Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het exacte percentage van de tijd die de kinderen met de vrouw in [land] verblijven niet van doorslaggevend belang voor de vraag of zij al dan niet in overeenstemming handelt met de beschikking van het Hof. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Het hof heeft een verbod uitgesproken om met de kinderen naar [land] te verhuizen en, voor zover de vrouw reeds verhuisd is naar [land] , een gebod uitgesproken om met de kinderen naar Nederland terug te verhuizen, en nu de vrouw erkent dat zij niet terug verhuisd is en heeft aangegeven dat zij dat, in verband met haar zwangerschap en de op komst zijnde baby, ook niet van plan is te doen, staat vast dat de vrouw in strijd met de beslissing van het Hof handelt.
Voor de vraag of de vrouw dwangsommen heeft verbeurd moet gekeken worden naar het doel en de strekking van de veroordelingen. De stelling van de vrouw in dat verband dat het Hof haar niet heeft verboden om met de kinderen in [plaats 1] te zijn, is op zichzelf juist. Maar het Hof heeft ook overwogen dat de situatie zoals die ten tijde van de hoger beroepsprocedure was, waarin de vrouw met de kinderen bij haar ouders in [plaats 2] verblijft, voor de kinderen een ongewenste situatie is (vgl. ro. 4.4.5).
Voorts heeft het Hof overwogen dat het de vrouw niet wordt verboden om met de kinderen naar [plaats 1] te gaan, maar dat haar geen toestemming wordt verleend om met de kinderen daar te gaan wonen, althans in overwegende mate daar te verblijven (vgl. ro. 4.4.12).
De overwegingen van het Hof in onderlinge samenhang gezien leidt naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verblijf van de vrouw met de kinderen bij haar ouders in [plaats 2] moet worden gezien als een tijdelijke ‘oplossing’ en niet als een situatie waarin de vrouw daadwerkelijk met de kinderen in [plaats 2] verblijft. Bovendien is namens de man terecht opgemerkt dat de dagen waarop de vrouw met de kinderen in [plaats 2] is, altijd dagen zijn waarop de kinderen naar school gaan, zodat de vrije tijd die de kinderen met de vrouw in [plaats 2] doorbrengen zeer beperkt is.
De vrouw woont feitelijk in [land] en woont daar op de dagen dat de kinderen vrij zijn van school ook met de kinderen. Nu voorts vast staat dat de vrouw niet in een zelfstandige woning met de kinderen in [plaats 2] verblijft, concludeert de voorzieningenrechter dat het er al met al op neer komt dat de vrouw in overwegende mate met de kinderen in [land] verblijft.