloot zijn mondelinge toelichting voor de zitting schriftelijk in te dienen en dacht dat dit vanwege de omvang en gelet op de aard en beknoptheid van het stuk wel moest lukken voor het UWV om hierop tijdens de zitting te reageren. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser erop gewezen daarin geen reden te zien waarom hij dit niet op een eerder moment had kunnen indienen en dat hij, gelet op de inhoud van het stuk, dat ook eerder had moeten doen. De omvang en aard van het stuk maken juist dat de gemachtigde van eiser op een eerder moment zijn aanvullende gronden had kunnen indienen. Nog los van de vraag of deze aanvulling een concretisering is van de zeer algemene beroepsgronden zoals genoemd onder punt 5.1, maakt de gemachtigde van eiser met deze handelswijze pas twee dagen voor de zitting kenbaar waar het beroep zich tegen richt. De mogelijkheid om tot tien dagen voor de zitting een nader stuk in te dienen, voorziet niet in de mogelijkheid om nog tot tien dagen voor de zitting geheel nieuwe beroepsgronden aan te voeren of de materiële invulling van eerder slechts formeel aangeduide beroepsgronden te geven. Die mogelijkheden worden begrensd door de goede procesorde. Evenwel heeft de rechtbank op de zitting besloten het nader stuk toe te laten tot de processtukken, omdat het UWV te kennen heeft gegeven inhoudelijk op het stuk te kunnen reageren en in dit geval kennelijk niet is geschaad in zijn procespositie. Daar komt bij dat de gemachtigde van eiser ter zitting heeft toegezegd de feedback van de rechtbank ‘zeer zeker’ mee te nemen.
Is de medisch inhoudelijke beoordeling juist?
7. Ter beantwoording van bovenstaande vraag beoordeelt de rechtbank of eiser met wat hij heeft aangevoerd, twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van de beoordeling door het UWV.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat het UWV bekend is met de klachten van eiser. De primaire verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren), 3 (fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen), 5 (statische houdingen), en 6 (werktijden). De verzekeringsarts B&B heeft aanleiding gezien om eiser forser te beperken voor de items frequent reiken en werken boven schouderhoogte ten aanzien van zijn rechterarm. Ten aanzien van eisers beperkingen in zijn polsen wordt voor de volledigheid aan het item ‘lokaliseren beperkingen’ ‘links’ toegevoegd. Daarnaast is eiser ten aanzien van zijn rechterhand aanvullend beperkt op het item hand- en vingergebruik voor knijp/grijpkracht.
7.2.
Eiser heeft zijn algemene stelling dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat, op geen enkele wijze geconcretiseerd of met medische stukken onderbouwd. Het niet concretiseren of onderbouwen van deze algemene stelling zonder er specifiek op te wijzen waarom het bestreden besluit tekortschiet of onjuist is, levert onvoldoende op om van een gemotiveerde beroepsgrond te kunnen spreken. Daarom gaat de rechtbank aan deze algemene stelling voorbij.
7.3.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts B&B van het UWV.
Is de arbeidsdeskundige beoordeling juist?
7.4.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen in de FML van 17 oktober 2024, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor eiser. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft de arbeidsdeskundige B&B voldoende onderbouwd en gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. In wat eiser in dat kader naar voren brengt ziet de rechtbank geen redenen om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Het UWV heeft ter zitting toegelicht dat hoewel de functie van assistente consultatiebureau dezelfde SBC-code heeft als de functie die in de bezwaarfase is komen te vervallen, de functies niet identiek zijn. Zo heeft de nieuw geduide functie een ander functienummer en een andere belasting, zoals ook blijkt uit de resultaatfunctiebeoordeling. De arbeidsdeskundige B&B heeft al in haar rapport gemotiveerd dat zij de vervallen functie minder geschikt vond, omdat eiser daarin met beide handen moest tillen. In de nieuw geduide functie is geen overschrijding van eisers belastbaarheid, omdat hij een emmer met een hand kan tillen en daarvoor zijn linkerhand kan gebruiken. Dat de benaming van de functie zou veronderstellen dat die alleen door vrouwen verricht zou mogen worden, is niet het geval. Dergelijke functies komen niet voor in het CBBS-systeem en zouden een schending van het discriminatieverbod opleveren als de vacaturetekst daarin een onderscheid zou maken. Ten aanzien van de stelling dat de functie van medewerker confectie-atelier niet geschikt zou zijn vanwege een overschrijding van beperkingen op lichamelijk gebied, heeft de arbeidsdeskundige gemotiveerd dat de schroefbewegingen die gemaakt worden in die functie niet met een grote krachtinspanning gepaard gaan en daardoor gelet op de FML ook geschikt zijn voor eiser. Er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. Dat in de functie van telefonist een overschrijding van eisers belastbaarheid zou zijn vanwege het bedienen van een muis en toetsenbord volgt de rechtbank niet. De gemachtigde van het UWV stelt zich op het standpunt dat eiser daarvoor niet beperkt is geacht. De rechtbank kan dit volgen. Indien hij vindt dat daarvoor een beperking aangenomen zou moeten worden, ligt het op eisers weg om dit met stukken te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan. De beroepsgrond slaagt niet. Dit leidt tot het oordeel dat het UWV het arbeidsongeschiktheidspercentage terecht op 53,95% heeft vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar niet-ontvankelijk. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 5 november 2024 is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
9. Omdat het UWV niet op tijd heeft beslist, krijgt eiser wel een vergoeding voor zijn proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen ging over de vraag of de beslistermijn is overschreden (1 punt à € 907 en een wegingsfactor 0,5). [4] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook wordt bepaald dat het UWV het griffierecht dient te vergoeden aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen op het bezwaarschrift
niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Cune, rechter, in aanwezigheid van mr. L.T.H. Verhagen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Wet Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
3.24/2482.
4.Wegingsfactor 0,5, zie Centrale Raad van beroep 26 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2288.