6.2Gevolg
De scooterrijder raakte zwaargewond en is komen te overlijden als gevolg van het opgelopen letsel.
Een geschrift, te weten een schouwverslag betreffende [slachtoffer ] opgemaakt door [verbalisant 2] d.d. 25 oktober 2023, voor zover van belang, zakelijk weergegeven (proces-verbaal pag. 42-43)Op 5 oktober 2023 is het slachtoffer in aanraking gekomen met een auto en heeft hierbij ernstige neurotraumata opgelopen. Onderzoek in ziekenhuis leverde het volgende op: SAB, contusiohaarden, schedelfractuur links parietaal, instabiele fractuur C5-C6. Op 8 oktober 2023 opnieuw CT-scan gemaakt: toename hersendruk en links en frontaal de nodige schade. Wachtperiode van 5-6 dagen, geen verbetering/reactie. Op 16 oktober 2023 met familie abstinerend beleid afgesproken, slachtoffer op 24 oktober 2023 overleden.
Letsel was zodanig dat operatieve ingreep niet mogelijk was.
Conclusie: duidelijke relatie tussen het ongeval en later overlijden van slachtoffer. Niet natuurlijk overlijden.
Een verklaring van [getuige] , afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2025, voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 5 oktober 2023 getuige geweest van het ongeval dat plaats heeft gevonden op de kruising Zwaenenstede met de Haverlij. Ik reed op de Haverlij en kwam uit de richting van den Bosch. Ik zag vanuit de Zwaenenstede een wit bestelbusje aan komen rijden.
Ik was alert op dit bestelbusje omdat ik de ervaring heb dat bestuurders van dit soort busjes vaak haast hebben. Ik zag dat de bestuurder van het bestelbusje niet afremde toen hij de voorrangsweg Haverlij naderde. Ik zag dat de bestuurder van het busje in één vloeiende rijbeweging rechtstreeks de Haverlij op reed. Ik zag dat het busje over het fietspad reed en meteen daarna zag ik ineens iemand aan de achterkant van die bus door de lucht vliegen. Deze persoon kwam vervolgens op het fietspadwegdek terecht.
Toetsingskader
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van de verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Hiervoor is vereist dat de verdachte zich ten minste in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Er moet met andere woorden sprake zijn van een grove of aanmerkelijke schuld. Daarvoor moet gekeken worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en naar de overige omstandigheden van het geval.
Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn
verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan.
Ook geldt dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen, niet heeft gezien, hoewel deze voor de verdachte wel waarneembaar moet zijn geweest en hij zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen, niet kan volgen dat sprake is van aanmerkelijke schuld. Een enkel moment van onoplettendheid is in het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
Gelet hierop kan het niet verlenen van voorrang pas als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend worden aangemerkt wanneer daaraan gedrag ten grondslag ligt dat gegeven de omstandigheden van het geval niet voldoet aan de eisen die aan verkeersdeelnemers in het algemeen mogen worden gesteld.
Dit gedrag bestaat dan niet alleen uit de verkeersovertreding van het niet verlenen van
voorrang zelf, maar ook uit gedrag dat aan die verkeersovertreding voorafgaat of daarmee samenvalt, zoals bijvoorbeeld niet of onvoldoende kijken en/of snelheid te verminderen om een voorrangsgerechtigde te kunnen waarnemen.
Tot slot is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen - in dit geval een dodelijk slachtoffer - kan worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld.
Toepassing toetsingskader.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij het fietspad op de hem kruisende weg reeds was overgestoken en - in afwachting om de rijbaan Haverlij op te rijden - gedurende twee tot drie minuten stilstond op een toegestane plek op het middenstuk van de kruising, waarna zijn bestelbus plotseling van achteren werd aangereden door de snorfietser.
De verklaring van verdachte - dat de snorfietser als verkeersdeelnemer het ongeval zou hebben veroorzaakt - acht de rechtbank onaannemelijk nu door de gespecialiseerde medewerkers van Forensische Opsporing Verkeer is geconcludeerd dat de bestelbus ten tijde van het ongeval niet kan hebben stilgestaan aangezien er sprake is van een beweging in het schadebeeld.
De verklaring van verdachte vindt bovendien geen steun in de verklaring van de enige ooggetuige van het ongeval, getuige [getuige] , die ter terechtzitting heeft verklaard dat verdachte bij het naderen van de kruising niet heeft afgeremd, maar rechtstreeks en in een vloeiende beweging de kruising opreed waarna getuige meteen een persoon aan de achterkant van de bestelbus “door de lucht zag vliegen” en op het fietspadwegdek zag neervallen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte bij het oversteken van de kruising van de Zwaenenstede met de Haverlij in ‘s-Hertogenbosch, geen voorrang heeft verleend aan het slachtoffer, terwijl die verplichting daar wel gold en bovendien benadrukt was door middel van haaientanden op het wegdek in combinatie met verkeersbord B6. Desondanks heeft verdachte zijn bestelbus niet tot stilstand gebracht voor dit fietspad.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte bij het oprijden van de Haverlij onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om een ongeval te voorkomen. Verdachte heeft immers geen snelheid verminderd om zich ervan te vergewissen dat er geen sprake was van kruisend verkeer en is - zonder in voldoende mate te kijken - het fietspad overgestoken als gevolg waarvan hij met een hem kruisende snorfietser in botsing is
gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte daarmee tekortgeschoten in wat van hem in de gegeven omstandigheden als voorzichtig en oplettend verkeersdeelnemer verwacht had mogen worden.
Uit het door getuige omschreven rijgedrag van verdachte en het feit dat verdachte niet adequaat heeft kunnen reageren op de van rechts komende en op een voorrangskruising rijdende snorfietser, leidt de rechtbank af dat er bij verdachte geen sprake is geweest van een momentane onoplettendheid.
De rechtbank kwalificeert het gedrag van de verdachte daarom als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag waardoor het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
Overlijdensoorzaak
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen - waaronder het schouwverslag - zonder meer dat het overlijden van de heer [slachtoffer ] het directe gevolg is geweest van het ongeval.
Immers, zonder het door verdachte veroorzaakte ongeval was het slachtoffer niet ten val gekomen zodat de dood van de heer Janssen in redelijkheid aan het ongeval en daarmee aan verdachte kan worden toegerekend.