ECLI:NL:RBOBR:2025:7138

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
01/204199-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en vuurwapen in de gemeente Oss

Op 4 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 juli 2025 in Berghem, gemeente Oss, opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs en een vuurwapen in zijn voertuig aanwezig had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ongeveer 339,60 gram MDMA, 50,63 gram amfetamine, 6,29 gram cocaïne, 27,30 gram 3-CMC en 100,90 gram 4-BMC in zijn bezit had. De zaak kwam aan het licht tijdens een verkeerscontrole waarbij de verdachte positief testte op amfetamine. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder een beroep op vormverzuimen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de fouillering en doorzoeking van de woning rechtmatig waren, en dat de verdachte vrijwillig toestemming had gegeven voor de doorzoeking. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en een gevangenisstraf van 15 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen auto bevolen, aangezien deze was gebruikt voor het plegen van de strafbare feiten. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.204199.25
Datum uitspraak: 04 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2025 en 21 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juli 2025 te Berghem, gemeente Oss, althans in Nederland,
opzettelijk (in zijn voertuig) aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 339,60 gram (totaalgewicht), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA en/of
- ongeveer 50,63 gram (totaalgewicht), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, en/of
- ongeveer 6,29 gram (totaalgewicht), in elk geval een hoeveelheid van

een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, en/of

- ongeveer 27,30 gram (totaalgewicht), in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende 3-CMC, zijnde 3-chloormethcathinon,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
2.
hij op of omstreeks 4 juli 2025 te Oss, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 238,80 gram gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal

bevattende MDMA, zijnde MDMA en/of

- ongeveer 909,85 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine

(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet

3.
hij op of omstreeks 4 juli 2025 te Berghem, gemeente Oss, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (scherp schietend) vuurwapen, van het merk Ekol, type Firat 92 PA Magnum, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
4.
hij op of omstreeks 4 juli 2025 te Berghem, gemeente Oss, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst IA en/of een preparaat daarvan, te weten ongeveer 100,90 gram, in elk geval een hoeveelheid 4-BMC aanwezig heeft gehad
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman meent dat er sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek doordat verdachte op grond van artikel 7, derde lid, van de Politiewet is gefouilleerd terwijl er geen enkele reden voor verbalisanten was om aan te nemen dat er sprake zou kunnen zijn van feiten of omstandigheden die een onmiddellijke dreiging van levens- of veiligheidsgevaar zouden kunnen opleveren.
De raadsman heeft in dat kader aan de rechtbank verzocht om ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde feiten 1, 3 en 4 strafvermindering toe te passen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen ondubbelzinnige toestemming heeft verleend om zijn woning te laten doorzoeken. Voorafgaande aan het tekenen van het toestemmingsformulier is aan verdachte niet de cautie verleend en is hij evenmin gewezen op het recht om een advocaat te consulteren. Dit zou volgens de raadsman primair moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Subsidiair heeft de raadsman verzocht hier het rechtsgevolg van de strafvermindering toe te passen.
Ten aanzien van het aangetroffen vuurwapen heeft de raadsman onder verwijzing naar jurisprudentie betoogd dat in dit geval niet geheel duidelijk is of verdachte wist dat het om een scherpschietend wapen ging.
Het oordeel van de rechtbank.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze uitwerking is als bijlage bij dit vonnis gevoegd. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

Bewijsoverweging.

Vormverzuimen.
Ten aanzien van feit 1, feit 3 en feit 4:
De rechtmatigheid van de fouillering.
Op grond van het dossier stelt de rechtbank het volgende vast. Op 4 juli 2025 om 20.00 uur waren verbalisanten op de Osseweg in Berghem belast met een verkeerscontrole waarbij werd waargenomen dat een voertuig met een te hoge snelheid reed.
Op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (algemene controle bevoegdheid) hebben verbalisanten de bestuurder (te weten: verdachte) van de auto met Pools kenteken: [kenteken] een stopteken gegeven met het doel om hem te onderwerpen aan een blaas- en speekseltest.
Na afname van de speekseltest bij de bestuurder constateerden verbalisanten dat deze test een positieve indicatie gaf op de aanwezigheid van amfetamine. De bestuurder werd hiermee verdachte van een strafbaar feit, namelijk het besturen van een motorrijtuig onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kan verminderen, zoals vermeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Aan verdachte is hierop de cautie gegeven en hij is tevens gewezen op het recht om gebruik te maken van een advocaat. Vervolgens is aan verdachte het bevel tot medewerking aan het bloedonderzoek gegeven. Verdachte deelde mee dat hij daaraan zijn medewerking zou verlenen.
Verdachte diende daarop door verbalisanten te worden verplaatst naar de locatie waar de verpleegkundige bloedafname zou plaatsvinden. Deze locatie bevond zich op 150 meter van de plaats waar de controle plaatsvond, op een terrein waar zich politiemedewerkers, burgers en rijdende voertuigen bevonden.
Ten behoeve van deze verplaatsing van verdachte is hij onderworpen aan een onderzoek aan zijn kleding. Verbalisanten zagen dat verdachte iets uit zijn heuptasje pakte en in zijn hand vasthield. Nadat verbalisanten verdachte sommeerden om te laten zien wat hij in zijn hand vasthield, legde verdachte een gripzakje hennep en een gripzakje met wit poeder op het dak van zijn auto. Over het gripzakje met wit poeder zei verdachte dat dit amfetamine betrof.
Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verbalisanten verdachte niet hebben onderworpen een veiligheidsfouillering ingevolge artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012, maar aan een – zoals in het proces-verbaal van bevindingen ook is beschreven – vervoersfouillering. Deze vervoersfouillering is neergelegd in artikel 7, vierde lid, van de Politiewet en mocht worden toegepast omdat de verbalisanten met verdachte een afstand van 150 meter lopend dienden te overbruggen. Overigens waren verbalisanten ook op grond van artikel 9 lid 2 van de Opiumwet alsmede op grond van artikel 56 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) bevoegd om tot een dergelijke fouillering over te gaan. Immers, verdachte was aangehouden op verdenking van rijden onder invloed van drugs en op grond van de uitslag van de speekseltekst bestonden er ernstige bezwaren tegen hem voor dat misdrijf alsmede voor een Opiumwetmisdrijf zoals het in bezit hebben van drugs.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld bij het fouilleren van de verdachte. Er is dus geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer van de raadsman strekkende tot strafvermindering wordt daarom door de rechtbank verworpen.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtmatigheid van de doorzoeking van de woning.
Het is verbalisanten toegestaan om een onderzoekshandeling te verrichten (in dit geval: de woning van verdachte te doorzoeken) wanneer daarvoor vrijwillig en ondubbelzinnig
toestemming is verleend door verdachte. De verdachte moet daarbij wel voldoende geïnformeerd zijn en voor hem moet tevens duidelijk zijn voor welke onderzoekshandeling toestemming wordt verleend.
Dat sprake is van toestemming kan blijken uit de verklaringen en/of de gedragingen van verdachte. Wanneer sprake is van toestemming hoeft niet te worden voldaan aan de eisen die in de wet worden gesteld aan het verrichten van de onderzoekshandeling, bijvoorbeeld het vereiste dat een redelijk vermoeden van schuld bestaat of het vereiste dat de rechter-commissaris een bevel tot de doorzoeking heeft gegeven.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 4 juli 2025 (proces-verbaal pag. 33-34) is het volgende beschreven:
(…)
Aan ons werd het verzoek gedaan om de verdachte te vervoeren naar het cellencomplex gelegen aan de [adres 2] in ‘s-Hertogenbosch . Tijdens het vervoer begon de verdachte uit zich zelf te verklaren dat hij het wapen, wat gevonden werd in zijn voertuig, gevonden had in Heesch tussen de bosjes. Verbalisant [verbalisant 1] onderbrak deze verklaring en zei dat de verdachte niet tot antwoorden verplicht was. [verbalisant 1] zei dat al wat hij vertelde vastgelegd zou worden in een proces verbaal van bevinding. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde de verdachte zeggen: "i have nothing to hide anymore, i am not a bad person." De verdachte sprak de gehele tijd in de Engelse taal tegen ons.
De verdachte vertelde dat hij verschillende drugs kreeg aangeboden van een kennis, hij vertelde dat de drugs, die in het voertuig werd gevonden, door hem werd aangenomen voor 500,00 euro.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , trok de verdachte na in de politiesystemen. Ik vroeg hem waar hij woonde ter controle. Ik hoorde dat verdachte zei dat hij in Oss woonde aan de [adres 1] . Dit kwam niet overeen met het adres in onze systemen. Ik hoorde dat verdachte zei dat dit zijn oude adres was maar dat er iets mis was gegaan bij het aanvragen van zijn DigiD. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij daar alleen woonde. Om 21:30 uur kwamen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , aan op het bureau met de verdachte. Wij namen de verdachte mee naar de Identiteit zuil om hem in te boeken in het cellencomplex. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , vroeg in het Engels aan de verdachte of hij toestemming wilde geven voor het doorzoeken van zijn woning. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde hem in het Engels antwoorden dat hij geen keuze had en hiermee akkoord ging. Ik hoorde hem verklaren dat wanneer er gezocht werd, we pillen zouden vinden in de koelkast. Ik, [verbalisant 1] deelde de verdachte in de Engelse taal mee dat hij wel een keus had.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , maakte een vrijwillige toestemming doorzoekingsformulier op.
Ik belde een Poolse beëdigde tolk ( [naam tolk] tolkennummer [tolkennummer] ), om er zeker van te zijn dat de verdachte wist waarvoor hij tekende. Ik hoorde de tolk zeggen dat de verdachte dit begreep en dat hij zou tekenen.
Uit de inhoud van dit proces-verbaal stelt de rechtbank vast dat verbalisanten uitgebreid hebben gecontroleerd of verdachte hen goed begreep in de Engelse taal.
Verbalisanten hebben verdachte om toestemming gevraagd voor de doorzoeking van zijn woning en hem daarbij tevens expliciet voorgehouden dat hij niet verplicht was om mee te werken, door op zijn mededeling dat “hij geen keuze had en daarom akkoord ging” te zeggen dat verdachte: “wel een keuze had”.
Met behulp van bijstand van een tolk in zijn moedertaal (Pools) is de inhoud van het vrijwillige toestemmingsformulier vervolgens aan verdachte medegedeeld, zodat er bij verdachte geen misverstanden zouden kunnen ontstaan over de inhoud hiervan.
Middels de tolk heeft verdachte aangegeven dat hij de inhoud van het toestemmingsformulier begreep en dat hij dit formulier wilde ondertekenen.
Gelet op de in het proces-verbaal beschreven handelingen hebben verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank duidelijk uiteengezet dat verdachte hen – blijkens zijn verklaringen en zijn gedragingen – vrijwillig en ondubbelzinnig toestemming heeft verleend om zijn woning te doorzoeken.
Op het moment van het verlenen van deze toestemming door verdachte was nog geen sprake van een verhoorsituatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, Sv, zodat verdachte niet op zijn zwijgrecht en zijn recht op rechtsbijstand hoefde te worden gewezen.
Ten aanzien van de doorzoeking in de woning zijn er naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen vormvoorschriften geschonden en is er evenmin sprake van strijd met het bepaalde in artikel 8 EVRM.
Ook op dit punt passeert de rechtbank het verweer van de raadsman tot het toepassen van bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
Ten aanzien van feit 3:
Wetenschap en beschikkingsmacht met betrekking tot het vuurwapen.
Verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij zich er – na raadpleging van AI – van bewust was dat het mogelijk een omgebouwd alarmpistool was. Verdachte heeft dit vuurwapen vervolgens zelf op een verborgen plek in zijn auto bewaard.
De wetenschap en beschikkingsmacht van verdachte met betrekking tot het op 4 juli 2025 in zijn personenauto aangetroffen vuurwapen is daarmee naar het oordeel van de rechtbank gegeven.
Ten aanzien van feit 4:
Het aanwezig hebben van 4-BMC
De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen vastgesteld dat verdachte in zijn auto 100,9 gram van een stof – die onder SIN AARV4407NL in beslag is genomen – voorhanden heeft gehad.
Uit het NFI-rapport van 23 september 2025 met kenmerk 2025.08.12.053 (aanvraag 012) volgt dat onderzoek aan dit monster de aanwezigheid van de drugssoort 4-BMC
(4-broommethcathinon, brefedron) heeft aangetoond.
Het NFI heeft daarover in het rapport het volgende opgemerkt: “ 4-BMC valt sinds 1 juli 2025 onder lijst IA van de Opiumwet.”
Lijst IA van de Opiumwet bevat – anders dan lijst I of lijst II van de Opiumwet – geen opsomming van individuele middelen, maar verwijst naar bepaalde stofgroepen die vanwege hun samenstelling strafbaar zijn gesteld.
De rechtbank stelt aan de hand van de omschrijving in genoemd NFI-rapport van de stof 4-BMC als “4-broommethcathinon, brefedron” vast dat 4-BMC een substantie betreft die valt onder de stofgroep “cathinonen” zoals omschreven in lijst 1A behorende bij de Opiumwet. In toekomstige rapportages met betrekking tot de identificatie van door deskundigen van het NFI te onderzoeken drugsmonsters verdient het naar het oordeel van de rechtbank aanbeveling dat de deskundigen van het NFI – in het geval van vaststelling van een drugssoort die valt onder lijst IA – in hun rapport verwijzen naar de benaming van de specifieke stofgroep waaronder deze drugssoort valt.
De rechtbank kan met een dergelijke classificering door het NFI eenvoudiger vaststellen of er sprake is van een strafbare gedraging in de zin van artikel 2a Opiumwet.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 4 juli 2025 te Berghem, gemeente Oss, opzettelijk (in zijn voertuig)aanwezig heeft gehad:
- 339,6 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA en
- 50,63 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine en
- 6,29 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, en
- 27,3 gram van een materiaal bevattende 3-CMC, zijnde 3-chloormethcathinon,

telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

2.

op 4 juli 2025 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad

- ongeveer 238,8 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA en
- ongeveer 909,85 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine

telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3.

op 4 juli 2025 te Berghem, gemeente Oss, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (scherp schietend) vuurwapen, van het merk Ekol, type Firat 92 PA Magnum, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool
voorhanden heeft gehad.

4.

op 4 juli 2025 te Berghem, gemeente Oss, opzettelijk een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst IA, te weten 100,9 gram 4-BMC aanwezig heeft gehad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1, feit 2 , feit 3 en feit 4:
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verwezen naar de LOVS-richtlijnen waaruit volgt dat bij een bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten hooguit een gevangenisstraf voor de duur 15 maanden moet worden opgelegd.
In strafmatigende zin heeft de raadsman gewezen op de nagenoeg blanco justitiële documentatie van verdachte en zijn meewerkende houding in het politieonderzoek.
Tot slot heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden te koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd, zodat verdachte zijn leven goed op de rit kan krijgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten.
Verdachte heeft grote hoeveelheden van diverse soorten harddrugs zowel in zijn auto als in zijn woning aanwezig gehad.
Verdachte heeft hiermee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de drugsindustrie. De samenleving ondervindt hier veel hinder van, nu het drugsgebruik niet alleen gezondheidsrisico’s voor de gebruikers daarvan met zich meebrengt, maar ook leidt tot (vermogens)criminaliteit om in het drugsgebruik te kunnen voorzien, waardoor gevoelens van onveiligheid ontstaan.
Daarnaast heeft verdachte in zijn auto een omgebouwd alarmpistool verborgen en daarmee dus voorhanden gehad. In de houder van dit vuurwapen waren drie patronen geplaatst. Het ongecontroleerde bezit van (vuur)wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico mee voor de veiligheid van personen en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit daarvan maar al te vaak leidt tot daadwerkelijk gebruik daarvan, met alle, vaak onherstelbare, gevolgen van dien. Dergelijke (vuur)wapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten waarbij personen ernstig gewond raken en zelfs komen te overlijden. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De strafmodaliteit.
De oriëntatiepunten die rechters gebruiken bij het bepalen van een straf (de ‘LOVS-oriëntatiepunten’) vermelden - voor de hoeveelheid harddrugs die verdachte in bezit heeft gehad - een gevangenisstraf van 7 maanden.
Als vertrekpunt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een voertuig dat zich op de openbare weg bevindt, zoals in deze zaak het geval is, vermelden die oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Indien het vuurwapen is (door)geladen of schietklaar en binnen handbereik is, dan kan dat aanleiding zijn om een zwaardere straf op te leggen.
De rechtbank ziet in het strafblad van verdachte geen aanleiding om in het voordeel of in het nadeel van de LOVS-oriëntatiepunten af te wijken. Verdachte is weliswaar in Polen eerder veroordeeld voor een drugsdelict maar dit is al een geruime tijd geleden (2016).
De persoon van verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden verdachte in aanmerking genomen en gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport van 9 oktober 2025.
Hoewel de reclassering een ingang ziet om bij verdachte interventies in te zetten die gedragsverandering en recidivevermindering kunnen bewerkstelligen – en in dat kader een aantal bijzondere voorwaarden heeft geformuleerd – acht de rechtbank een reclasseringstoezicht niet geïndiceerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting immers desgevraagd aangegeven dat hij zelf goed in staat is om huisvesting en werk te vinden en dat er van verslavingsproblematiek thans geen sprake meer is. De rechtbank acht daarom geen termen aanwezig om aan verdachte toezicht in een forensisch kader op te leggen.
Conclusie.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte – groot 3 maanden – voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen personenauto vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat –zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met behulp waarvan de feiten zijn begaan en dit voorwerp ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorde. De auto was voorzien van meerdere verborgen ruimten en het wapen en de drugs zijn in die verborgen ruimten aangetroffen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen geldbedragen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is vast te stellen dat deze geldbedragen zijn verkregen middels het plegen van strafbare feiten.
Ook zal de rechtbank bepalen dat alle inbeslaggenomen medicijnen worden teruggegeven aan verdachte, nu niet kan worden vastgesteld dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich niet meer tegen de teruggave van deze inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 2a, 10 en 10b Opiumwet en de artikelen 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2a onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straffen:
ten aanzien van feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
verklaart verbeurd het inbeslaggenomen goed, te weten:
-1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2360947, Zwart, merk: Audi);
gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen:
- geldbedrag € 1.095,40; (Omschrijving: G2361001, ibg 04-07-2025, 1.095,40 euro);
- geldbedrag € 604,15; (Omschrijving: G2360981, ibg 04-07-2025, 604,15 euro);
-7 STK Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2361008 /NAPROXEN AUROBINDO);
-10.000 MG Medicijn (Omschrijving:PL2100-2025148929-G2361004);
-8 STK Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2361002 /OSKNIPTE BLAUWE TABLETJES.);
-250 ML Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2360987);
-7 STK Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2360990 / ZATEN IN ZAKJE MET DE NAAM MODAFINIL 200 EROP);
-32 STK Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2360985 / MERKNAAM CENFORCE, STOF SILDANAFIL 200 MG ALLEMAAL);
-8 STK Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2360982 / TABLETJES MET GEDEELTELIJK MERK TADALA 80MG);
-15 STK Medicijn (Omschrijving: PL2100-2025148929-G2360980, ROOD);
-45 STK Medicijn (Omschrijving:PL2100-2025148929-G2360978 /200mg);
aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: verdachte [verdachte]
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. Kraniotis, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. R.J. Heuft, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2025.