Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van schennispleging en vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde brandstichting, omdat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld. De verdachte had op 28 maart 2025 een brand in een park veroorzaakt, maar er was onvoldoende bewijs dat hij dit opzettelijk had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over het ontstaan van de brand niet werd weerlegd door de beschikbare bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de schennispleging, gepleegd op 4 juli 2025, oordeelde de rechtbank dat de verdachte opzettelijk in het openbaar handelingen had verricht die aanstotelijk waren voor de eerbaarheid. De verdachte had zich in het openbaar bevredigd, wat door een verbalisant was waargenomen. De rechtbank achtte de gedragingen bewezen en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaren, gezien de recidive en de problematiek van de verdachte. De rechtbank weegt de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee in de beslissing om de ISD-maatregel op te leggen. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de maatschappij in het geding was en dat de verdachte baat had bij een beschermde omgeving.