ECLI:NL:RBOBR:2025:7140

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
01/203640-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hennepkwekerij- en elektriciteitsdiefstalzaak na overschrijding van redelijke termijn

Op 25 november 2020 werd in een woning in 's-Hertogenbosch een hennepkwekerij met 694 hennepplanten aangetroffen, waarbij ook illegale elektriciteit werd afgetapt. Twee verdachten werden vrijgesproken van betrokkenheid bij de hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit, terwijl de eigenaar van de woning werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een ernstige schending van de redelijke termijn, aangezien de zaak pas na vijf jaar op een inhoudelijke zitting werd behandeld. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de termijn niet leidde tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij opzettelijk betrokken was bij de hennepkwekerij of de diefstal van elektriciteit. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschikkingsmacht van de verdachte over de hennepplanten en dat haar nalaten niet voldoende was voor medeplichtigheid. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant op 4 november 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.203640.22
Datum uitspraak: 04 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [adres 1] ,
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 primair:
Zij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 694 hennepplanten en/of hennepstekken, althans een aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 1 subsidiair:
Een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 694, althans een aantal hennepplanten en/of hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
Feit 2 primair:
Zij op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, waarbij zij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen elektriciteit onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Feit 2 subsidiair:
Een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), op 25 november 2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven perso(o)n(en) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of de weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 25 november2020 te ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) de toegang te verschaffen tot voornoemd pand.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De verdediging heeft (primair, maar niet als preliminair verweer) bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, omdat de redelijke termijn fors is overschreden. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat het gaat om een geringe strafzaak die pas na vijf jaar op een inhoudelijke zitting is behandeld. Er is sprake van een vormverzuim door het Openbaar Ministerie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, maar dat dit volgens het uitgangspunt van de Hoge Raad niet leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De termijnoverschrijding komt tot uitdrukking in de geformuleerde strafeis.
Het oordeel van de rechtbank.
Evident is dat de redelijke termijn in deze zaak ruim is overschreden. De verdachte is op 26 november 2020 in verzekering gesteld en haar strafzaak in eerste aanleg eindigt met dit vonnis op 4 november 2025. De redelijke termijn van twee jaar is dus met bijna drie jaar overgeschreden. De vertraging is niet aan de verdediging te wijten. De rechtbank heeft acht geslagen op het door de Hoge Raad genoemde uitgangspunt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank is van oordeel dat het in deze specifieke zaak gaat om een overschrijding van de redelijke termijn die zich slechts, indien aan de orde, door strafvermindering kan laten compenseren. De rechtbank verwerpt het verweer. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

De overige formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en er zijn geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Inleiding.

Op 25 november 2020 werd op basis van een positieve netmeting een bestuurlijke controle uitgevoerd bij de woning aan de [adres 2] in ’s-Hertogenbosch. Uit de stroommeting bleek dat er een typerend schakelpatroon aanwezig was, welke kenmerkend is voor de binnenteelt van hennep. Op diezelfde dag werd door de politie een sterke hennepgeur waargenomen. Na binnentreding trof de politie, in de kelder van de woning, een in werking zijnde hennepkwekerij aan met in totaal 694 hennepplanten. Er werd tevens onderzoek verricht aan de meterkast. Uit dit onderzoek bleek dat er elektriciteit “illegaal" werd weggenomen. Verdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte ] , de bewoners van de woning, werden aangehouden en verhoord door de politie. Uit onderzoek is gebleken dat er sinds 28 augustus 2019 sprake was van een (ver)huurovereenkomst van een gedeelte van de kelder. Verdachte [medeverdachte 1] staat als verhuurder van deze ruimte in de overeenkomst genoemd. de persoon die op het huurcontact staat vermeld als huurder is verdachte [medeverdachte 2]

Het standpunt van de officier van justitie.

Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, zoals uitgewerkt in het schriftelijk requisitoir van 21 oktober 2025. De officier van justitie stelt dat enkel het opzettelijk aanwezig hebben bewezenverklaard kan worden. De officier van justitie vordert voorts vrijspraak van het tweede ten laste gelegd feit.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft, overeenkomstig de inhoud van de aan de rechtbank overgelegde pleitnota van 21 oktober 2025, bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor beide ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het eerste feit is de raadsman van mening dat verdachte geen wetenschap en beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennepplanten. Ook ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit kan niet worden gesproken van medeplegen.

Feit 1 primair.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken en overweegt als volgt.
Juridisch kader.
Voor de vraag of verdachte opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad als bedoeld in artikel 3, onder C, van de Opiumwet, is niet doorslaggevend aan wie die verdovende middelen toebehoren. Het is echter wel nodig dat a. verdachte wist van de aanwezigheid ervan en b. dat zij – in elk geval tot op zekere hoogte – de feitelijke macht over de verdovende middelen kon uitoefenen in die zin dat zij daarover kon beschikken. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die verdovende middelen zou gebeuren, oftewel: dat zij er enige reële zeggenschap over had. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden en zeker niet is vereist dat de verdovende middelen haar eigendom waren.
Wist verdachte dat de hennepplanten aanwezig waren?
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van een grote hoeveelheid hennepplanten in de woning gelegen aan de [adres 2] . Dat leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden.
Allereerst woonde verdachte al gedurende langere tijd in deze woning. Zij betaalde een maandelijks geldbedrag aan de eigenaar van de woning – haar partner, medeverdachte [medeverdachte 1] – en stond op het adres ingeschreven.
Een verbalisant heeft buiten de woning een sterke hennepgeur geroken. De hennepkwekerij bevond zich in de kelder direct onder de keuken/woonkamer van de bungalow en was bereikbaar via een losse trap bij een luik in de garage. De ruimte naar de hennepkwekerij was voorts oorspronkelijk toegankelijk via een deur vanuit de keuken/woonkamer, echter was er door middel van een gipswand een ruimte gecreëerd die niet meer via die weg te betreden kon worden. In de kelder van de woning was sprake van trillingen aan de kastdeur die diende als verborgen toegang tot de hennepkwekerij. Tevens was nabij de kast een zoemend geluid te horen, naar bleek van de afzuiging van de kwekerij. Door de verbalisanten werd bij het binnentreden van de woning geconstateerd dat er vanuit de tussenruimte direct zicht was op en toegang tot de garage en de keuken. Door deze open verbinding was vanuit de keuken zichtbaar en hoorbaar wie zich in de woning bevond(en) of zich toegang verschafte(n) tot de woning en/of kelder, en aldus zich toegang konden verschaffen tot de hennepkwekerij. Verder is gebleken dat de hennepkwekerij professioneel was ingericht en dat het niet anders kan zijn dan dat er dagelijks/meermalen per week personen in- en uitgelopen moeten zijn om de kwekerij te verzorgen. Tot slot staat volgens de rechtbank vast dat er eerdere oogsten zijn geweest. In de woning is geen grote voorraad van de geoogste hennep aangetroffen. Dit kan niet anders betekenen dan dat er nieuwe hennepplanten de woning binnen zijn gebracht en de geoogste hennep in de woning is bewerkt (geknipt) en vervolgens uit de woning is gebracht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de hennepplanten in de woning en verwerpt daarmee het verweer van de raadsman.
Kon verdachte beschikken over de hennepplanten?
Vervolgens rijst de vraag of verdachte ook de beschikkingsmacht had over de in de kelder aangetroffen hennepplanten. Anders dan de officier van justitie, beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. Allereerst stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte in de kelder en de daarin gevestigde kwekerijen kwam. Er is geen forensisch onderzoek verricht en er zijn evenmin spullen van verdachte aangetroffen in de kelder. Daar komt bij dat de hennepkwekerij zich bevond achter een grote kast die op slot zat. Niet is gebleken dat verdachte een sleutel had van de deur. Daar komt bij dat de rechtbank de verklaring die medeverdachte [medeverdachte 2] d.d. 10 november 2023 heeft afgelegd aannemelijk acht, nu deze steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Uit die verklaring maakt de rechtbank op dat medeverdachte [medeverdachte 2] verdachte op geen enkele wijze in verband heeft gebracht met de hennepteelt. Het is niet verdachte geweest die een huurcontract heeft afgesloten met, betalingen heeft ontvangen van of contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] nadat de politie arriveerde. Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een voldoende mate van beschikkingsmacht heeft gehad over de aangetroffen hennepplanten, zal verdachte van het primair onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Feit 1 subsidiair.

De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte medeplichtig is geweest aan het opzettelijk telen van of het opzettelijk aanwezig hebben van hennep in de woning. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat het opzet van verdachte was gericht op het leveren van een bijdrage aan het ten laste gelegde (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf. Voorwaardelijk opzet is hiervoor al voldoende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en overweegt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan dan dat verdachte moet hebben geweten dat er een hennepkwekerij aanwezig was in het huis waar zij woonde. Het dossier bevat echter geen bewijs waaruit de verdere betrokkenheid en de rol van verdachte blijkt bij deze hennepkwekerij. Het verwijt dat aan verdachte gemaakt kan worden is dat zij ondanks haar wetenschap niets heeft gedaan om het strafbare feit te stoppen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit enkele nalaten in dit specifieke geval onvoldoende om tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid te kunnen komen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verdachte niet de eigenaar is van de woning, geen bemoeienis heeft gehad met het opstellen van het valse huurcontract, dat niet blijkt dat zij personen anders dan haar partner toegang tot de woning heeft verschaft en dat voorts niet is gebleken dat zij enig financieel voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij.

Feit 2.

Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair én subsidiair ten laste gelegde. Niet is gebleken dat verdachte toegang heeft gehad tot de gemanipuleerde meterkast of op andere wijze wetenschap heeft gehad van en/of behulpzaam is geweest bij de diefstal van elektriciteit.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. N. Freese en mr. S.H. van Dalen, leden,
in tegenwoordigheid van K. Hombergen, griffier,
en is uitgesproken op 04 november 2025.