ECLI:NL:RBOBR:2025:7270

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
7 november 2025
Zaaknummer
71.247574.21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van EncroChat-telefoons en deelname aan een criminele organisatie met gewoontewitwassen

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de verkoop van EncroChat-telefoons en het afsluiten van abonnementen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek naar de criminele herkomst van gelden die via EncroChat-telefoons werden verhandeld. De verdachte werd vrijgesproken van medeplichtigheid aan drugshandel en overtredingen van artikel 198 Sr en 189 Sr. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een leidende rol had in een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder het witwassen van geld en het vernietigen van bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden en een geldboete van € 10.000,- op. De uitspraak volgde na een langdurig proces met meerdere zittingen en een overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 71.247574.21
Datum uitspraak: 10 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 december 2021, 24 februari 2022, 12 april 2022, 12 mei 2022, 10 oktober 2023,
3 april 2024, 18 april 2024, 30 september 2025 en 28 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 november 2021.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 september 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juni 2018 tot en met12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een of meerdere voorwerpen, te weten
- een of meerdere geldbedrag(en) van (in totaal) EUR 6.580.747,24, althans een of meer groot/grote geldbedrag(en)
a. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e) voorwerp(en) was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e)

voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of

b. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) hij, verdachte, en/of [medeverdachte 1] , welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- (gewoonte)witwassen als bedoeld in artikelen 420bis(.1) en/of 420quater(.1) en/of 420ter Wetboek van Strafrecht en/of
- één of meer misdrijven als bedoeld in artikelen 189 en/of 198 Wetboek van Strafrecht;
3
[medeverdachte 2] (gebruiker [gebruikersnaam 2]) op 07 april 2020 te Egmond aan Zee, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, ongeveer 87 kilogram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1
en/of
[medeverdachte 2] (gebruiker [gebruikersnaam 2]) in de periode van 28 maart 2020 tot en met 7 april 2020 in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en bewerken van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- door een ander inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte
- aanwijzingen en instructies gegeven (via EncroChatgesprekken) over en/of tijdens het productieproces van synthetische drugs
bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte en/of zijn medeverdachte op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 april 2019 tot en met 7 april 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of
(elders) in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door:
- op te treden als aanspreekpunt voor en/of verkoper ((sub)reseller) van EncroChat-telefoons en/of abonnementen van die EncroChat-telefoons en/of
- aan onder meer die [medeverdachte 2] een of meerdere EncroChat-telefoons te (doen) verstrekken en/of
- te zorgen voor het (laten) aansluiten en/of verlengen van het EncroChat-abonnement van onder meer die [medeverdachte 2] (zodat communicatie door [medeverdachte 2] via EncroChat mogelijk was) en/of
- beschikbaar te zijn voor het (trachten te) (laten) wipen/verwijderen van de door onder meer die [medeverdachte 2] gevoerde EncroChat-communicatie en/of (andere) problemen ten aanzien van die EncroChat-communicatie en/of
- het daadwerkelijk (trachten te) (laten) wipen/verwijderen van de door onder meer die [medeverdachte 2] gevoerde EncroChat-communicatie;
4
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een of meerdere telefoons, althans een of meerdere gegevensdragers, met daarop een of meerdere EncroChat-gesprekken (van onder meer de accounts [gebruikersnaam 2] (7 april 2020) en/of [gebruikersnaam 3]@encrochat.com(1 mei 2020) en/of [e-mail 3] (30 mei 2020)), althans enig goed, aan het
krachtens de wet, te weten artikel 94 Wetboek van Strafvordering, daarop gelegd beslag of aan een gerechtelijke bewaring heeft onttrokken, en/of wetende dat het daaraan onttrokken was, heeft verborgen en/of die gesprekken en/of goed(eren) heeft vernield, beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om een of meerdere misdrijven, te weten de productie van en/of handel in verdovende middelen en/of witwassen en/of deelname aan een criminele organisatie, te bedekken of de nasporing of vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een voorwerp, waarop of waarmede dat misdrijven/die misdrijven was/waren gepleegd en/of andere sporen van dat misdrijf/die misdrijven, te weten een of meerdere telefoons, althans een of meerdere gegevensdragers met daarop een of meerdere EncroChat-gesprekken (van onder meer de accounts [gebruikersnaam 2] (7 april 2020) en/of [gebruikersnaam 3]@encrochat.com (1 mei 2020) en/of [e-mail 3] (30 mei 2020)) heeft vernietigd, weggemaakt, verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De onderzoekswensen van de verdediging.

Tijdens de terechtzitting van 30 september 2025 heeft de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot het toevoegen van de zogenaamde Franse processen-verbaal aan het dossier toegewezen. De raadsvrouw heeft ten aanzien van die stukken onderzoekswensen gedaan. De raadsvrouw heeft verzocht een forensisch statisticus als deskundige te benoemen, diverse stukken – onder meer de originele Franse processen-verbaal, datasets en de processen-verbaal van identificatie van 200 accounts die in de steekproef zijn beoordeeld – aan het dossier toe te voegen, de 200 gebruikers van die accounts als getuigen te horen en een opdracht aan de officier van justitie te geven om informatie te verstrekken.
De rechtbank stelt vast dat zij de Franse processen-verbaal niet zal bezigen voor het bewijs. De onderzoekswensen zijn dan ook niet relevant voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw daarom af.

De standpunten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde onder 1, 2 en 4 subsidiair wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde onder 3 en 4 primair.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van alle ten laste gelegde feiten vrij te spreken.
Algemeen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat terughoudendheid moet worden betracht bij de interpretatie van de
telefoondata in verband met de incompleetheid van de berichten en de omstandigheid dat sprake is van platte tekst waardoor de context, strekking of boodschap niet zonder meer eenduidig is, zeker niet voor degene die deze achteraf leest.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de
serverdata niet kunnen worden gebezigd voor het bewijs, omdat door het ontbreken van informatie de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van die data niet kunnen worden getoetst. De raadsvrouw heeft, voor zover de serverdata voor enige bewezenverklaring zouden worden aangewend, verzocht alle beschikbare verslaglegging over de verkrijging van de serverdata, waaronder in elk geval het afzonderlijke proces-verbaal over het veiligstellen van de serverdata, zoals vermeld in proces-verbaal met volgnummer -3930 (algemeen dossier p. 72), aan het dossier toe te voegen.
Feit 1
De raadsvrouw heeft onder andere aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte ontvangen gelden van misdrijf afkomstig zijn. Aannames en feiten van algemene bekendheid zijn daarvoor niet voldoende. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat als er wel voldoende basis is om te stellen dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn, er geen aanknopingspunten zijn dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de herkomst van criminele aard was.
Indien de rechtbank komt tot bewezenverklaring van feit 1 ten aanzien van de geldbedragen die verband houden met de transacties in de ‘portal’, dan heeft de raadsvrouw verzocht om hetzelfde onderzoek als zij naar aanleiding van de voeging van de Franse processen-verbaal heeft verzocht. Tot slot heeft de raadsvrouw betoogd dat er geen basis is om te stellen dat er sprake is van een fiscaal delict als gronddelict voor witwassen.
Feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, voor zover er een samenwerking zou zijn geweest tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , het de vraag is waar die samenwerking op zag en of die structureel was. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de handel in telefoons geen misdrijf is en dat er geen basis is voor de stelling dat de gelden die daarmee gemoeid zijn van misdrijf afkomstig zijn. De samenwerking die er geweest zou zijn op dat punt, kan dus niet het misdadige oogmerk zijn van de criminele organisatie. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat de samenwerking ook niet het oogmerk van het plegen van de misdrijven als bedoeld in artikel 189 en/of 198 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) had. Enkel een wipe-commando is niet genoeg bewijs voor dit oogmerk. Bovendien waren de wipe-verzoeken incidenteel en kunnen deze daarom niet als samenwerking in de zin van artikel 140 Sr worden gekwalificeerd. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte wipes deed met het oog op politie-activiteiten.
Feit 3
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen enkele wetenschap had van welke handeling van de gebruiker van de telefoon dan ook, zodat geen sprake kan zijn van opzet.
Feit 4 primair
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde telefoons in beslag genomen waren op het moment dat verdachte het wipe-verzoek kreeg noch dat verdachte op de hoogte was van de inbeslagname. In het geval van [gebruikersnaam 1] @ blijkt zelfs dat het toestel niet in beslag is genomen.
Feit 4 subsidiair
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat ten aanzien van alle drie de toestellen geldt dat deze niet zijn vernietigd, weggemaakt, verborgen of aan het onderzoek onttrokken. Voor zover geoordeeld zou worden dat de tenlastelegging wel gelezen moet worden als het wegmaken etc. van de gesprekken op die telefoons kan ook niet gekomen worden tot een bewezenverklaring. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat de wipe-verzoeken daadwerkelijk zijn uitgevoerd en ook niet dat verdachte wist dat sprake was van een (verdenking van een) misdrijf door de gebruikers van de telefoons, zodat er geen basis is voor het vereiste oogmerk.

Het oordeel van de rechtbank.

Inleiding.
EncroChat was een communicatieaanbieder van telefoons waarmee via de aangeboden applicatie versleutelde chats, bestaande uit tekstberichten en afbeeldingen, konden worden ontvangen en verstuurd. In het voorjaar van 2020 is via een interceptietool die met toestemming van de Franse rechter was geïnstalleerd op de server van EncroChat, live informatie van EncroChat-telefoons, ook van telefoons die zich bevonden in Nederland, verzameld en opgeslagen. Naar aanleiding hiervan is het onderzoek 26Lemont opgestart waarin meerdere processen-verbaal zijn opgemaakt die vervolgens verstrekt zijn aan diverse onderzoeken, waaronder het onderzoek 26Dvina dat is gericht op verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] kwam in beeld in een ander onderzoek (26Inkster) en verdachte kwam door [medeverdachte 1] in beeld.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat binnen de EncroChat-organisatie gebruik gemaakt werd van een centraal administratiesysteem waarmee onder andere EncroChat-toestellen, abonnementen en tegoeden konden worden beheerd. Dit systeem werd door beheerders en verkopers van EncroChat-diensten ook wel ‘portal’ genoemd. Dit kon hiernaast worden gebruikt voor het wissen (wipen) van een EncroChat-toestel.
Bij de opsporingsdiensten is op basis van verkregen EncroChat-berichten het vermoeden ontstaan dat verdachte EncroChat-telefoons heeft geleverd, abonnementen heeft geactiveerd en verlengd, passwords heeft gereset en telefoons heeft gewiped. Verdachte zou hiermee crimineel geld hebben verdiend en zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen. Ook wordt hij verdacht van het deelnemen aan een criminele organisatie, medeplichtigheid aan drugshandel en het wegmaken van bewijsmateriaal.
De bewijsmiddelen.
De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud daarvan dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Feit 1 gewoontewitwassen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte op dit punt, is komen vast te staan dat verdachte de gebruiker is van de Encrochat-ID latepython.
De rechtbank is verder van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte beschikte over een ‘portal’, dat zijn opdrachtgevers op zijn verzoek credits ter waarde van € 1,00 per credit in de ‘portal’ zetten waarmee hij telefoons kon bestellen, dat hij de telefoons ontving en vervolgens aan resellers – waaronder [medeverdachte 1] – leverde, dat hij van de resellers contante betalingen in ontvangst nam en dat hij die gelden, waarop hij zijn deel inhield, naar zijn opdrachtgevers bracht. Verder is komen vast te staan dat verdachte via de ‘portal’ abonnementen activeerde en verlengde en dat hij op verzoek van resellers de inhoud van de telefoons van klanten wiste.
Ook is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte het geld dat hij verdiende met de handel in EncroChat-telefoons en diensten niet heeft opgegeven aan de Belastingdienst en heeft gebruikt voor privé-aankopen.
Kortom, gelet op de bewijsmiddelen en bovengenoemde bewijsoverwegingen, in onderling verband en in samenhang bezien, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte contante gelden heeft ontvangen in het kader van de handel in EncroChat-telefoons en -diensten en dat hij die gelden heeft gebruikt voor privé-aankopen.
De vraag is vervolgens of verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Juridisch kader witwassen
Witwassen is het verwerven, voorhanden hebben, overdragen, omzetten of gebruiken van een voorwerp, waaronder geld, dat uit misdrijf afkomstig is (artikel 420bis Sr). Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat ook wist of redelijkerwijs kon vermoeden. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Onder weten is voorwaardelijk opzet begrepen. De wetenschap kan reeds bestaan ten tijde van de gedraging, maar kan ook later ontstaan. Ook een ‘niet willen weten’ kan onder omstandigheden relevant zijn.
Niet vereist is dat het voorwerp geheel uit misdrijf afkomstig is: ook een voorwerp dat gedeeltelijk is gefinancierd met crimineel geld en voor het overige met legaal geld is van misdrijf afkomstig. Het feit dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is, kan soms worden afgeleid uit een feit van algemene bekendheid of uit de redenering dat het ‘niet anders kan zijn dan’. Het samenstel van alle omstandigheden van het concrete geval zijn telkens doorslaggevend.
Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als zo'n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat handel in cryptocommunicatiediensten, zoals EncroChat, op zichzelf geen illegale activiteit is. Daarmee verworven inkomsten hebben een legale herkomst, tenzij de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan dan dat het geld waarmee iemand wordt betaald een criminele herkomst heeft.
In dat kader is van belang dat het een feit van algemene bekendheid is dat cryptocommunicatiediensten, zoals EncroChat, aantrekkelijk zijn voor criminelen om daarmee over de uitvoering van strafbare feiten te communiceren. Berichten die via deze apps worden verzonden zijn moeilijk te onderscheppen, want dergelijke cryptocommunicatiediensten hebben een hoge mate van beveiliging. Bovendien kunnen deze toestellen op afstand worden gewist, waardoor alles wat op de telefoon staat wordt verwijderd.
Dit feit van algemene bekendheid weegt naar het oordeel van de rechtbank mee in de beoordeling van de onderhavige zaak, maar is op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van witwassen. Er is alleen grond voor een veroordeling voor witwassen wanneer er aanvullende omstandigheden zijn waaruit blijkt dat de producten en diensten waarin verdachte handelde, zijn gekocht door afnemers die de producten/diensten hebben betaald met geld dat voorafgaand aan de aanschaf door misdaad is verkregen, en dat verdachte dit ook wist of redelijkerwijs kon vermoeden.
De rechtbank stelt voorop dat het eerste chatgesprek dat relevant is voor de wetenschap van verdachte dateert van 28 maart 2020. Voor de periode vóór die datum geldt dat de rechtbank geen andere bewijsmiddelen heeft dan het hiervoor genoemde feit van algemene bekendheid. Gelet hierop komt de rechtbank niet tot een veroordeling voor witwassen voor de gehele tenlastegelegde periode, maar zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken voor de periode tot 28 maart 2020.
Dat is anders voor de periode vanaf 28 maart 2020. Voor wat betreft die periode is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een groot aantal aanvullende omstandigheden die uit de bewijsmiddelen, waaronder de chatgesprekken en de verklaring van verdachte, kunnen worden afgeleid.
Ten aanzien van de chatgesprekken stelt de rechtbank voorop dat zij bij de interpretatie van de voor het bewijs gebezigde chatberichten in aanmerking heeft genomen dat de raadsvrouw inzage heeft gekregen in de gehele dataset die het openbaar ministerie ter beschikking had en dat verdachte ter terechtzitting uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om over bovengenoemde delen van het berichtenverkeer te verklaren, maar hij heeft daarvoor geen verklaring kunnen of willen geven. De rechtbank is het eens met de raadsvrouw dat terughoudendheid moet worden betracht bij de beoordeling van de telefoondata, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn de berichten, die soms kort – enkele seconden – na elkaar zijn verstuurd voldoende duidelijk en niet voor andere interpretatie vatbaar dan die op basis van de tekst voor de hand ligt. De gesprekken zijn te volgen en bevatten doorgaans ook geen versluierde (geheim)taal. De gebruikers waanden zich kennelijk onbespied. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de berichten zoals die in de bewijsmiddelen naar voren komen, in onderlinge samenhang bezien, niet vatbaar zijn voor een andere interpretatie dan de interpretatie die op basis van de tekst voor de hand ligt. De rechtbank gaat dan ook uit van de lezing van de berichten zoals die voor het bewijs zijn gebruikt.
De rechtbank acht naast het eerdergenoemde feit van algemene bekendheid de volgende aanvullende omstandigheden van belang:
  • verdachte is benaderd door opdrachtgevers over wie hij niets wil verklaren, of hij een extra zakcentje wil verdienen;
  • verdachte beheert een ‘portal’ waarvoor hij bij (een van) zijn opdrachtgevers credits aanvraagt die, zonder dat daar direct betaling tegenover staat, worden toegevoegd;
  • verdachte bestelt en ontvangt grote aantallen toestellen tegelijk;
  • verdachte ontvangt en levert telefoontoestellen op verschillende adressen en op openbare plaatsen, liefst buiten het zicht van camera’s; het berichtenverkeer bevat onder andere: ‘kutcamera’s’, ‘zet auto bij de buren voor de deur’ en ‘deel tels bij je ma in garage zetten’;
  • verdachte levert telefoontoestellen en diensten aan personen die hij niet echt kent;
  • verdachte houdt geen administratie of registratie van klanten bij;
  • betaling vindt plaats met contant geld waarbij sprake is van aanzienlijke bedragen;
  • verdachte geeft de inkomsten niet op aan de belastingdienst;
  • de telefoontoestellen en abonnementen zijn duur en de toestellen hebben juist een veel beperktere functie ten opzichte van normale telefoontoestellen en abonnementen;
  • communicatie vindt plaats via versleuteld berichtenverkeer waarbij gebruik wordt gemaakt van usernames, zodat sprake is van anonimiteit;
  • verdachte heeft angst voor de politie; het berichtenverkeer bevat onder andere: ‘kwam wouten tegen, woonwijk ingescheurd, plankgas’ en ‘kut thuis nog 120 toestellen’;
  • wipen vindt plaats op afstand en gebeurt in relatie tot politie-activiteiten zoals de arrestaties van gebruikers van de telefoons; het berichtenverkeer gerelateerd aan dat wipen bevat onder andere: ‘zit ie vast?’, ‘gaat om levenslang of vrij’,’arrested’ en ‘gepakt door de wouten’;
  • verdachte heeft over sim kaarten gezegd dat “over al de jaren er ook hoop in beslag zijn genomen en weet niet welke nr’s dat zijn’’;
  • andere opvallende woorden in het berichtenverkeer: ‘AT had alle tels gepakt’, ‘tapkamer’, ‘encro op cel’, ‘zoeking’, ‘400k pillen en paar kg M’, ‘inval’, ‘sweepspullen’ en ‘mast aanstralen’;
  • verdachte gebruikt in het berichtenverkeer het woord witwassen;
  • verdachte heeft kennis van andere cryptocommunicatiediensten als Exclu en Sky.
Uit het samenstel van deze bevindingen maakt de rechtbank op dat het, anders dan door de verdediging bepleit, niet anders kan dan dat – minst genomen een deel van – de geldbedragen die verdachte van zijn afnemers ontving – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig waren. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het niet om een eenmalige betaling ging, maar dat verdachte veelvuldig grote en bovendien contante geldbedragen ontving en dat verdachte naast het leveren van telefoons ook abonnementen afsloot en verlengde waardoor hij gedurende een langere periode aan zijn afnemers diensten verleende en contact onderhield waarbij ook meer dan eens over de (activiteiten van de) gebruikers werd gesproken en hij om die reden ook herhaaldelijk wipe-verzoeken uitvoerde.
Verdachte heeft geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven dat de gelden niet van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft – in de kern – enkel verklaard dat hij niet wist waar de telefoons naartoe gingen en waar ze voor gebruikt werden. Hij heeft geenszins een concrete en verifieerbare verklaring afgelegd die ziet op een legale herkomst van de gelden. Het aldus door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie.
De volgende vraag is of verdachte heeft geweten althans redelijkerwijs kon vermoeden dat hij EncroChat-diensten verkocht aan afnemers die zich bezighielden met criminele activiteiten. De rechtbank is – in het licht van de hiervoor benoemde aanvullende omstandigheden – van oordeel dat verdachte heeft geweten althans minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Daarbij speelt een belangrijke rol dat verdachte door het afsluiten en verlengen van abonnementen gedurende een langere periode diensten verleende en hij ook na vele signalen van criminele activiteiten door gebruikers door bleef gaan met zijn handel.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van ‘enig geldbedrag’. De rechtbank kan niet precies vaststellen welk bedrag dit is geweest, ook omdat de rechtbank uitgaat van een kortere periode dan de periode zoals is ten laste gelegd.
Gezien de periode en met name de dagelijkse hoeveelheid aan handelingen is er sprake van een gewoonte.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van medeplegen en verwijst hiervoor naar de overwegingen met betrekking tot feit 2.
Voorwaardelijke verzoeken
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de twee voorwaardelijke verzoeken (onderzoekswensen) van de raadsvrouw gelet op het navolgende.
Ten aanzien van de voorwaardelijke verzoeken die zien op de serverdata, geldt dat de rechtbank deze data niet bezigt voor het bewijs en dat daarom niet aan de gestelde voorwaarde is voldaan.
Met betrekking tot de voorwaardelijke verzoeken aangaande de Franse processen-verbaal wordt evenmin aan de gestelde voorwaarde voldaan. De rechtbank komt immers niet tot een bewezenverklaring van feit 1 ten aanzien van de geldbedragen die verband houden met de transacties in de ‘portal’.
Feit 3 medeplichtigheid aan de levering van 87 kilogram harddrugs
De rechtbank is het eens met de officier van justitie en de raadsvrouw dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte opzet had op de specifieke handel in verdovende middelen. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Feit 4 overtreding van artikel 198 subsidiair 189 Sr
Voor een bewezenverklaring van het onder 4 primair ten laste gelegde moet komen vast te staan dat in de ten laste gelegde periode op de in de tenlastelegging genoemde telefoons krachtens de wet gelegd beslag rustte en dat verdachte dat wist. Op de EncroChat-telefoon van de persoon met gebruikersnaam [gebruikersnaam 1] rustte op het moment dat een wipe-verzoek werd gedaan geen beslag. Van de EncroChat-telefoon van de persoon met gebruikersnaam [gebruikersnaam 3] kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld of daar beslag op rustte op het moment dat een wipe-verzoek werd gedaan. Voor zover dit wel het geval zou zijn geweest, kan niet worden bewezen dat verdachte wist van het beslag. Ten aanzien van de EncroChat- telefoon van gebruiker [gebruikersnaam 2] (gekoppeld aan [medeverdachte 3] ) kan wel vastgesteld worden dat deze telefoon door de politie in beslag is genomen, maar niet kan worden bewezen dat verdachte daarvan op de hoogte was ten tijde van het wipen. Een en ander leidt ertoe dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 4 primair ten laste gelegde.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde. Het ten laste gelegde is strafbaar gesteld in artikel 189, eerste lid, sub 2 Sr; “hij die nadat enig misdrijf is gepleegd (..)”. Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat er een concreet misdrijf is gepleegd en dat verdachte wetenschap had van dat misdrijf.
De strekking van 189, eerste lid, sub 3 Sr is ruimer, nu dat ziet op “voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen”, maar dit is niet ten laste gelegd.
Feit 2 deelneming aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van een ‘organisatie’ als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke personen en/of rechtspersonen.
​Van ‘deelneming’ aan een organisatie als bedoeld in de artikel 140 Sr is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in die artikelen bedoelde oogmerk.
Voor ‘deelneming’ in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Daarnaast hoeven de misdrijven zich ook niet te hebben verwezenlijkt.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] een duurzaam samenwerkingsverband met een zekere structuur vormden. Verdachte had hierin als hoofd-reseller en beheerder van een ‘portal’ een leidende rol en [medeverdachte 1] een uitvoerende rol als sub-reseller. Uit de grote hoeveelheid tussen verdachte en [medeverdachte 1] gevoerde EncroChat-gesprekken volgt dat zij bijna dagelijks contact hadden (zij hadden aan één woord vaak al genoeg), dat zij samenwerkten en de handel in EncroChat-telefoons en diensten als verdienmodel hadden. Verdachte leverde EncroChat-telefoons aan [medeverdachte 1] die zij vervolgens verkocht aan haar klanten, verdachte activeerde en verlengde op verzoek van [medeverdachte 1] abonnementen en verdachte wiste op verzoek van [medeverdachte 1] telefoons. [medeverdachte 1] zorgde ervoor dat verdachte werd betaald door (een deel van) het geld dat zij ontving van haar klanten, aan hem af te staan. Verdachte werkte op dezelfde wijze ook samen met andere sub-resellers zoals met de gebruikersnaam [gebruikersnaam 4] en andere niet geïdentificeerde personen. Tot het samenwerkingsverband behoorden ook de niet kenbaar geworden opdrachtgevers van verdachte die des verzocht credits in de ‘portal’ van verdachte zetten en uiteindelijk (een deel van) de contante verdiensten in ontvangst namen.
De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van de organisatie was gericht op het plegen van gewoontewitwassen (artikel 420bis Sr) en misdrijven als bedoeld in artikel 189 en 198 Sr, namelijk het opzettelijk wegmaken dan wel vernietigen dan wel aan het zicht van opsporingsdiensten onttrekken van bewijs in de vorm van belastende EncroChat-gesprekken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] alsook andere sub-resellers meermaals zogeheten wipe-verzoeken hebben ontvangen/uitgevoerd waarbij ondubbelzinnig bleek dat deze werden gedaan om de opsporing van gepleegde strafbare feiten te bemoeilijken of onmogelijk te maken, of om voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen aan het onderzoek van opsporingsdiensten te onttrekken. Met die wetenschap voldeed de criminele organisatie aan meerdere wipe-verzoeken, waarmee het oogmerk op voornoemde misdrijven kan worden bewezen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft behoord tot
een op het plegen van gewoontewitwassen (artikel 420bis Sr) en het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 189 en 198 Sr gericht samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk. De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen
aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
T.a.v. feit 1:
in de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), een voorwerp, te weten een geldbedrag,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk –
afkomstig was uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt;
T.a.v. feit 2:
in de periode van 28 maart 2020 tot en met 12 juni 2020 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, en/of Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) hij, verdachte, en [medeverdachte 1] , welke organisatie het oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- gewoontewitwassen als bedoeld in artikel 420bis en 420ter Wetboek van Strafrecht en
- misdrijven als bedoeld in artikelen 189 en 198 Wetboek van Strafrecht.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte voor de feiten 1, 2 en 4 subsidiair een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren op te leggen met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 25.000,00 subsidiair 160 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van zijn eis rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een leidinggevende dan wel coördinerende rol heeft gehad bij de handel in cryptotelefoons en dat hij (sub-)resellers daarin faciliteerde. Bijna dagelijks was hij hiermee bezig. Hij heeft vanuit die hoedanigheid deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met witwassen en het begunstigen van (het verhullen van) criminele activiteiten. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aangetast. De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte de opsporing van veelal georganiseerde criminaliteit ernstig heeft bemoeilijkt. Niet alleen de handel in cryptotelefoons, maar ook het op verzoek wipen van de telefoons kenmerkt de laakbaarheid van zijn handelen. Het Openbaar Ministerie rekent verdachte dit ernstig aan.
De officier van justitie heeft in strafmatigende zin rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De officier van justitie heeft verder rekening gehouden met de richtlijn van het Openbaar Ministerie. Bij gewoontewitwassen, terwijl het witgewassen bedrag meer dan
€ 1.000.000,00 betreft, kan de eis oplopen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.
Omdat het handelen van verdachte voortkomt uit winstbejag en om dat gedrag te demotiveren heeft de officier van justitie, naast een gevangenisstraf, een geldboete gevorderd, waarbij mede aansluiting wordt gezocht bij het conservatoir boetebeslag.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft (subsidiair) verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
De raadsvrouw heeft verder verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte moet worden beschouwd als een first offender. De feiten op zijn strafblad zijn oud en van een totaal andere strekking.
De raadsvrouw heeft ook verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat het bedrijf van verdachte als gevolg van de beschuldigingen is gestopt, dat er beslag ligt op al zijn bezittingen en dat de financiële zorgen stressvol zijn.
De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de gezondheidssituatie van de vrouw van verdachte. Verdachte is kostwinner, hij runt het schoonmaakbedrijf van zijn vrouw en werkt 60 uren per week. Ook is hij de steunpilaar van zijn dochter die aan haar eindexamenjaar is begonnen.
Tot slot heeft de raadsvrouw gewezen op het reclasseringsrapport van 2 oktober 2023 naar aanleiding waarvan de voorwaarde reclasseringstoezicht is geschrapt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de positieve weg sindsdien heeft voortgezet.
De raadsvrouw heeft verzocht de onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet hoger te laten zijn dan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft verzocht in dat geval de voorlopige hechtenis op te heffen. Indien de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de duur van de voorlopige hechtenis overstijgt, dan heeft de raadsvrouw verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van (ten minste) tweeënhalve maand schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie. Verdachte had in die periode een dagtaak aan het regelen, installeren en distribueren van cryptotelefoons, het innen en wegbrengen van contante betalingen en het beheer van de accounts behorende bij die telefoons. De werkzaamheden waren dusdanig veeleisend en de verdiensten dusdanig hoog dat hij nog nauwelijks werkzaam was in zijn schildersbedrijf. Het geld dat hij hiermee verdiende heeft hij uitgegeven aan privédoeleinden. Witwassen van criminele gelden tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan en ondermijnt de legale economie. Verdachte hield zich ook bezig met het wipen (wissen) van de telefoons als gebruikers waren aangehouden door de politie. Hiermee heeft verdachte bewijs in de vorm van mogelijk belastende EncroChat-gesprekken aan het zicht van de opsporingsdiensten onttrokken. Door het handelen van verdachte wordt het werk van politie en justitie bemoeilijkt en kan de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar komen. Met zijn handelen heeft verdachte een essentiële bijdrage geleverd aan de georganiseerde criminaliteit en daarmee de ondermijning van de maatschappij. Verdachte heeft zich van deze belangen niets aangetrokken en gehandeld uit puur winstbejag. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin verder rekening met de omstandigheid dat verdachte als hoofd-reseller, met de bevoegdheid om te wipen, een coördinerende rol had en daarmee een belangrijke spil in het geheel was. Hij stond hoger in de organisatie dan medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de gezondheidssituatie van de vrouw van verdachte en de omstandigheid dat verdachte kostwinner is. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte gedurende ruime tijd te maken heeft gehad met schorsingsvoorwaarden en dat hij het reclasseringstoezicht positief heeft afgesloten.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. Als beginpunt van de in artikel 6 van het EVRM bedoelde termijn geldt het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt in dit geval als begindatum vast de datum van inverzekeringstelling van verdachte, te weten 14 september 2021. Tussen 14 september 2021 en de datum van het eindvonnis (10 november 2025) ligt een periode van 4 jaar en ruim 1 maand. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 2 jaar en ruim 1 maand. Een deel van die overschrijding, ongeveer 6 maanden, is gelegen in omstandigheden aan de kant van de verdediging. Voor het overige deel is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat de overschrijding van de redelijke termijn niet dient te worden meegewogen in de strafoplegging. De rechtbank zal ten aanzien van dat deel het door het tijdsverloop veroorzaakte nadeel langs de weg van strafvermindering compenseren, in die zin dat de aan verdachte op te leggen straf met 10% zal worden verminderd.
De raadsvrouw heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank is van oordeel dat dit een te geringe straf is en geen recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde. Hoewel de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte in acht heeft genomen en daarbij de gezondheidssituatie van de vrouw van verdachte heeft betrokken, rechtvaardigt de ernst van het feit en het signaal naar de maatschappij dat van deze straf moet uitgaan, geen andere straf dan een gevangenisstraf van een behoorlijke duur en ontkomt de rechtbank er niet aan om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. De rechtbank zal wel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie komt en de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. In verband met de overschrijding van de redelijke termijn, zoals hiervoor is overwogen, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden opleggen. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht zal daarop in mindering worden gebracht.
De rechtbank zal daarnaast geen voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat geruime tijd is verstreken sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd en hij zich heeft gehouden aan de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank acht daarnaast het opleggen van een geldboete een passende strafrechtelijke reactie op het bewezen verklaarde handelen. De rechtbank zal een geldboete van
€ 10.000,00 opleggen, subsidiair 85 dagen hechtenis als verdachte deze geldboete niet betaalt. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte van de geldboete gelet op de bewezen verklaarde periode en de verklaring van verdachte dat hij voor zijn rol uiteindelijk (en dus in de periode die bewezen is verklaard) ongeveer € 4.000,00 per maand ontving.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis laten voortduren zoals verzocht door de verdediging en waartegen de officier van justitie zich niet heeft verzet. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een verdachte zijn hoger beroep in vrijheid mag afwachten. Bij afzonderlijke beslissing van 30 september 2025 is de schorsing tot de einduitspraak reeds omgezet in een schorsing voor onbepaalde tijd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 57, 140, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3, 4 primair en 4 subsidiair is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken
T.a.v. feit 2:
deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1 en 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Een geldboete ter hoogte van € 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.E. de Kryger, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. G.F.A.M. de Graauw, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H. Wildeman, griffier,
en is uitgesproken op 10 november 2025.