ECLI:NL:RBOBR:2025:6936

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
01.032110.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging moord, veroordeling voor bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 31 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007 en thans gedetineerd in het Forensisch Centrum Teylingereind. De verdachte was aangeklaagd voor het medeplegen van poging tot moord of doodslag, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met voorbedachten rade op het leven van het slachtoffer had geschoten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, omdat hij samen met anderen met een vuurwapen in de nabijheid van het slachtoffer had geschoten. De rechtbank legde een jeugddetentie op van acht maanden, met aftrek, en een PIJ-maatregel voor de duur van drie jaar. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit, de psychische problematiek van de verdachte en het hoge recidiverisico een intensieve behandeling vereisen. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor de schade die de benadeelde had geleden. De rechtbank heeft de kosten van de partijen gecompenseerd, zodat elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.032110.25
Parketnummer vordering: 13.171997.24
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2007] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: Forensisch Centrum Teylingereind.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 juli 2025 en 17 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna: te noemen verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juni 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. primair:
hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, door
met een vuurwapen een of meerdere malen op/in de richting van die [slachtoffer 1] te schieten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
T.a.v. subsidiair:
hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
met een vuurwapen een of meerdere malen op/in de richting van, althans in de nabijheid van het lichaam van, die [slachtoffer 1] te schieten.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 13.171997.24 is aangebracht bij vordering van 29 april 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te Amsterdam van 26 september 2024.
Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op 9 januari 2025 kort na 01:00 uur wordt door bewoners van [adres ] in Rosmalen melding gemaakt van een mogelijk schietincident. Zij hebben – kort gezegd – twee harde knallen en geschreeuw gehoord, mensen zien rennen en een grijze auto met hoge snelheid zien wegrijden. Na onderzoek naar het incident is verdachte aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hetgeen primair aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen in die zin dat sprake is van het medeplegen van een poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak van hetgeen primair en subsidiair ten laste is gelegd bepleit.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 9 januari 2025 rond 01:00 uur stopt [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) met zijn auto, een Toyota Aygo, aan [adres ] in Rosmalen. Ongeveer twee minuten later stopt een Opel Corsa met gedoofde lichten achter de auto van [slachtoffer 1] . Zodra de Opel Corsa tot stilstand is gekomen stapt [slachtoffer 1] vlug uit zijn auto en begint te rennen. Drie inzittenden uit de Opel Corsa rennen achter [slachtoffer 1] aan in de richting van de [adres ] . De persoon die in het dossier wordt omschreven als NN02 stapt uit de deur van de bijrijder en rent direct achter [slachtoffer 1] aan. Kort nadat de achtervolging is aangevangen heeft deze persoon een wapen in zijn rechterhand, strekt zijn rechter arm naar voren en schiet. Er wordt kort daarna een tweede schot afgevuurd NN02 komt ten val op zijn rechter zij. De achtervolging wordt gestaakt en er wordt “loesoe” of ‘los’ geroepen. Enkele seconden later komen de drie personen terug gerend en stappen in de Opel Corsa waarna deze wegrijdt.
Op camerabeelden van ruim een uur voor het incident zijn de voornoemde Opel Corsa en twee mannen te zien op een locatie met zicht op [adres ] (de plek waar later het schietincident plaatsvindt). De mannen roken een sigaret, waarna zij in de bestuurders- en bijrijdersstoel plaats nemen. Op de plaats waar door de bijrijder een sigarettenpeuk wordt weggegooid, zijn later twee sigarettenpeuken aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Verder wordt een huls van een kogel aangetroffen ter hoogte van het adres [adres ] . Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij een van de personen was die op 9 januari 2025 bij [adres ] in Rosmalen waren.
Verdachte is NN02.
De jas en schoenen die bij verdachte thuis zijn aangetroffen vertonen kenmerken die overeenkomen met de jas en schoenen die door de bijrijder (NN02) worden gedragen De onder verdachte aangetroffen jas is beschadigd op rechter heuphoogte. Dit komt overeen met de plaats waar beschadiging te verwachten is bij een val op de rechter zij zoals bij NN02 gebeurt. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de persoon die in het dossier wordt aangeduid als NN02 verdachte is.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (medeplegen van) poging moord of doodslag dient buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte (al dan niet als medepleger) (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Om te komen tot een bewezenverklaring van een poging moord is bovendien vereist dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Hoewel het door de officier van justitie geschetste scenario van een poging tot liquidatie geenszins onaannemelijk is, kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier dit niet worden vastgesteld.
Verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer 1] in de late avond opgewacht en zijn met hem de confrontatie aangegaan door achter hem aan te rennen.
Verdachte was in het bezit van een vuurwapen en heeft daarmee ook in de nabijheid van [slachtoffer 1] geschoten. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat er gericht op [slachtoffer 1] is geschoten. De camerabeelden zijn op dat punt niet duidelijk genoeg en overig bewijs hiervoor ontbreekt. In het dossier bevindt zich verder geen enkel bewijsmiddel waaruit duidelijk blijkt wat de intentie is geweest van verdachte en zijn mededaders.
Verdachte zwijgt hierover bij de politie en legt ter zitting een ongeloofwaardige verklaring af, namelijk dat hij mee was gegaan om iemand te ondersteunen bij een gesprek met het slachtoffer.
Het slachtoffer verklaart dat hij met niemand een conflict heeft en dat hij geen idee heeft ‘uit welke hoek dit komt’.
De rechtbank moet daarom bij de beoordeling van het gebeuren terugvallen op de uiterlijke verschijningsvorm. Deze laat andere reële opties open dan de door de officier van justitie gestelde poging tot liquidatie. Ook voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer kan de rechtbank niet aannemen gelet op het feit dat niet kan worden vastgesteld dat er gericht op het slachtoffer is geschoten.
Bewijsoverweging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Uit het dossier volgt wel – zoals gesteld – dat verdachte samen met twee anderen [slachtoffer 1] achterna is gerend en dat door verdachte tweemaal met een vuurwapen is geschoten in [slachtoffer 1] ’s directe nabijheid. De door verdachte en zijn mededaders verrichte handelingen zijn naar de uiterlijke verschijningsvorm op te vatten als een bedreiging met de dood. Deze handelingen konden bij het slachtoffer de redelijke vrees opwekken dat hij zijn leven zou verliezen. Dat het slachtoffer op het moment van de achtervolging de schoten niet daadwerkelijk heeft gehoord, doet daaraan niets af.
Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen overweegt de rechtbank dat zij uit de bewijsmiddelen afleidt dat sprake is geweest van een gezamenlijk en doelgericht optreden: het opwachten van [slachtoffer 1] , het met gedoofde lichten benaderen van [slachtoffer 1] en tegelijkertijd uitstappen uit de Opel Corsa, het gezamenlijk najagen van [slachtoffer 1] en het gezamenlijk vluchten na het schietincident, duiden op een gecoördineerde aanpak en een gezamenlijke uitvoering.
De rechtbank acht daarom het medeplegen bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. subsidiair:
op 9 januari 2025 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een vuurwapen meerdere malen in de nabijheid van die [slachtoffer 1] te schieten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist oplegging van jeugddetentie voor de maximale duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: Sr). Daarnaast heeft hij gevorderd aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Primair heeft de verdediging vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring niet over te gaan tot oplegging van de PIJ-maatregel.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit.
Verdachte heeft zich in vereniging schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door tijdens een achtervolging tweemaal in de nabijheid van het slachtoffer te schieten met een vuurwapen.
Zoals hiervoor overwogen kan de rechtbank niet vaststellen wat de intenties van verdachte en zijn mededaders waren. Uit het dossier blijkt echter wel dat het incident zich afspeelde binnen het criminele circuit.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt naast angst bij het slachtoffer veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het schietincident heeft midden in de nacht vlak naast de woningen (van de getuigen) plaatsgevonden..
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in september 2024 is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf. Verdachte heeft het nu bewezen feit gepleegd in de proeftijd van deze veroordeling.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage d.d. 1 juli 2025 van de psycholoog, drs. J. Richards, en de psychiater, dr. M. Hendriks, die over verdachte is opgesteld. Daaruit blijkt, voor zover hier relevant, onder meer het volgende:
[p. 33] Bij [verdachte] is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. (…)
De genoemde persoonlijkheidsproblematiek was ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. (…)
Uit de risicotaxatie met behulp van de SAVRY blijkt op het gebied van de historische risicofactoren dat er sprake is van geweldsincidenten op jonge leeftijd, eerder delinquent gedrag, onttrekking aan toezicht en interventie en geringe schoolprestatiesn (…)scoort hij hoog op negatieve opvattingen, impulsief handelen, problemen met het hanteren van boosheid en gebrek aan empathie en berouw. Daarnaast is er sprake van problemen met middelen. Er is geen motivatie om gedrag te veranderen of zich in te zetten voor behandeling.
Hij toont geen motivatie tot gedragsverandering en laat onvoldoende behandelbereidheid zien. Ook zijn copingsvaardigheden, zelfcontrole, zelfinzicht en langetermijnplanning zijn beperkt ontwikkeld Concluderend leidt deze gestructureerde risicotaxatie tot de inschatting van een HOOG recidiverisico op algemeen recidive. (…)
Gelet op de antisociale ontwikkeling van [verdachte] is een intensieve en gestructureerde interventie geïndiceerd. Vanuit gedragskundig perspectief is behandeling noodzakelijk om
verdere ontwikkeling in negatieve zin te keren en het algemeen risico op recidive te beperken. Beïnvloeding van zijn agressie- en emotieregulatie en het bijstellen van antisociale cognities zouden de kernelementen moeten vormen van een behandeling en kunnen, mits adequaat aangepakt, bijdragen aan gedragsverandering op de lange termijn. Dit vraagt om een langdurige psychotherapeutische behandeling bij een instelling met forensische expertise, die dwingend wordt opgelegd en waarvan [verdachte] zich niet (makkelijk) kan onttrekken.
[p. 35] Onderzoekers adviseren de behandeling vorm te geven binnen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. (…)
Er is een noodzaak tot intensieve behandeling van de problematiek maar er zijn grote
twijfels over de responsiviteit van [verdachte]. Hij toont geen enkele intrinsieke behandelmotivatie en stuurt aan op een kale (jeugd)detentie waarin men zich zo min mogelijk met hem bemoeit. Vanuit gedragskundig oogpunt beschouwd vormen de ernst van de pathologie en potentiële ontwikkelingsmogelijkheden een rechtvaardiging om aan een meer dwingend kader te denken, om zodoende enige bereidheid tot behandeling op gang te kunnen brengen. (…)
Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geeft meer mogelijkheden om de maatschappij te
beschermen en gedragsverandering teweeg te brengen. Er is sprake van een hoog risico
op recidive van ernstig (gewelds)delictgedrag, met een reëel gevaar voor verdere criminele
ontsporing. Het gevaar voor de maatschappij wordt als aanzienlijk ingeschat. Daarbij
schatten onderzoekers in dat alleen een langdurige klinische behandeling kans van slagen
heeft. Daarbij kan de mogelijkheid van de (langere) verlening van de onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel ten opzichte van de voorwaardelijke PIJ–maatregel als (externe) motivator
dienen om zich in te zetten voor de behandeling.
De psycholoog en psychiater hebben ter terechtzitting gepersisteerd bij het advies tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ maatregel.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 13 oktober 2025. Daaruit blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming het eens is met het advies dat volgt uit de Pro Justitia rapportage en adviseert eveneens oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij het advies.
De rechtbank neemt de hiervoor weergegeven conclusies van de deskundigen over.
Jeugdstrafrecht.
Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht, omdat hij ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was. Binnen het jeugdstrafrecht wordt bij het bepalen welke straf en/of maatregel passend is veel belang gehecht aan wat deze betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het volwassenenstrafrecht rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De op te leggen straf en maatregel.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie van acht maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr passend en geboden.
Hoewel de rechtbank ‘slechts’ komt tot bewezenverklaring van een bedreiging is deze wel bijzonder ernstig van aard gelet op het gebruik van een vuurwapen en het georganiseerde karakter hiervan.
De op te leggen maatregel.
De rechtbank zal conform het advies van de psychiater en de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming aan verdachte naast de opgelegde straf ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gepleegde feit, de aard van de psychische problematiek, het gebrek aan probleeminzicht en intrinsieke behandelmotivatie en het hoge risico op herhaling van ernstige delicten maken dat een continue en intensieve behandeling is vereist. Dit is naar het oordeel van de rechtbank alleen binnen de context van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel mogelijk. Minder ingrijpende sancties zijn niet toereikend om de belangen van de samenleving te beschermen en de verdachte de noodzakelijke zorg en behandeling te bieden.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid Sr, voor het opleggen van een PIJ-maatregel.
Het bewezenverklaarde betreft een misdrijf dat is genoemd in artikel 77s, eerste lid, onder a, Sr. Het opleggen van de PIJ-maatregel is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De benadeelde partij vordert een bedrag van 500,-- euro aan materiële schadevergoeding (post: proceskosten) en een bedrag van 5.000,-- euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu deze kostenpost niet is onderbouwd. Daarnaast verzoekt de officier van justitie het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding te matigen en een bedrag van 2.000,-- euro toe te wijzen vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de gevorderde proceskosten dienen te worden afgewezen, nu dit bedrag niet is onderbouwd, en dat het bedrag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding fors dient te worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Uit de verklaring van het slachtoffer bij de politie blijkt dat hij zich er aanvankelijk niet van bewust was dat er tijdens de achtervolging is geschoten. Dat heeft hij zich pas bij het bekijken van de camerabeelden gerealiseerd.
Verder heeft het slachtoffer meermalen verklaard dat hij niet bang is en gewoon doorgaat met zijn leven zoals hij dat leidde.
Gelet hierop acht de rechtbank de thans gegeven beperkte toelichting op de vordering onvoldoende om op basis daarvan vast te kunnen stellen dat de benadeelde daadwerkelijk in zijn persoon is aangetast en zo ja, wat dan een billijke schadevergoeding is. Nader onderzoek hiernaar is een te grote belasting voor het strafproces.
Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 13.171997.24.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting hebben de officier van justitie en de raadsman van verdachte gevraagd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank acht toewijzing van de vordering, gelet op de op te leggen PIJ-maatregel, niet opportuun en zal deze vordering afwijzen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
47, 77a, 77g, 77i, 77s, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. subsidiair:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. subsidiair:
jeugddetentie voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
en

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 jaren.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Wijst afde vordering met parketnummer 13.171997.24 van de officier van justitie d.d. 29 april 2025.
t.a.v. subsidiair:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 31 oktober 2025.