ECLI:NL:RBOBR:2025:6916

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
24/3106.2
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor melkrundveehouderij met betrekking tot geluidsnormen en vergunningvoorschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 oktober 2025, wordt het beroep van eiseres, een B.V. uit [vestigingsplaats], behandeld tegen de gedeeltelijke weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad. De vergunning betreft het veranderen van een bestaande melkrundveehouderij, inclusief het vervangen en uitbreiden van de melkstal. Het college heeft de vergunning geweigerd voor het uitkuilen van voer buiten de dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur, omdat dit zou leiden tot overschrijding van de geluidsnorm. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en voert verschillende beroepsgronden aan.

De rechtbank oordeelt dat de weigering van de vergunning voor het uitkuilen buiten de dagperiode terecht is, maar dat het college onterecht de vergunning heeft geweigerd voor het voeren buiten deze periode. De rechtbank wijzigt het dictum van het bestreden besluit en stelt dat het uitkuilen en het rijden met de voerwagen buiten de dagperiode niet is toegestaan, maar dat het voeren in de nachtperiode wel is toegestaan. Daarnaast wordt het voorschrift 2.4.4 aangepast, zodat de meldplicht voor het inkuilen van gras en maïs niet meer drie werkdagen van tevoren hoeft te worden gemeld, maar dat dit voldoende is als het voorafgaand aan de uitvoering wordt gemeld. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is voor de gedeeltelijke weigering van de vergunning en dat het college het griffierecht en proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/3106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college
(gemachtigden: mr. E.C.F.F. Frenken, [naam] en [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam]uit [woonplaats] (de derde-partij)
(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de aan haar verleende omgevingsvergunning voor het veranderen van een bestaande melkrundveehouderij door onder meer het vervangen en uitbreiden van de melkstal (het bestreden besluit). Eiseres is het niet eens met een aantal vergunningvoorschriften en de gedeeltelijke weigering van de omgevingsvergunning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is voor zover in het dictum van het bestreden besluit staat dat de vergunning wordt geweigerd voor het voeren voor zover deze activiteit plaatsvindt buiten de periode 07.00-19.00 (de dagperiode). De rechtbank wijzigt verder voorschrift 2.4.4. Voor het overige is het beroep ongegrond en blijft de omgevingsvergunning in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigden van het college, de derde-partij en de gemachtigde van de
derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing, tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 12 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en andere voorheen geldende wettelijke regelgeving, zoals die golden vóór 1 januari 2024, van toepassing blijven.
Feiten en omstandigheden
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
 Eiseres exploiteert een melkveehouderij aan [adres] in [vestigingsplaats] (de locatie). Voor deze veehouderij is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel op 31 januari 2001 een revisievergunning verleend op grond van de Wet milieubeheer, en op 21 mei 2013 een veranderingsvergunning.
 Op 12 mei 2023 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen van de melkveehouderij. De aanvraag voorziet in vervangende nieuwbouw van het bestaande melkgebouw. Het melkgebouw wordt daarbij met circa 45 m2 vergroot in noordwestelijke richting. In het melkgebouw komen onder andere 10 melkrobots, een wachtruimte, een machinekamer, een tanklokaal en een berging. Verder ziet de aanvraag op het aanpassen van de nok van de stal, het voorzien van een nieuw dak op de stal en het vervangen van de vloer, het verhuizen van dieren en het aanpassen van de indeling van de stal. Ook worden de werkzaamheden melken en voeren in de vroege ochtend (voor aanvang van de dagperiode) aangevraagd. De dierbezetting wijzigt niet ten opzichte van de vergunde situatie.
 Ter plaatse van de locatie geldt het Omgevingsplan gemeente Meierijstad (het omgevingsplan). Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingsrecht gold ten tijde van het bestreden besluit het bestemmingsplan “Buitengebied” (het bestemmingsplan) als onderdeel van dat omgevingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is aan de locatie de bestemming “Agrarisch” toegekend, alsmede de aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Aan de gronden is een bouwvlak toegekend.
 Met ingang van 2 april 2024 heeft het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eiseres en de derde-partij hebben zienwijzen ingediend.
Het bestreden besluit
5. Met het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning gedeeltelijk verleend. Het college heeft de vergunning geweigerd voor het uitkuilen en voeren voor zover deze activiteit plaatsvindt buiten de periode 07.00-19.00 (de dagperiode). Het betreft een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en e, van de Wabo.
5.1.
Eiseres komt op tegen de gedeeltelijke weigering. Eiseres komt ook nog op tegen een aantal voorschriften. De relevante voorschriften uit de omgevingsvergunning zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
Bespreking van de beroepsgronden
De afstand van de woning van de derde-partij tot de inrichting van eiseres
6. Eiseres voert aan dat de afstand tussen de inrichtingsgrens en de woning van de derde-partij minimaal 50 meter bedraagt. Door het college wordt ten onrechte uitgegaan van een afstand van minder dan 50 meter.
6.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de woning van de derde-partij binnen 50 meter van de inrichtingsgrens is gelegen, te weten circa 30 meter van de voerkuilen en op circa 47 meter afstand van de buitenzijde van het dichtstbijzijnde dierenverblijf van de inrichting.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de constatering van het college dat de woning van de derde-partij binnen een afstand van 50 meter tot het bedrijf van eiseres ligt, heeft geleid tot de voorschriften 2.2, 2.3 en 2.4 uit het bestreden besluit. Deze voorschriften gaan over geluidgrenswaarden ter hoogte van de woning van de derde-partij (toetspunten T01 en T02). Redengevend voor het opnemen van deze voorschriften is dat de geluidgrenswaarden die volgen uit de voorschriften uit de revisievergunning van 31 januari 2001 en de veranderingsvergunning van 21 mei 2013 gelden op 50 meter afstand tot de inrichting van eiseres. Dit betekent dat in de situatie dat binnen een afstand van 50 meter tot de inrichting een woning is gelegen, zoals hier aan de orde, ingevolge de vigerende voorschriften ter hoogte van die woning geen specifieke geluidgrenswaarden gelden, wat het college onaanvaardbaar heeft geacht.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de woning van de derde-partij op circa 30 meter van de grens van de inrichting van eiseres ligt. Op die grens ligt ook de meest noordelijke voerkuil. Verder is niet gebleken dat de stelling van het college dat de woning van de derde-partij op ongeveer 47 meter van de dichtstbijzijnde stal staat onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarom met juistheid geconstateerd dat de woning van de
derde-partij binnen een afstand van 50 meter tot het bedrijf van eiseres ligt. Deze grond slaagt niet.
De geluidgrenswaarden
7. Eiseres voert aan dat het college in voorschrift 2.2.1 de geluidnorm in de avond- en de nachtperiode ten onrechte heeft gesteld op 35 dB(A) en 30 dB(A). Dat is 5 dB(A) lager dan zoals was vergund met de vergunning van 31 januari 2001. De geluidnorm had daarom 40 dB(A) respectievelijk 35 dB(A) moeten blijven voor de avond- en nachtperiode. Het college laat na deze afwijking te motiveren. Het is onjuist dat uit het akoestisch onderzoek kan worden afgeleid dat kan worden voldaan aan de gestelde geluidnormering. In het akoestisch rapport wordt juist onderbouwd dat geen maatregelen te treffen zijn.
Eiseres voert verder aan dat daar waar in de voorschriften wordt uitgegaan van een dagperiode die loopt van 07.00 uur tot 19.00 uur en een nachtperiode die loopt van
23.00 uur tot 07.00 uur, had moeten worden uitgegaan van een dagperiode van 05.00 uur tot 19.00 uur en een nachtperiode van 23.00 uur tot 05.00 uur. In ieder geval hadden deze perioden niet later mogen aanvangen en eindigen dan 06.00 uur, zoals ook in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) [1] het geval is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder andere in de uitspraak van 23 maart 2011 [2] bepaald dat het bevoegde gezag in zoverre beoordelingsvrijheid toekomt.
Tot slot is ten onrechte in het dictum en in voorschrift 2.1.2 bepaald dat het uitkuilen van de kuilplaten en het rijden met de voerwagen buiten de periode 07.00 – 19.00 uur niet is toegestaan. Eiseres begint om 05.00 uur met het melken van de koeien. De koeien die gemolken zijn en zijn teruggekeerd naar de loopstallen moeten over vers kuilvoer beschikken, en daarvoor is op dat moment het uitkuilen en het rijden met de voerwagen noodzakelijk. Beschikt de koe niet over vers voer, dan gaat zij liggen. Omdat na het melken de slotgaten van de koe nog open staan, is dat ongewenst omdat dit de kans op uierontsteking onaanvaardbaar vergroot. Indien de koe beschikt over vers voer blijft zij wel staan. Volgens eiseres maakt voorschrift 2.1.2 de al sinds decennia gebruikelijke en noodzakelijke bedrijfsvoering onmogelijk. Eiseres betoogt dat had moeten worden opgenomen dat het uitkuilen in de periode van 05.00 uur tot 19.00 uur mag plaatsvinden. Dat het melken en/of voeren van de koeien vanaf 05.00 uur eerder niet is aangevraagd betekent niet dat dit geen bestaand recht is. Zo werd in 2001 nog niet verlangd dat tot in detail de activiteiten werden beschreven. In ieder geval volgt niet uit de destijds ingediende aanvraag dat er met het melken en voeren niet al om 05.00 uur werd aangevangen. Ook volgt uit het ongewijzigd gebleven aantal melkkoeien dat de voergang ook toen al vanaf 05.00 uur werd voorzien van vers kuilvoer.
7.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat een richtwaarde van 40 dB(A) etmaalwaarde passend is, gelet op de ligging van de woning van de derde-partij. Dit komt overeen met de richtwaarde voor een landelijke omgeving. Het ingediende akoestisch onderzoek gaat hier ook van uit. Gelet op vergunde rechten is in de dagperiode 45 dB(A) toegestaan op de woning van de derde-partij. Uit het akoestisch onderzoek volgt volgens het college dat kan worden voldaan aan de gestelde geluidsnormering, mits het uitkuilen van de kuilplaten en het rijden met de voerwagen uitsluitend in de dagperiode plaatsvindt. Het uitkuilen en rijden met de voerwagen buiten de dagperiode is niet vergunbaar, omdat dit leidt tot overschrijding van de maximale geluidgrenswaarden. Door het uitsluiten van het uitkuilen van de kuilplaten en het rijden met de voerwagen in de avond- en nachtperiode zal ter plaatse van de woning van de derde-partij worden voldaan aan de genoemde normstelling voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in alle beoordelingsperioden. Het melken en/of voeren voor 07.00 uur is in het verleden nooit aangevraagd en maakt daarom ook geen onderdeel uit van de vergunde situatie. Het college betwist bovendien dat er sprake is van een noodzakelijke bedrijfssituatie die het verruimen van de geluidsgrenswaarde onvermijdelijk maakt. Het voer zou de avond van tevoren al gereed kunnen worden gelegd zodat de koeien na het melken over voer beschikken. Alternatieven zijn verder niet aangevraagd zodat het college die niet bij het besluit heeft kunnen betrekken. Verder onderbouwt eiseres niet waarom de bedrijfsvoering hierdoor onmogelijk zou zijn. De geluidsgrenswaarden en tijdstippen van de dagdelen die worden gehanteerd volgen uit de vigerende vergunde situatie. Deze zijn gebaseerd op de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (de Handreiking). Een verruiming van deze grenswaarde zou resulteren in negatieve milieugevolgen ten opzichte van de vergunde situatie, wat het college niet opportuun acht. Er zijn immers geluidklachten uit de omgeving.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden de aanvang van de dagperiode en het eindigen van de nachtperiode heeft kunnen stellen op 07.00 uur. De dag- en nachtperiode komt hierdoor immers overeen met de perioden zoals deze zijn gesteld in de nog steeds geldende voorschriften uit de revisievergunning van 31 januari 2001 en de veranderingsvergunning van 21 mei 2013. Hierdoor ontstaat geen verschil tussen de verschillende geluidvoorschriften uit de vigerende vergunningen. Deze perioden zijn bovendien in overeenstemming met de Handreiking en de uitgangspunten uit het akoestisch onderzoek zoals eiseres deze bij haar aanvraag heeft gevoegd. Dat in artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm andere tijdstippen zijn opgenomen, doet daar niet aan af, omdat het college terecht heeft gesteld dat het op dit punt niet gebonden is aan het Abm. De rechtbank is verder van oordeel dat het college de geluidsnorm in voorschrift 2.2.1 op 35 dB(A) in de avondperiode en op 30 dB(A) in de nachtperiode heeft kunnen stellen. Deze norm stemt ook overeen met de richtwaarde voor een landelijke omgeving uit de Handreiking en de uitgangspunten uit het akoestisch onderzoek zoals eiseres deze bij haar aanvraag heeft gevoegd. Bovendien is niet gebleken dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid hoger is. De rechtbank merkt daarbij op dat de geluidsnorm van 45 dB(A) in de dagperiode hoger is dan de richtwaarde uit de Handreiking. Uit het akoestisch onderzoek van eiseres volgt dat eiseres - behoudens het uitkuilen van de kuilplaten en het rijden met de voerwagen buiten de dagperiode - kan voldoen aan de gestelde geluidsnormen.
7.3.
Over de weigering van het college het uitkuilen van de kuilplaten en het rijden met de voerwagen buiten de dagperiode plaats te laten vinden overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voorschrift 2.1.2 kunnen stellen, omdat het gebruik van de loader en tractor ten behoeve van het voeren leidt tot overschrijding van de geluidsnorm. Dat eiseres daarmee in een bestaand recht wordt aangetast volgt de rechtbank niet. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat de revisievergunning uit 2001 of de veranderingsvergunning uit 2013 deze activiteiten expliciet toestonden. De rechtbank is er evenmin van overtuigd geraakt dat deze activiteiten impliciet zijn vergund. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verleende vergunningen uit 2001 of 2013 daarvan blijk geven of dat de aanvragen voor deze vergunningen daartoe aanknopingspunten bieden. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat uit het akoestisch onderzoek van eiseres volgt dat eiseres vanwege deze activiteiten niet kan voldoen aan het maximale geluidniveau uit de revisievergunning uit 2001. Bovendien acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hierdoor de bedrijfsvoering van eiseres onmogelijk wordt gemaakt. De rechtbank ziet namelijk niet in waarom eiseres het voer voor de koeien niet al eerder gereed kan leggen dan wel op een alternatieve wijze voer voor de koeien kan aanvoeren. Eiseres heeft alternatieven hiervoor namelijk niet uitgewerkt in het akoestisch onderzoek.
Uit het voorgaande volgt dat het college op goede gronden voorschrift 2.1.2 aan de omgevingsvergunning heeft kunnen verbinden. De rechtbank merkt wel op dat uit het akoestisch onderzoek volgt dat het voeren in de nachtperiode als zodanig niet leidt tot overschrijding van de geluidniveaus. Ter zitting heeft het college ook bevestigd dat het voor het college niet zozeer gaat om het voeren, maar om het aanvoeren van voer. In het dictum van het bestreden besluit staat echter dat het college de vergunning ook weigert voor het voeren buiten de dagperiode. Het dictum is daarmee, onbedoeld, verstrekkender dan voorschrift 2.1.2. Het beroep van eiseres is daarom in zoverre gegrond en de rechtbank zal in zoverre het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien.
7.4.
De rechtbank merkt ten overvloede en ter voorlichting op dat voorschrift 2.1.2 niet inhoudt dat eiseres niet mag melken in de nachtperiode. Eiseres mag deze activiteit dus blijven uitvoeren. Op dit punt heeft het college met het bestreden besluit geen wijziging voorzien in de bedrijfsactiviteiten van eiseres.
De meldplicht en het bijhouden van een logboek
8. Eiseres voert aan dat voorschrift 2.4.4 aan haar een onnodige en niet na te komen verplichting oplegt. Immers is het inkuilen van gras en maïs volledig afhankelijk van de weersomstandigheden. Het betreft een momentopname die het wel of niet aanvangen met inkuilen bepaalt. Voorts betreft het een activiteit die inherent is aan de bedrijfsvoering, zodat de melding geen meerwaarde heeft. In de voorgaande vergunning ontbreekt een dergelijk voorschrift. Het tast derhalve een bestaand recht aan.
Eiseres voert verder aan dat het bijhouden van een logboek zoals bepaald in
voorschrift 2.3.3 leidt tot een disproportionele administratieve last. Het voegt ook niets toe, nu in het akoestisch rapport duidelijk wordt beschreven wat de afwijking van de representatieve bedrijfssituatie veroorzaakt. Voor de incidentele bedrijfssituatie zijn voorschriften aan de vergunning verbonden en zodoende kan net als in de representatieve bedrijfssituatie bij gemelde geluidsoverlast worden gemeten of wordt voldaan aan de geluidvoorschriften. Andere melkveehouderijen hebben dergelijke voorschriften niet opgelegd gekregen, zodat eiseres door het college ongelijk wordt behandeld.
8.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorschriften 2.4.4 en 2.3.3 standaardvoorschriften zijn die tegenwoordig in vergunningen voor agrarische bedrijven worden opgenomen. Volgens het college zijn de voorschriften van belang voor de bescherming van het milieu. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het college op de hoogte is wanneer eiseres afwijkt van de representatie bedrijfssituatie, zodat er op een effectieve manier om kan worden gegaan met geluidklachten. Volgens het college zijn het geen disproportionele of onuitvoerbare voorschriften. Het college acht de verplichte melding drie dagen voorafgaand aan het inkuilen redelijk en passend binnen de normale bedrijfsvoering van een rundveehouderij. Bovendien betwist het college dat bij vergunningen voor andere agrarische bedrijven binnen de gemeente deze voorschriften tegenwoordig niet worden opgelegd.
8.2.
Voorschrift 2.4.4 gaat over een meldplicht voor het inkuilen van gras en maïs. Eiseres kuilt ten hoogste acht dagen per jaar gras in, en ten hoogste vier dagen per jaar maïs. Bij deze activiteiten zal een verhoogde geluidproductie plaatsvinden. Eiseres heeft deze activiteiten aangevraagd als incidentele bedrijfssituatie, zodat voor deze activiteiten op grond van de Handreiking ruimere grenswaarden kunnen worden gesteld. Het college heeft deze activiteiten ook als zodanig vergund, maar verlangt op grond van voorschrift 2.4.4 dat eiseres ten minste 3 werkdagen voordat de activiteiten worden uitgevoerd dit per e-mail meldt. In voorschrift 2.4.3 is verder bepaald dat eiseres deze activiteiten maximaal 12 keer per jaar mag laten plaatsvinden, uitsluitend tussen 07.00 uur en 23.00 uur.
8.3.
Voorschrift 2.3.3 gaat over het bijhouden van een logboek van aanleveringen van krachtvoer in de dagperiode. Ten hoogste één keer per week wordt er in de dagperiode krachtvoer aangevoerd. Hiervoor bezoekt een vrachtenwagen van derden de inrichting van eiseres, alwaar deze naar de voedersilo’s rijdt. Het lossen van krachtvoer neemt ten hoogste één uur per vracht in beslag. Bij deze activiteiten zal een verhoogde geluidproductie plaatsvinden. Eiseres heeft deze activiteiten aangevraagd als regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, zodat voor deze activiteiten op grond van de Handreiking ruimere grenswaarden kunnen worden gesteld. Het college heeft deze activiteiten ook als zodanig vergund, maar verlangt op grond van voorschrift 2.3.3 dat eiseres een logboek van deze activiteiten bijhoudt. In voorschrift 2.3.2 is verder bepaald dat eiseres deze activiteiten maximaal 1 keer per week, gedurende 1 uur per keer in de dagperiode mag laten plaatsvinden.
8.4.
Paragraaf 5.3 van de Handreiking biedt de mogelijkheid op grond van het
12 dagen-criterium - ook wel incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie genoemd - maximaal twaalf maal per jaar activiteiten uit te voeren die meer geluid veroorzaken dan de in de vergunning gestelde geluidgrenswaarden. Daarnaast geeft deze paragraaf de mogelijkheid om voor regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie met een beperkte frequentie, maar vaker dan twaalf maal per jaar, met een bestuurlijke afweging een grotere geluidemissie toe te staan dan de geluidbelasting die optreedt in de representatieve bedrijfssituatie.
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college het melden van het inkuilen van maïs en gras en het bijhouden van een logboek over de aanvoer van krachtvoer mag verplichten. De meldplicht en het bijhouden van een logboek dragen bij aan de bescherming van het milieu. De daarmee verband houdende activiteiten betreffen immers activiteiten die afwijken van de representatieve bedrijfssituatie van eiseres, en eiseres mag die activiteiten op grond van de voorschriften 2.3.2 en 2.4.3 ook slechts een gering aantal maal per jaar uitvoeren. De meldplicht en het logboek komen de handhaafbaarheid van die voorschriften ten goede. De rechtbank betrekt in haar oordeel ook de omstandigheid dat het logboek vormvrij is. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij al kan reproduceren wanneer er aanleveringen van krachtvoer zijn binnengekomen, en dat is voor het college voldoende. Voorschrift 2.3.3 acht de rechtbank daarom niet een disproportionele administratieve last voor eiseres.
Ten aanzien van de meldplicht betrekt de rechtbank dat van eiseres slechts wordt verwacht dat zij het college per e-mail op de hoogte stelt van het voornemen inkuilactiviteiten uit te gaan voeren. Ook dit acht de rechtbank geen disproportionele administratieve last. Eiseres schakelt al diverse derden in om de inkuilactiviteiten te doen laten plaatsvinden, dus van haar kan ook worden verwacht dat zij het college hierbij betrekt. Bovendien is het verzenden van een e-mail eenvoudig en kost dit weinig tijd. Ook zou dit kunnen voorkomen dat toezichthouders van het college naar het bedrijf van eiseres gaan in het kader van mogelijke verzoeken om handhaving, wat eiseres veel meer tijd zou kosten. De rechtbank ziet echter niet in waarom de melding ten minste drie werkdagen voor aanvang van de activiteiten moet worden gedaan. De rechtbank volgt eiseres dat op dat moment niet altijd zeker is of de activiteiten vanwege weersomstandigheden doorgang kunnen vinden. Dat eiseres ten minste voorafgaand aan uitvoering de activiteiten meldt, acht de rechtbank voldoende. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en voorschrift 2.4.4 wijzigen. Dat hierdoor de klachtencentrale van de omgevingsdienst mogelijk niet tijdig is geïnformeerd over de inkuilactiviteiten zodat zij telefoontjes van omwonenden niet altijd adequaat kan bedienen, acht de rechtbank van minder belang dan het belang van eiseres om snel te kunnen beslissen over inkuilactiviteiten, nog daargelaten dat de rechtbank aannemelijk acht dat dit bij het college organisatorisch goed zou moeten kunnen worden geregeld. Ook in zoverre is het beroep van eiseres daarom gegrond.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond voor zover in het dictum van het bestreden besluit staat dat de vergunning wordt geweigerd voor het voeren voor zover deze activiteit plaatsvindt buiten de periode 07.00-19.00 uur (de dagperiode). De rechtbank wijzigt ook voorschrift 2.4.4. Voor het overige is het beroep ongegrond en blijft de omgevingsvergunning in stand.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 juli 2024 voor zover daarin staat dat de vergunning wordt geweigerd voor het voeren voor zover deze activiteit plaatsvindt buiten de periode 07.00-19.00 uur (de dagperiode) en voor zover het betreft voorschrift 2.4.4;
- bepaalt dat het dictum komt te luiden:

Besluit:Wij besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze beschikking en gelet op artikel 2.1 van de Wabo de vergunning te weigeren voor:
het uitkuilen en het rijden met de voerwagen voor zover deze activiteit plaatsvindt buiten de periode 07.00-19.00 uur (de dagperiode)”;
- bepaalt dat voorschrift 2.4.4 komt te luiden: “
Voordat de in voorschrift 2.4.1 en 2.4.2 genoemde activiteit(en) wordt/worden uitgevoerd, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld per e-mail: info@odbn.nl.”;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde gedeelten van het besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Heijerman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.A.B. Elsman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Voorschriften
Voorschrift 2.1.2
Het uitkuilen van de kuilplaten en het rijden met de voerwagen mag uitsluitend plaatsvinden in de periode van 07:00 tot 19:00 uur.
Voorschrift 2.2.1
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 11.1.1 van de revisievergunning van 30 januari 2001 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting op het hieronder genoemde geluidsgevoelige object niet meer bedragen dan:
2.3.1
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 2.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief de aanvoer van krachtvoer, op onderstaand geluidsgevoelig object niet meer bedragen dan:
(…).
2.3.3
Van de activiteit genoemd in voorschrift 2.3.1 moet een logboek worden bijgehouden waarin wordt vermeld:
3. De datum waarop de activiteit heeft plaatsgevonden.
4. De begin- en eindtijd van deze activiteit.
5. Eventuele bijzonderheden m.b.t. de geluidbelasting gedurende deze activiteit(en) zoals bijv. het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen.
Voorschrift 2.4.1
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 11.1.1 en 2.2.1 mag het langtijdgemiddelde
beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het inkuilen van maïs en gras, op de geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
(…).
Voorschrift 2.4.2
In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 11.1.2 en 2.2.2 mag het maximaal geluidsniveau (LAMax) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het inkuilen van maïs en gras, op de geluidsgevoelige objecten niet meer bedragen dan:
(…).
2.4.4
Ten minste 3 werkdagen voordat de in voorschrift 2.4.1 en 2.4.2 genoemde activiteit(en) wordt/worden uitgevoerd, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld per e-mail:
info@odbn.nl.

Voetnoten

1.Artikel 2.17, vijfde lid, van het Abm.
2.ECLI:NL:RVS:BP8771.