ECLI:NL:RBOBR:2025:7208

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
82.177946.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in mensenhandelzaak met betrekking tot au pairs en mensensmokkel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de verdachte terecht voor mensenhandel en mensensmokkel met betrekking tot twee au pairs. De rechtbank heeft op 6 november 2025 uitspraak gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 23 oktober 2025. De tenlastelegging omvatte onder andere arbeidsuitbuiting en het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat de verdachte en zijn echtgenote hun au pairs hebben uitgebuit. De rechtbank concludeerde dat de au pairs niet structureel meer dan 30 uur per week werkten en dat er geen bewijs was voor dwang of misleiding. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken werd van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hadden. De rechtbank benadrukte dat de au pair-regeling bedoeld is om jongeren kennis te laten maken met de Nederlandse samenleving, en dat de voorwaarden voor au pairs duidelijk zijn. De zaak illustreert de complexiteit van de au pair-regeling en de juridische grenzen van arbeidsrelaties in dit kader.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 82.177946.21
Datum uitspraak: 6 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [1971] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 maart 2025. De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 oktober 2025 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht. Met inachtneming van deze wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 januari 2018 tot en met 3 februari 2018 te Cuijk, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
A.
een ander, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [1999] te Zuid-Afrika),
(lid 1 sub 1)
door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 1]
en/of
(lid 1 sub 4)
door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 1] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] ,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] :
t.a.v. A en B:
- geworven door haar online te benaderen als geïnteresseerd gastgezin
- vervoerd door haar vanaf het vliegveld in Düsseldorf met de auto op te halen
- gehuisvest door haar te laten verblijven in de woning in Cuijk
- misleid doordat de eerder getekende overeenkomst “Hostfamily au pair” (DOC-006-01) afweek van het uiteindelijke weekschema/werkschema (DOC-006-02)
- misleid doordat eerder toegezegde betalingen niet werden gedaan
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat [slachtoffer 1]
-met betrekking tot de aard en duur van de werkzaamheden-
- meer dan de (conform de au pair-regeling) toegestane maximale 30 uur per week moest werken
- meer dan alleen (conform de au pair-regeling toegestane) lichte huishoudelijke taken moest verrichten

-met betrekking tot de beperkingen die werden opgelegd-

- geen vrije avonden en/of pauzes kreeg
- niet vrijuit mocht praten over hetgeen in huis gebeurde

-met betrekking tot het financieel voordeel voor verdachte-

- niet haar maandelijkse vergoeding kreeg uitbetaald
- als au pair in huis was en verdachte(n) daarmee kosten bespaarde doordat hij en/of zijn mededader(s) geen oppas en/of schoonmaakster hoefde te betalen

en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1] heeft bestaan uit:

- het besparen van kosten door [slachtoffer 1] als au pair werkzaamheden te laten verrichten en daarmee geen oppas en/of schoonmaakster te betalen;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van januari 2014 tot en met april 2014 te Cuijk, althans in Nederland,
(lid 3 sub 1)
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
A.
een ander, te weten [slachtoffer 2] (geboren op [1989] te Spanje),
(lid 1 sub 1)
door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 2]
en/of
(lid 1 sub 4)
door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie [slachtoffer 2] heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer 2] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten
en/of
B.
(lid 1 sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] ,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] :
t.a.v. A en B:
- geworven door haar online te benaderen als geïnteresseerd gastgezin
- gehuisvest door haar te laten verblijven in de woning in Cuijk
- misleid doordat de eerder getekende overeenkomst “agreement [naam] ” afweek van het uiteindelijke weekschema/werkschema
waarbij de uitbuiting en/of uitbuitingssituatie er onder meer uit bestond dat [slachtoffer 2]
-met betrekking tot de aard en duur van de werkzaamheden-
- meer dan de (conform de au pair-regeling) toegestane maximale 30 uur per week moest werken
- meer dan alleen (conform de au pair-regeling toegestane) lichte huishoudelijke taken moest verrichten

-met betrekking tot de beperkingen die werden opgelegd-

- geen vrije avonden en/of pauzes kreeg

-met betrekking tot het financieel voordeel voor verdachte-

- niet haar maandelijkse vergoeding kreeg uitbetaald
- als au pair in huis was en verdachte(n) daarmee kosten bespaarde doordat hij en/of zijn mededader(s) geen oppas en/of schoonmaakster hoefde te betalen

en/of waarbij het voordeel trekken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] heeft bestaan uit:

- het besparen van kosten door [slachtoffer 2] als au pair werkzaamheden te laten verrichten en daarmee geen oppas en/of schoonmaakster te betalen;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot en met 3 februari 2018 te Cuijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,

1 (één) persoon, te weten [slachtoffer 1] met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit,

behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van toegang tot Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wist(en) of althans ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), bovengenoemde persoon als au pair naar Nederland gehaald en niet conform de au pairregeling arbeid laten verrichten,
en/of
uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid en/of middelen en/of/of inlichtingen heeft/hebben verschaft,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), bovengenoemde persoon als au pair naar Nederland gehaald en niet conform de au pairregeling arbeid laten verrichten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 18 november 2017 tot en met 3 februari 2018 te Cuijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,

1 (één) persoon, te weten [slachtoffer 1] met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit,

die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft,
krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemd persoon toen en aldaar arbeid doen verrichten en/of tewerkgesteld, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, op de gronden zoals door haar in haar schriftelijk requisitoir omschreven, het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 2 aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.

Vrijspraak.

Inleiding
In de onderhavige zaak draait het om de inzet van au pairs. De au pair-regeling is bedoeld om jongeren uit het buitenland kennis te laten maken met de Nederlandse samenleving en cultuur. De au pair verblijft normaliter bij een gastgezin waar hij of zij, als tegenprestatie voor faciliteiten die het gastgezin biedt, zoals kost, inwoning en zakgeld, licht huishoudelijk werk verricht en/of fungeert als oppas voor de kinderen.
Voor de au pair geldt onder meer dat hij of zij in een gastgezin verblijft dat uit minimaal twee personen bestaat en dat hij of zij in totaal maximaal acht uren per dag licht huishoudelijke werkzaamheden mag verrichten tot een maximum van 30 uren per week. Voor deze werkzaamheden wordt de au pair niet betaald. De au pair krijgt maandelijks een vergoeding van ten hoogste € 340,-. Twee dagen per week is de au pair volledig vrij.
Voor au pairs vanuit een derdenland – buiten de Europese Unie of Europese Economische Ruimte – gelden de algemene regels uit het vreemdelingenrecht. Daarnaast gelden de algemene voorwaarden uitwisseling jongeren. Met de inwerkingtreding van de Wet Modern Migratiebeleid op 1 juni 2013 is het alleen nog mogelijk om als au pair uit een derdenland naar Nederland te komen via een door de IND erkend bemiddelingsbureau.
De aanvraag voor de verblijfsvergunning kan alleen ingediend worden door een erkend bemiddelingsbureau. Het au pair-bureau toetst of de au pair en het gastgezin aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldoen. Vervolgens vraagt het au pair-bureau de Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) en de verblijfsvergunning aan bij de IND. Het au pair-bureau treedt op als referent voor de au pair en is ervoor verantwoordelijk dat de au pair rechtmatig in Nederland verblijft.
Au pairs uit EU-landen hebben vrije toegang tot Nederland. Zij hebben geen visum, verblijfs- of werkvergunning nodig.
Overwegingen ten aanzien van feit 1 en feit 2(mensenhandel)
Beoordelingskader mensenhandel
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Sr). ​Het in artikel 273f, eerste lid, Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) ‘uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van uitbuiting van strafbare activiteiten.
Blijkens de wetsgeschiedenis doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden.
De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van deze bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als dit onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Deze drie criteria volgen uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
In dit verband is nog van belang dat ‘uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4º, Sr, omdat de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als mensenhandel kunnen worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
Nadere overweging met betrekking tot au pair [slachtoffer 2] (feit 1)
De rechtbank acht, alles afwegende, op de hierna volgende gronden niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn echtgenote, medeverdachte [medeverdachte] , au pair [slachtoffer 2] hebben uitgebuit dan wel ten opzichte van [slachtoffer 1] hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank overweegt dienaangaande inzake de door de Hoge Raad gehanteerde criteria als volgt:
* aard en duur van de tewerkstelling
De rechtbank heeft vastgesteld dat de uit Zuid-Afrika afkomstige [slachtoffer 2] gedurende slechts een kleine maand (de periode van 9 januari 2018 tot en met 3 februari 2018) als au pair heeft verbleven in het gezin van de verdachte en de medeverdachte (hierna ook: gastgezin [verdachte] ). [slachtoffer 1] is door de verdachte en de medeverdachte op grond van de au pair-regeling en met tussenkomst van erkend au pair-bemiddelingsbureau ‘Au Pair Exclusive’ naar Nederland gehaald om vervolgens bij gastgezin [verdachte] te gaan verblijven. Zij genoot daar kost en inwoning. Daarnaast zijn verdachte en medeverdachte met [slachtoffer 1] een maandelijkse toelage overeengekomen van € 340,-.
Vooropgesteld overweegt de rechtbank dat de verdachte en de medeverdachte mochten verwachten dat [slachtoffer 1] in het kader van haar au pair-programma zou meedraaien in hun gezin en in dat kader – in hun opdracht – (lichte) huishoudelijke taken voor haar rekening zou nemen en zou helpen met de opvang en verzorging van de kinderen, een en ander overeenkomstig de au pair-regelgeving.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het dossier onvoldoende komen vast te staan dat [slachtoffer 1] in de (ongeveer) vier weken dat zij bij gastgezin [verdachte] heeft verbleven (structureel) meer dan 30 uren per week huishoudelijke werkzaamheden heeft moeten verrichten en evenmin dat daarbij (meer dan incidenteel) sprake is geweest van een verplichting om zware huishoudelijke taken te verrichten. Haar verklaringen vinden op dit punt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Bij haar oordeel betrekt de rechtbank daarentegen uitdrukkelijk het verhoor van [slachtoffer 1] ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 juli 2023 waarin zij onder meer heeft verklaard dat zij in de eerste week in het gastgezin juist overal mocht meekijken, de verdachte en de medeverdachte haar die week alles hebben laten zien en routes hebben uitgelegd. Steun hiervoor wordt onder meer gevonden in het dagboek dat [slachtoffer 1] bijhield toen zij bij het gastgezin [verdachte] verbleef, waarin door haar op 10 januari 2018 onder meer is gezegd dat ze onderwijzers heeft ontmoet, straatnamen en winkels heeft geleerd, zelf alleen op de fiets naar buiten is geweest, koffie heeft gedronken en tv heeft gekeken. In haar dagboek valt ook te lezen dat ze negen uren heeft geslapen en nog een ‘nap’ (de rechtbank begrijpt: dutje) heeft gedaan. Haar werkzaamheden begonnen weliswaar daags na haar aankomst, maar ze hoefde die eerste week nog niet alles te doen. Ter terechtzitting zijn schema’s aan de orde geweest waarop werkzaamheden in het gastgezin stonden beschreven.
De rechtbank kan niet vaststellen of het schema is bedoeld zoals verdachte en medeverdachte daarover hebben verklaard – dat [slachtoffer 1] kon kiezen welke werkzaamheden zijn verrichtte – óf zoals aangeefster daarover heeft verklaard inhoudende dat ze alle werkzaamheden zelfstandig diende te verrichten.
* beperkingen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] zich gedurende haar (korte) verblijf in het gastgezin vrijelijk in en buiten de woning van het gastgezin heeft kunnen bewegen. Zij had een telefoon die ter beschikking was gesteld door het gastgezin en in de woning bovendien beschikking over internet (wifi). Ze onderhield contacten met onder meer familieleden en het betreffende au pair-bureau. Haar paspoort was niet ingenomen. De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij van de verdachte steevast opdrachten kreeg tot het verrichten van (al dan niet zware) huishoudelijke taken en dat deze werkopdrachten haar (fors) in haar keuzevrijheid beperkten, vindt onvoldoende steun in andere verklaringen, noch in hetgeen verder in het dossier is opgenomen. Dat [slachtoffer 1] opdrachten kreeg om (lichte) huishoudelijke taken te verrichten is bovendien niet in strijd met de au pair-regeling en was – zoals hierboven overwogen – ook met [slachtoffer 1] overeengekomen. Dat deze (mogelijk) door de verdachte gegeven opdrachten [slachtoffer 1] ontoelaatbaar hebben beperkt, is de rechtbank niet gebleken. Niet kan dus worden gezegd dat de tewerkstelling [slachtoffer 1] ontoelaatbaar heeft beperkt.
* economisch voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting verder onvoldoende aanknopingspunten dat er door de verdachte en de medeverdachte een substantieel economisch voordeel is behaald door de wijze waarop [slachtoffer 1] als au pair in hun gezin werd ingezet. De rechtbank overweegt in dit kader dat de verdachte en de medeverdachte het vliegticket van [slachtoffer 1] hebben betaald, alsmede de bemiddelingskosten van het au pair-bureau. Genoegzaam is bovendien gebleken dat de verdachte en de medeverdachte voornemens waren om de (eerste) maandelijkse toelage van
€ 340,- aan [slachtoffer 1] te betalen. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om aan deze intentie van de verdachte en zijn echtgenote te twijfelen. Niet onaannemelijk acht de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte dat zij deze vergoeding nog niet aan [slachtoffer 1] hadden uitgekeerd omdat de eerste maand nog niet voorbij was toen [slachtoffer 1] al bij het gastgezin vertrok. In dit kader acht de rechtbank ook nog van belang dat de verdachte en de medeverdachte een aan [slachtoffer 1] toekomend bedrag van € 180,- aan het bemiddelingsbureau hebben betaald, maar dat [slachtoffer 1] met die betaling niet akkoord is gegaan, waarna het bureau het bedrag weer aan de verdachte en de medeverdachte heeft teruggestort. Deze gang van zaken is door [slachtoffer 1] bevestigd in haar aangifte van 19 maart 2018.
Nadere overweging met betrekking tot au pair [slachtoffer 2] (feit 2)
Op de hierna volgende gronden acht de rechtbank evenmin bewezen dat de verdachte en de medeverdachte hun au pair [slachtoffer 2] hebben uitgebuit dan wel ten opzichte van [slachtoffer 2] hebben gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank overweegt het volgende.
* aard en duur van de tewerkstelling
De rechtbank heeft vastgesteld dat de uit Spanje afkomstige [slachtoffer 2] gedurende vier maanden (van 13 januari 2014 tot en met 8 mei 2014) binnen het gastgezin als au pair heeft gefungeerd. Ook zij is door de verdachte en de medeverdachte via de au pair-regeling en met tussenkomst van een erkend au pair-bemiddelingsbureau – in dit geval ‘ [bedrijf] ’ – in het gezin terechtgekomen. Met haar is overeengekomen dat zij een maandelijkse toelage zou ontvangen van € 340,- per maand.
Ook met betrekking tot [slachtoffer 2] is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat zij in de periode waarin zij binnen het gastgezin als au pair werkte structureel teveel en te zwaar huishoudelijk werk heeft verricht of heeft moeten verrichten. De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] , hoewel op dit vlak consistent van aard, onvoldoende steun vinden in de overige inhoud van het dossier. Daarnaast heeft de rechtbank ook acht geslagen op de verklaringen van [slachtoffer 2] bij zowel de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 28 augustus 2018 en 18 oktober 2018 alsook bij de rechter-commissaris op 13 juli 2023, inhoudende dat zij twaalf uur werkte op een dag, maar dat dit niet constant was, dat er ook momenten waren waarop zij niets hoefde te doen bijvoorbeeld als de kinderen op school waren, dat zij in haar vrije tijd muziek luisterde of op Facebook zat en dat zij in het weekend vrij was. Belangrijk in dit verband acht de rechtbank eveneens de verklaring van [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris dat het werk(schema) voor haar niet zozeer een probleem was, maar het – in de woorden van de rechtbank: horkerige – gedrag van de verdachte.
* beperkingen
Evenals [slachtoffer 1] mocht ook [slachtoffer 2] zich vrij bewegen in de woning van het gastgezin en had zij de beschikking over een telefoon, ter beschikking gesteld door het gastgezin en internet (wifi). Uit de verklaring van de vader van [slachtoffer 2] kan worden afgeleid dat [slachtoffer 2] vrijwel dagelijks – ook overdag – contacten onderhield met onder meer haar vader. Haar paspoort werd evenmin ingenomen. De verklaring van [slachtoffer 2] dat er overal in de woning camera’s hingen en dat, althans zo begrijpt de rechtbank haar verklaring, de verdachte haar (werkzaamheden) daarmee in de gaten hield of kon houden, is weersproken door de verdachten en vindt ook geen steun in de overige inhoud van het dossier.
Uit het dossier volgt tevens dat [slachtoffer 2] na ongeveer een maand op zoek ging om iets te doen en in dat kader op volleybal is gegaan. Zij is vervolgens één of twee keer per week in de avond na het eten mee gaan trainen. Ook is gebleken dat [slachtoffer 2] een keer op een uitje naar Amsterdam is gegaan.
Tot slot is – zoals de rechtbank hierboven reeds heeft overwogen – niet gebleken dat [slachtoffer 2] in het geheel geen pauzes en geen vrije avonden of weekenden had. Integendeel, volgens haar eigen verklaringen had zij deze wel.
Alles overziend, overweegt de rechtbank dat ook ten aanzien van [slachtoffer 2] een ontoelaatbare beperking in de (keuze)vrijheid onvoldoende is komen vast te staan.
* economisch voordeel
Onvoldoende is gebleken dat [slachtoffer 2] in haar eentje volledig verantwoordelijk was voor alle huishoudelijke taken. Niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] substantieel meer moest doen dan wat van haar als au pair verwacht mocht worden. In dit kader acht de rechtbank van belang dat de verdachte en de medeverdachte, in de periode waarin [slachtoffer 2] als au pair werkzaam was, ook één keer in de twee weken een betaalde schoonmaakster inschakelden die óók huishoudelijke taken voor haar rekening nam.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte voorstelde om de maandelijkse vergoedingen op te potten en dat zij, als zij iets nodig had, daar om kon vragen. [slachtoffer 2] vroeg de verdachte daarop of het niet handig was om de eerste maand wel betaald te krijgen. Met het oppotten van de overige vergoedingen is zij akkoord gegaan. De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat er bij de verdachte en de medeverdachte een intentie heeft bestaan om de vergoedingen aan [slachtoffer 2] te betalen. Aanwijzingen voor het tegendeel heeft de rechtbank niet gevonden. Bevestiging hiervoor vindt de rechtbank bijvoorbeeld in de omstandigheid dat [slachtoffer 2] , volgens haar eigen verklaring, de eerste maandelijkse vergoeding daadwerkelijk betaald heeft gekregen, zoals zij de verdachte en de medeverdachte had verzocht.
Gelet op al het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat de verdachte en de medeverdachte een substantieel economisch voordeel hebben behaald door de wijze waarop zij [slachtoffer 2] als au pair in hun gezin hebben ingezet.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van het beeld dat de verdachte en zijn echtgenote hun au pairs [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] slechts hebben ingezet als goedkope huishoudsters en hen hebben uitgebuit, zoals door de officier van justitie geschetst, onvoldoende gebleken. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen ten aanzien van feit 3
Onder feit 3 primair wordt de verdachte verweten (in vereniging) [slachtoffer 2] behulpzaam te zijn geweest bij het verschaffen van – voor zover in deze zaak van belang – toegang tot Nederland in de wetenschap of bij het bestaan van ernstige redenen om te vermoeden dat die toegang wederrechtelijk was, ook wel aangeduid als mensensmokkel (strafbaar gesteld in artikel 197a lid 1 Sr) en/of het uit winstbejag behulpzaam zijn bij het verschaffen van wederrechtelijk verblijf in Nederland (strafbaar gesteld in artikel 197a lid 2 Sr).
Mede in het licht van wat de rechtbank hiervoor ten aanzien van feit 1 al heeft overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen verklaard dat [slachtoffer 2] binnen het gastgezin [verdachte] niet conform de au pair-regeling arbeid heeft verricht. Gelet hierop kan niet worden bewezen verklaard dat de toegang van [slachtoffer 1] tot en haar verblijf in Nederland wederrechtelijk was, zodat het onder feit 3 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen verklaard. De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken.
Het aan artikel 197a Sr verwante artikel 197b Sr ziet in de kern op het tewerkstellen van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. In deze bepaling wordt strafbaar gesteld degene die de illegaal naar Nederland gekomen vreemdeling op basis van een overeenkomst of een aanstelling arbeid doet verrichten. Dit verwijt (in vereniging gepleegd) wordt de verdachte onder feit 3 subsidiair gemaakt.
Zoals hiervoor al is overwogen hebben de verdachte en de medeverdachte, met tussenkomst van een door de IND erkend bemiddelingsbureau, [slachtoffer 2] onder de au pair-regeling naar Nederland gehaald. Onvoldoende is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte [slachtoffer 1] naar Nederland hebben gehaald met het doel om haar arbeid te laten verrichten in strijd met de voorwaarden van de au pair-regeling. Van een illegale verblijfsstatus van [slachtoffer 1] kan daarom niet worden gesproken. Gelet hierop acht de rechtbank hetgeen onder feit 3 subsidiair is ten laste gelegd evenmin bewezen, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken.

De vorderingen van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 2.121,35, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 1.121,35 voor vergoeding van materiële schade en € 1.000,- voor vergoeding van immateriële schade.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van
€ 1.510,16, vermeerderd met de wettelijke rente, voor vergoeding van materiële schade.
De rechtbank overweegt als volgt.
Omdat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarop de afzonderlijke vorderingen van de benadeelde partijen betrekking hebben, dienen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

De uitspraak.

De rechtbank:
spreekt de verdachte vrij van hetgeen hem onder feit 1, feit 2, feit 3 primair en feit 3 subsidiair is ten laste gelegd;
beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]:
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen;
beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2]:
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Vermeulen, voorzitter,
mr. S.H.C. Merkx en mr. J.H.M. Bloebaum, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 6 november 2025.