ECLI:NL:RBOBR:2025:6989

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
01.177923.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel als gevolg van verkeersongeval

Op 31 oktober 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 augustus 2023 te 's-Hertogenbosch met een snelheid van circa 100 kilometer per uur door een rood verkeerslicht reed. Dit leidde tot een verkeersongeval waarbij twee inzittenden van een ander voertuig, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich roekeloos had gedragen door de verkeersregels in ernstige mate te schenden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, het tijdsverloop sinds het ongeval en het feit dat hij geen strafblad had. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 17 oktober 2025, waar de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.177923.24
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2004] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Hambakenweg, op de kruising met de Hambakenwetering, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een zeer hoge snelheid, te weten een snelheid van circa 100 kilometer per uur, waar een snelheid van 50 kilo was toegestaan met onverminderde snelheid de kruising op te rijden en/of
- daarbij rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren

-(vervolgens) tegen een Fiat Panda te botsen, waardoor een of meerdere anderen anderen (genaamd [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten

- [slachtoffer 1] , een gebroken schouderblad, een gekneusde rechterhand, een gebroken vinger en/of een hersenschudding, in elk geval zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
- [slachtoffer 2] , persisterende pijnklachten, overprikkelingsklachten, vermoeidheid, angst - en stemmingsklachten en/of whiplash en/of PTSS, in elk geval zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
t.a.v. feit 2 primair:
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een voertuig (een personenauto, merk Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Hambakenweg, op de kruising met de Hambakenwetering, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met een zeer hoge snelheid, te weten een snelheid van circa 100 kilometer per uur, waar een snelheid van 50 kilo was toegestaan met onverminderde snelheid de kruising op is gereden en/of
- daarbij rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd

-(vervolgens) tegen een Fiat Panda is gebotst, ten gevolge waar [slachtoffer 3] [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] letsel heeft/hebben opgelopen, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;

t.a.v. feit 2 subsidiair:
hij op of omstreeks 25 augustus 2023 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van een voertuig (een personenauto, merk Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] ), daarmee rijdende op de weg, de Hambakenweg, op de kruising met de Hambakenwetering,
- met een zeer hoge snelheid, te weten een snelheid van circa 100 kilometer per uur, waar een snelheid van 50 kilo was toegestaan met onverminderde snelheid de kruising op is gereden en/of
- daarbij rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd

-(vervolgens) tegen een Fiat Panda is gebotst, ten gevolge waarvan [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] letsel heeft/hebben opgelopen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Op vrijdag 25 augustus 2023 omstreeks 00:06 uur vindt op het kruispunt van de Hambakenweg, Hambakenwetering en Het Wielsem in de bebouwde kom van ’s-Hertogenbosch een verkeersongeval plaats. Op het kruispunt komen twee personenauto’s met elkaar in botsing en meerdere inzittenden raken gewond.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat hetgeen onder feit 1 en feit 2 primair aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 en feit 2 primair ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 subsidiair refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking en opsomming daarvan in de bijlage. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte komt op 25 augustus 2023, als bestuurder van een Peugeot, vanaf de rotonde met de Zwartbroekweg/Maaspoortweg gereden en nadert het kruispunt Hambakenweg/op- en afrit A59 en het kruispunt Hambakenwetering/Hambakenweg. In het voertuig van verdachte zitten drie passagiers, dus vier inzittenden in totaal.
Verdachte nadert eerst het kruispunt Hambakenweg/op- en afrit A59 met een snelheid die is gelegen tussen 98 en 105 kilometer per uur terwijl de voor hem geldende verkeerslichten rood uitstralen. Vanaf een of twee seconden voordat verdachte de stopstreep passeert, stralen de voor hem geldende verkeerslichten groen uit. Een van de passagiers van verdachte maant hem aan rustiger te rijden.
Vervolgens nadert verdachte het daaropvolgende kruispunt Hambakenwetering/Hambakenweg met een snelheid die is gelegen tussen 86 en 100 kilometer per uur. Omstreeks 00:06 uur passeert verdachte de stopstreep, terwijl de voor hem geldende verkeerslichten minimaal 52 seconden rood licht uitstraalden.
Voor datzelfde kruispunt, op een kruisende rijbaan, bevindt zich bestuurder [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1] ) met drie passagiers, dus vier inzittenden, waaronder bijrijder [slachtoffer 2] (hierna te noemen: [slachtoffer 2] ). [slachtoffer 1] trekt haar voertuig op wanneer haar verkeerslicht groen uitstraalt. Zij rijdt vanaf de Hambakenwetering het kruispunt op om richting de A59 te rijden. In de laatste momenten waarop het voertuig van verdachte het kruisende voertuig van [slachtoffer 1] nadert, wordt door verdachte kortstondig geremd, althans lichten zijn remlichten op, en wijkt zijn voertuig enigszins uit naar links. Kort daarna komt het voertuig van verdachte in botsing met de linkerflank van het voertuig van [slachtoffer 1] .
Na de botsing maken de twee voertuigen een draai van ongeveer 180 graden rondom het eigen zwaartepunt. De voertuigen komen meters verderop tot stilstand.
Overweging ten aanzien van feit 2.
De rechtbank dient op grond van artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 ( hierna: WVW ) te beoordelen of verdachte met zijn rijgedrag;
( a) de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden,
( b) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en
( c) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen volgt dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid – het met een veel te hoge snelheid binnen de bebouwde kom rijden en het negeren van een rood verkeerslicht – kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a lid 1 sub g en i WVW. De verdachte heeft dan ook meerdere verkeersregels, als bedoeld in dat artikel, geschonden. Het samenstel van de gedragingen en de zeer hoge snelheid van het voertuig ten tijde van de overtredingen, maken naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Daar komt bij dat verdachte de rood licht uitstralende verkeerslichten bij het kruispunt Hambakenweg/op- en afrit A59 met een veel te hoge snelheid heeft genaderd, dat hij door een passagier is gewezen op zijn rijgedrag en dat verdachte zijn snelheid daarna niet noemenswaardig heeft teruggebracht. De rechtbank leidt hieruit af dat de wil van verdachte op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels gericht is geweest.
De gedragingen zijn in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm opzettelijke ernstige schendingen van de verkeersregels waarvan zonder meer levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
Conclusie.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 2 primair, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.
Overweging ten aanzien van feit 1.
Mate van schuld.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid. Of er sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Op grond van artikel 175 lid 2 WVW is in gevallen waarin sprake is van opzettelijke ernstige verkeersregelschending zoals in art. 5a WVW bedoeld ook sprake van roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW.
Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte roekeloos rijgedrag heeft vertoond.
Aard van het letsel.
De rechtbank kan op basis van het voorhanden bewijsmateriaal niet vaststellen dat ten gevolge van het ongeluk bij [slachtoffer 2] zwaar letsel dan wel tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan.
Dat [slachtoffer 2] kampt met beperkingen staat vast, maar een duidelijk verband tussen deze beperkingen en het ongeval is op basis van de beschikbare informatie niet te leggen.
[slachtoffer 1] is na het ongeluk, dat ruim 2 jaar geleden heeft plaatsgevonden, niet meer in staat geweest haar werkzaamheden te hervatten door de beperkingen die zij ervaart als gevolg van haar gebroken schouderblad en gebroken vinger. Voor wat betreft het gebroken schouderblad geldt dat [slachtoffer 1] nog dagelijks pijn ervaart en aan het revalideren is. De gebroken vinger kan [slachtoffer 1] (nog) niet volledig buigen, waardoor zij hinder en pijn ervaart bij dagelijkse handelingen.
De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer 1] als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie.De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover hierna bewezen is verklaard, heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1:
op 25 augustus 2023 te 's-Hertogenbosch als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Hambakenweg, op de kruising met de Hambakenwetering, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- met een zeer hoge snelheid waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan met onverminderde snelheid de kruising op te rijden en
- daarbij een rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren
- en vervolgens tegen een Fiat Panda te botsen, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, te weten een gebroken schouderblad en een gebroken vinger;
t.a.v. feit 2 primair:
op 25 augustus 2023 te 's-Hertogenbosch als bestuurder van, een personenauto, merk Peugeot, voorzien van het kenteken [kenteken] , daarmee rijdende op de weg, de Hambakenweg, op de kruising met de Hambakenwetering, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- met een zeer hoge snelheid waar een snelheid van 50 kilometer per uur was toegestaan met onverminderde snelheid de kruising op te rijden en
- daarbij een rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd
- en vervolgens tegen een Fiat Panda is gebotst door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en schrijffouten, zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast eist de officier van justitie dat aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wordt opgelegd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging vindt een gevangenisstraf geen passende straf. Zij wijst hierbij onder andere op het tijdsverloop tussen het ongeval en de zitting en op het feit dat verdachte geen strafblad heeft. Verder verzoekt de verdediging om geen dan wel slechts een beperkte onvoorwaardelijke rij-ontzegging aan verdachte op te leggen. Hij heeft zijn rijbewijs nodig bij zijn activiteiten voor zijn eigen onderneming.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich asociaal en zeer gevaarlijk gedragen in het verkeer door met een veel te hoge snelheid door rood te rijden.
Met zijn handelen heeft verdachte de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers en zijn medepassagiers, ernstig in gevaar gebracht en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Dat het ongeluk geen desastreuzere gevolgen heeft gehad, is niet te danken aan het gedrag van verdachte.
Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring door [slachtoffer 1] blijkt dat zij nog altijd problemen ondervindt in haar dagelijkse bezigheden en dat zij daardoor nog dagelijks wordt herinnerd aan het ongeluk. [slachtoffer 1] is niet langer in staat haar werk als kapster uit te voeren vanwege de schade die het ongeluk aan haar hand en rug heeft aangericht. Hoewel over de aard en omvang van het aan [slachtoffer 2] toegebrachte letsel onduidelijkheid bestaat, is wel duidelijk dat het ongeval voor hem en zijn familie aanzienlijke gevolgen heeft gehad.
Persoonlijke omstandigheden.
Uit de justitiële documentatie betreffende verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van zijn handelen en de ernst van het door hem aan de slachtoffers aangedane leed inziet en berouw heeft getoond. Verdachte heeft sinds het ongeval zijn leven op positieve wijze verbeterd. Ook is sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad zoveel tijd verstreken, dat de redelijke termijn voor berechting is geschonden. Verdachte is, voor zover nu bekend, in deze periode niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte. De verdachte was ten tijde van het ongeval 19 jaar.
De op te leggen straffen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht een dergelijke straf niet passend gelet op het ontbreken van relevantie justitiële documentatie, het aanzienlijke tijdsverloop en het feit dat er geen zorgwekkende signalen zijn rond het (verkeers)gedrag verdachte. De rechtbank ziet het handelen van verdachte als een ernstige maar eenmalige fout.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden is.
Daarnaast legt de rechtbank op een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank wijkt hiermee flink af van de LOVS-oriëntatiepunten ten gunste van verdachte. Dit is met name gelegen in het lange tijdsverloop sinds het plegen van de feiten.
Een geheel voorwaardelijke rij-ontzegging doet volgens de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst en de gevolgen van de door verdachte gepleegde feiten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 van het Wetboek van Strafrecht; en
  • 5a, 6, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
t.a.v. feit 2 primair:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994
- de feiten 1 en 2 primair begaan in eendaadse samenloop -
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2 primair:
een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis
en
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier,
en is uitgesproken op 31 oktober 2025.