ECLI:NL:RBOBR:2025:7189

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
WR 25/019
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 augustus 2025 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde van de verzoeker, die betrokken was bij een bestuursrechtelijke procedure betreffende een maatregel tot bewaring. De wraking was gericht tegen mr. J.O.Y. Elagab, de rechter die de zaak behandelde. De gemachtigde stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door niet in te gaan op verzoeken om documenten aan het dossier toe te voegen, wat volgens hem het recht op een eerlijk proces zou schenden. De wrakingskamer oordeelde echter dat de beslissing van de rechter om geen documenten toe te voegen een processuele beslissing was en geen grond voor wraking kon opleveren. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek moet berusten op feiten die betrekking hebben op de persoon van de rechter en dat procedurele beslissingen niet kunnen leiden tot een geslaagd wrakingsverzoek. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK Oost-Brabant

Wrakingskamer
zaaknummer: WR 25/019

Beslissing van 22 augustus 2025

van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van

[verdachte] ,

hierna te noemen: verzoeker,
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen)
strekkende tot de wraking van

mr. J.O.Y. Elagab,

rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

De procedure

1.1
Verzoeker is eiser in de zaak met zaaknummer NL25.35367. In die zaak gaat het over de maatregel tot bewaring die hem is opgelegd op 4 juli 2025.
1.2
De mondelinge behandeling van deze zaak (zitting) was op 11 augustus 2025. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van verzoeker de rechter gewraakt. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Na het wrakingsverzoek is de procedure als volgt gelopen.
  • Op 11 augustus 2025 heeft de rechter haar reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
  • Met zijn brief van 14 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker een toelichting gegeven op het wrakingsverzoek.
  • Op 15 augustus 2025 heeft de rechter hierop gereageerd.
  • Met haar brief van eveneens 15 augustus 2025 heeft de wrakingskamer aan verzoeker en de rechter laten weten voldoende informatie te hebben om een beslissing te nemen. Zij vindt een zitting dan ook niet nodig. Een zitting zal dan ook achterwege blijven, tenzij verzoeker of de rechter aangeven op zitting te willen worden gehoord.
  • Op 15 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker laten weten prijs te stellen op een zitting.
  • Met zijn brief van 18 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker vervolgens gereageerd op de brieven van de rechter van 11 en 15 augustus 2025.
  • Op 19 augustus 2025 heeft de wrakingskamer aan de gemachtigde van verzoeker en aan de rechter laten weten dat het wrakingsverzoek op de zitting van 21 augustus 2025, 10.30 uur, zal worden behandeld.
  • Op 19 augustus 2025 heeft de rechter laten weten verhinderd te zijn om naar de zitting te komen.
  • Op 20 augustus 2025 tenslotte heeft de gemachtigde van verzoeker een e-mail gestuurd met daarin twee linkjes naar video’s op Youtube.
1.4
Op 21 augustus 2025 heeft de wrakingszitting plaatsgevonden. Hierbij was de gemachtigde van verzoeker aanwezig. Verzoeker zelf en de rechter zijn niet verschenen.

Het wrakingsverzoek en de reactie van de rechter daarop

2.1
Met zijn berichten van 5 en 7 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker voorafgaand aan de zitting de rechtbank verzocht om een document toe te laten voegen aan het dossier in de zaak over de maatregel tot bewaring van verzoeker. In een brief van 7 augustus 2025 heeft de griffier bericht:
“De rechtbank acht het vooralsnog niet noodzakelijk om aan de door gemachtigde van eiser gedane verzoeken tegemoet te komen gelet op de periode in geding (vanaf 4 juli 2025).”
2.2
Uit het proces verbaal van de zitting van 11 augustus 2025 blijkt dat gemachtigde van verzoeker zijn verzoek om stukken aan het dossier te laten voegen tijdens de zitting heeft herhaald. In het proces-verbaal is vermeld dat de rechter daarop als volgt heeft gereageerd:

U vraag mij om verweerder te vragen de lp aanvraag van 12 mei aan het dossier te laten toevoegen. Afgelopen donderdag heeft de rechtbank – onder verwijzing naar de datum van de onderhavig bewaringsmaatregel 4 juli – laten weten vooralsnog geen aanleiding te zien om verweerder die opdracht te geven. De rechtbank blijft bij dat standpunt.”
2.3
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoeker de rechter gewraakt. Desgevraagd heeft hij wrakingsgronden vermeld, die als volgt in het proces verbaal zijn weergegeven:

Het onthouden van het recht van een eerlijk proces. Want uw rechtbank kiest ervoor verweerder niet te verplichten om stukken toe te laten voegen die op de zaak betrekking hebben. Het is een kleine moeite. Een digitaal bericht is een kleine moeite. Het had ook aan verweerder kunnen worden verzonden. Dan hadden we kunnen kijken wat er precies gebeurd is. Uw rechtbank heeft daarmee de schijn van vooringenomenheid gewekt. Waarbij relevant is dat verweerder ter zitting aangeeft ‘ik heb het zelf gezien’. Ter zitting is door verweerder aangeven dat de gemachtigde van verweerder het wel gezien heeft en ik niet, dan is sprake
van de schending van equality of arms. Dat brengt u niet op andere gedachte er is sprake van bias by prejudgement en bias by attitude. De rechtbank zet de hakken in het zand. Er is geen enkele reden om een onderbouwd verzoek om kennisname van stukken die essentieel zijn voor de ibs aan het dossier te laten voegen, af te wijzen.”
2.4
Volgens de gemachtigde is door het standpunt van de rechter aan verzoeker het recht op een eerlijk proces onthouden, is sprake van schending van de equality of arms en heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt.
2.5
In haar reactie van 11 augustus 2025 schrijft de rechter dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.
2.6.
Bij brief van 14 augustus 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker de wrakingsgronden nader gemotiveerd.
2.7: Bij de aanvullende reactie van 15 augustus 2025 heeft de rechter hierop gereageerd. Zij heeft gesteld dat gronden van een wrakingsverzoek naar voren moeten worden gebracht zodra omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Dat is met de brief van 14 augustus 2025 van verzoeker niet het geval. Zij blijft verder bij haar eerdere standpunt.

De beoordeling

3.1
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen, op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter richting een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarover objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2
De wrakingskamer stelt voorop dat de gemachtigde van verzoeker in zijn brieven van 14 en 18 augustus 2025 geen nieuwe wrakingsgronden heeft aangevoerd, die buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat ze te laat zouden zijn ingediend. De wrakingskamer merkt de opmerkingen in die brieven aan als een nadere motivering van het standpunt dat de gemachtigde op de zitting van 11 augustus 2025 bij de verwoording van de wrakingsgronden heeft ingenomen.
3.3
De wrakingskamer stelt verder vast dat beslissing van de rechter om niet te voldoen aan het verzoek om een document aan het dossier te laten toevoegen moet worden aangemerkt als een processuele beslissing. De gemachtigde van verzoeker heeft die beslissing ook in die zin opgevat, zo blijkt uit zijn bericht van 8 augustus 2025, zijn daarop volgende brieven en zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling.
3.4.
Een wrakingsverzoek moet berusten op feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter van wie wraking is verzocht. Een wrakingsverzoek is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van de rechter die de zaak behandelt. Volgens vaste jurisprudentie kan een (onwelgevallige) processuele beslissing niet tot een geslaagd wrakingsverzoek leiden. De wrakingskamer die over het wrakingsverzoek moet oordelen komt ook geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingsverzoeker onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Een zodanige beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek als die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413, rov. 3.3 en 3.4).
3.5
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter tijdens de zitting (naar aanleiding van de opmerking van de gemachtigde dat verweerder en de rechtbank van mening zijn dat de lp-aanvraag bij de vorige procedure speelt) heeft gezegd: “
de rechtbank heeft nog geen beslissing genomen. U moet mij geen woorden in de mond leggen”. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt verder dat de gemachtigde van verzoeker in de gelegenheid is gesteld om een toelichting te geven op zijn verzoek om een document aan het dossier te laten toevoegen. Vervolgens heeft de rechter onder verwijzing naar de eerder genoemde brief van 7 augustus 2025 en de daarin genoemde datum gezegd dat de rechtbank blijft bij het in die brief vermelde standpunt dat zij vooralsnog geen reden ziet om de lp-aanvraag aan het dossier toe te voegen. Uit deze gang van zaken kan de wrakingskamer op geen enkele manier opmaken dat de rechter vooringenomen is geweest.
3.6
Zoals hierboven geschreven geldt ook voor de motivering van een procesbeslissing in het algemeen dat deze geen grond kan zijn voor wraking. Dit kan alleen anders zijn als de motivering in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als een uiting van vooringenomenheid. De wrakingskamer is van oordeel dat die hoge lat in dit geval niet wordt gehaald. Op de zitting heeft de rechter onder verwijzing naar het standpunt in de brief van 7 augustus 2025, waarin als motivering de tekst ‘
gelet op de periode in geding (vanaf 4 juli 2025)’ is vermeld, gezegd bij dat standpunt te blijven. Daarmee is geen sprake is van een motivering of uitblijven daarvan, die niet anders dan als een uiting van vooringenomenheid hiervan kan worden begrepen. De stelling van de gemachtigde dat de procesbeslissing niet juist is, maakt dit niet anders en dit is – zoals hiervoor is overwogen – ook niet aan de wrakingskamer om te beoordelen.
3.7
Ook overigens zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden. Gelet op de voorgaande overwegingen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen grond is voor wraking. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
3.8
De gemachtigde van verzoeker heeft daags voor de zitting van de wrakingskamer, een e-mailbericht gestuurd met twee linkjes naar video’s op Youtube. Het betreffen video’s van de Rechtspraak in het kader van een wervingscampagne voor rechters, waarin de rechter een rol vervult. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde toegelicht wat hij met deze video’s wil aantonen door onder meer tekst uit deze video’s te citeren. De wrakingskamer merkt het inbrengen van deze video’s in het kader van deze wrakingszaak aan als volstrekt ongepast. Op geen enkele wijze valt immers in te zien dat de uitingen van de rechter in de wervingscampagne relevant zijn bij de beoordeling van de vraag of in de zaak over de maatregel tot bewaring van de cliënt van de gemachtigde sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. C.A. Mandemakers en mr. M. de Vries, leden, in tegenwoordigheid van, mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier, en in openbaar uitgesproken op 22 augustus 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (artikel 8:18, vijfde lid, Awb).