ECLI:NL:RBOBR:2025:7070

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
01.003475.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg

Op 3 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 augustus 2024 te Bergeijk een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, bestuurder van een Volkswagen bedrijfsauto, verleende geen voorrang aan een van links komende motorfiets, bestuurd door het slachtoffer, en botste tegen deze motorfiets. Het ongeval vond plaats op de T-splitsing van de Lijsterbesdreef met de Eerselsedijk, waar de Eerselsedijk een voorrangsweg is. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer, waaronder knie- en kuitbeenfracturen en hoofdletsel. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 20 oktober 2025, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat het rijgedrag van de verdachte substantieel afweek van wat van een gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht, en dat hij niet adequaat heeft gekeken naar het aankomende verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.003475.25
Datum uitspraak: 3 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. primair:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Bergeijk, althans in Nederland,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk: Volkswagen), daarmede rijdende over de weg, de Lijsterbesdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam te handelen als volgt:
verdachte is rijdende over de Lijsterbesdreef en gekomen bij de T-kruising met de Eerselsedijk, die T-kruising op gereden en linksaf geslagen de Eerselsedijk op, en heeft daarbij een voor hem, verdachte, van links komende motorfiets (merk: Kawasaki) geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan en/of was niet in staat om zijn bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte op de T-kruising en/of Eerselsedijk met zijn bedrijfsauto tegen die voor hem van links komende motorfiets is gebotst/gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde bestuurder van die motorfiets), zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere knie fracturen en/of fractuur tibia plateau en/of sleutelbeen uit de kom en/of hoofdletsel/hersenschudding, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
T.a.v. subsidiair:
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Bergeijk, althans in Nederland,als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto, merk: Volkswagen) daarmee rijdende op de weg, de Lijsterbesdreef, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers is verdachte rijdende over de Lijsterbesdreef en gekomen bij de T-kruising met de Eerselsedijk, die T-kruising op gereden en linksaf geslagen de Eerselsedijk op, en heeft daarbij een voor hem, verdachte, van links komende motorfiets (merk: Kawasaki) geen voorrang verleend en/of niet voor laten gaan en/ofwas niet in staat om zijn bedrijfsauto tot stilstand te brengen binnen de afstandwaarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor verdachte op de T-kruising en/of Eerselsedijk met zijn bedrijfsauto tegen die voor hem van links komende motorfiets is gebotst/gereden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat ten gevolge van het aan zijn schuld te wijten verkeersongeval aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft op gronden als vervat in de pleitnota verzocht verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bijlage.
Het oordeel van de rechtbank.
Het verkeersongeval.
Vaststaat dat op 6 augustus 2024 omstreeks 21.40 uur op de T-splitsing van de Lijsterbesdreef met de Eerselsedijk te Bergeijk een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto (Volkswagen Caddy) in botsing is gekomen met een motorfiets (Kawasaki Z650) waarop [slachtoffer] reed.
Verdachte heeft, toen hij met zijn bedrijfsauto over Lijsterbesdreef reed en op de T-splitsing met de Eerselsedijk linksaf wilde slaan, geen voorrang verleend aan de van links komende motorfiets. Hierdoor is verdachte met zijn bedrijfsauto tegen de motorfietser aan gereden.
De Eerselsedijk is een voorrangsweg. Dat verdachte een voorrangskruispunt naderde werd aangegeven door borden. Tevens was er aan de overzijde van de T-kruising een zogenoemde ‘kijkspiegel’ geplaatst om zicht te hebben op het verkeer dat vanaf links de Lijsterbesdreef naderde en was er ter hoogte van de aansluiting met de Eerselsedijk op de Lijsterbesdreef een drempel/verhoging aangebracht.
Het zicht werd voor verdachte ernstig belemmerd door een aan de linkerzijde van de weg gelegen haag. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie ter plaatse en heeft verklaard dat hij wist dat het een lastige bocht betrof.
Verdachte heeft bij het naderen van de T-kruising niet stilgestaan en is met een vloeiende beweging de Eerselsedijk opgereden. De motorfietser heeft getracht uit te wijken, maar een ongeluk was niet meer te voorkomen.
Ten gevolge van het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
Beoordelingskader schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW).
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 WVW. Bij de beantwoording van die vraag komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Het rijgedrag van verdachte moet worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht, waarbij in ieder geval sprake moet zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen door verdachte.
De rechtbank stelt, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist en mag worden verwacht en dat sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gedaan.
Verdachte had gezien de situatie – de verkeersborden en de kijkspiegel in combinatie met het slechte zicht op de kruisende weg – alert moeten zijn op verkeer dat op de Eerselsedijk reed, waaraan hij voorrang moest verlenen en waarop hij zijn rijgedrag moest aanpassen.
Om voldoende zicht te krijgen op het verkeer op de Eerselsedijk, is het noodzakelijk om stapvoets te rijden, dan wel stil te staan ter hoogte van het fietspad.
Verdachte is zonder te stoppen in een vloeiende beweging de T-kruising op gereden. Verdachte heeft zich er onvoldoende van vergewist dat er een motorfiets van links naderde en heeft de bestuurder daarvan geheel over het hoofd gezien. De rechtbank merkt daarbij op dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de aldaar aanwezige verkeersspiegel om zicht te krijgen. Verdachte heeft hoogstens zijn gas losgelaten om de drempel te kunnen passeren en is in een vloeiende beweging afgeslagen. Zijn zicht werd ernstig belemmerd door een aldaar aanwezige haag. Het was onder die omstandigheden onmogelijk om te anticiperen op overige weggebruikers en om het verkeer dat van links naderde waar te nemen en voorrang te verlenen.
Er zijn in het dossier aanwijzingen dat de bestuurder van de motorfiets aanzienlijk harder reed op de Eerselsedijk dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km/u. Echter, deze omstandigheid maakt niet dat, zoals door de verdediging aangevoerd, de motorrijder het verwijt kan worden gemaakt dat hij heeft bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval. Het overschrijden van de maximumsnelheid doet niet af aan de verkeersfouten van verdachte. [slachtoffer] reed immers op een voorrangsweg en verdachte had gezien de omstandigheden alert moeten zijn op (onverwacht) rijgedrag van andere weggebruikers op de kruising en daarop moeten anticiperen.
Kortom, verdachte heeft door in een vloeiende beweging vanuit de Lijsterbesdreef de Eerselsedijk op te rijden onmogelijk het aankomende verkeer op de Eerselsedijk kunnen waarnemen. Hij heeft niet adequaat gekeken en heeft niet gedaan wat de verkeerssituatie van hem vereiste. Verdachte is met te veel vaart de weg op gereden en heeft daarbij onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen, die zich ook hebben verwezenlijkt. De rechtbank oordeelt dat het handelen van verdachte blijk heeft gegeven van rijgedrag dat als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd. Verdachte heeft daarom schuld aan het verkeersongeval.
Zwaar lichamelijk letsel.
Als gevolg van het verkeersongeval heeft [slachtoffer] knie- en kuitbeenfracturen en hoofd- en schouderletsel opgelopen. Hij heeft een aantal maanden niet kunnen lopen en is tot op heden herstellende van het letsel aan zijn schouder. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel, is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] naar normaal spraakgebruik kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Conclusie.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
(primair)
op 6 augustus 2024 te Bergeijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk: Volkswagen), daarmede rijdende over de weg, de Lijsterbesdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te handelen als volgt:
verdachte is rijdende over de Lijsterbesdreef en gekomen bij de T-kruising met de Eerselsedijk, die T-kruising op gereden en linksaf geslagen de Eerselsedijk op, en heeft daarbij een voor hem, verdachte, van links komende motorfiets (merk: Kawasaki) geen voorrang verleend en niet voor laten gaan, waardoor verdachte op Eerselsedijk met zijn bedrijfsauto tegen die voor hem van links komende motorfiets is gebotst/gereden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] (zijnde bestuurder van die motorfiets), zwaar lichamelijk letsel, te weten een kniefractuur en een fractuur tibiaplateau en een sleutelbeen uit de kom en hoofdletsel/een hersenschudding werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkwamen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een taakstraf op te leggen van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft – in geval van een bewezenverklaring – verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen. Verdachte is voor het uitoefenen van zijn werkzaamheden als pakketbezorger afhankelijk van zijn rijbewijs.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit, betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een motorrijder ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft bij het linksaf slaan een aaneenschakeling van verkeersfouten gemaakt waardoor de aanrijding is ontstaan. Het ongeval was te voorkomen geweest als verdachte simpelweg beter had opgelet die dag en de kruising op gepaste wijze op was gereden.
Verdachte is blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder in beeld gekomen bij politie en justitie voor een soortgelijk strafbaar feit.
Voor de bewezen verklaarde feiten wordt, gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, – naast een taakstraf – in beginsel een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd. Echter, gelet op het werk van verdachte als pakketbezorger op zzp-basis, is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid onevenredig hard wordt getroffen. Verdachte is voor de uitoefening van zijn werkzaamheden afhankelijk van zijn rijbewijs.
Hoewel de ernst van het feit en de gevolgen daarvan een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid rechtvaardigen, acht de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging als forse waarschuwing voor de toekomst het meest passend. De rechtbank volstaat daarom met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de ernst van de feiten en het opgelopen letsel, acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren op zijn plaats.
De rechtbank zal hiermee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en rekening houdt met de omstandigheden van het geval.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende misdrijf oplevert:

overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

- verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging
- legt aan verdachte op:
  • een
  • een
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. E.M.J. Raeijmaekers en mr. S.S. Arendse, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 3 november 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.