ECLI:NL:RBOBR:2025:734

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/932
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 35%

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 13 februari 2025, in de zaak tussen eiser en het UWV, staat de vraag centraal of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser is het niet eens met deze vaststelling en verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat hij meent dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is en de medische beoordeling onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank oordeelt echter dat het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en de medische beoordeling goed gemotiveerd is. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen en de rechtbank ziet geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Eiser is het niet eens met deze vaststelling. Hij verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen. Eiser betoogt dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is en dat de medische beoordeling onvoldoende is gemotiveerd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en geen recht heeft op een WIA-uitkering. Het UWV heeft voldoende zorgvuldig onderzoek verricht en de medische beoordeling voldoende gemotiveerd. De rechtbank benoemt geen onafhankelijke deskundige, omdat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om bewijsmateriaal aan te dragen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 22 februari 2023 heeft het UWV vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Met het bestreden besluit van 2 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV daarbij gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft nadere stukken ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het UWV.
2.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting aangehouden. Partijen hebben nadere stukken gewisseld.
2.4.
Geen van de partijen heeft binnen de door de rechtbank gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarom het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten van partijen
3. Eiser stelt dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is, omdat geen medische informatie is opgevraagd bij de behandelende sector. Dit had gemoeten omdat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen. Er is niet voldaan aan het vereiste dat er ten minste één spreekuurcontact is geweest met een verzekeringsarts. Het spreekuur in de primaire fase was met een arts, niet zijnde verzekeringsarts, en in bezwaar was er een hoorzitting met een verzekeringsarts. Eiser stelt dat het UWV zijn vermoeidheidsklachten, depressieve klachten en lichamelijke klachten aan nek, schouders, onderrug en rechterknie niet heeft onderkend. De klachten heeft hij overgehouden aan een ongeval. Eiser verwijst naar de informatie van de neuropsycholoog. In de informatie staat dat hij klachten heeft van pijnsensaties, sterk afgenomen cognitief duurvermogen en een vertraging van de visuele prikkelverwerking. Voor zijn lichamelijke klachten wijst eiser op een brief van de fysiotherapeut. Eiser stelt dat de beoordeling door de verzekeringsartsen van het UWV te veel afwijkt van de beoordeling door de bedrijfsarts. Eiser is verder van mening dat een urenbeperking moet worden aangenomen, omdat hij verminderd beschikbaar is omdat hij behandelingen ondergaat. Ook stelt eiser dat er een urenbeperking moet worden aangenomen omdat hij door pijnsensaties en overprikkeling overdag moet rusten. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.1.
Het UWV betoogt dat onderzoek is zorgvuldig is. Alle medische informatie is betrokken in de oordeelsvorming. Eiser is uitgenodigd voor een spreekuur tijdens de bezwaarprocedure, maar de verzekeringsarts Bewaar & Beroep (B&B) heeft dit ten onrechte een hoorzitting genoemd. Daar was echter de setting niet naar, want er was geen juridisch medewerker bij het gesprek. Het UWV stelt dat de medische beoordeling juist is. Er is sprake van een discrepantie tussen de ervaren klachten en de objectief aangetoonde medische afwijkingen. Eiser ervaart een forse terugval, omdat hij gewend was op hoog niveau te functioneren voor het ongeval. Bij het vaststellen van de belastbaarheid wordt echter uitgegaan van het functioneren van een gemiddeld persoon op basis van de gehele werkzame bevolking. Eiser kan volgens de verzekeringsarts B&B in staat worden geacht fysiek en mentaal licht belastende werkzaamheden te verrichten. Er is geen medische noodzaak voor een urenbeperking, omdat er geen sprake is van een aandoening die leidt tot een verminderd basaal energetisch vermogen. Er is evenmin sprake van een verminderde beschikbaarheid omdat er geen sprake is van meerdere dagen dagbehandeling per week. Het re-integratieadvies van de bedrijfsarts hoeft niet meegewogen te worden, omdat deze bedoeld is om re-integratiemogelijkheden in kaart te brengen en niet om de belastbaarheid vast te stellen.
De overwegingen van de rechtbank
4. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische situatie van eiser 19 januari 2023 is (de datum in geding). Voor de beoordeling zijn verder alleen de beperkingen van eiser van belang die het gevolg zijn van medisch objectiveerbare ziektes of gebreken.
Heeft het UWV zorgvuldig onderzoek verricht?
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van het UWV voldoende zorgvuldig. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat de verzekeringsartsen voldoende op de hoogte waren van de door eiser gestelde lichamelijke en psychische klachten. Uit de rapportage van de primaire fase blijkt dat er een spreekuurcontact met een arts heeft plaatsgevonden en dat de arts de klachten van eiser en het dagverhaal heeft uitgevraagd. Ook heeft de arts lichamelijk onderzoek en observerend psychisch onderzoek verricht. De rapportage bevat verder een weergave van de informatie van de bedrijfsarts, huisarts/POH-GGZ, oogarts, KNO-arts en SEH. De medische overwegingen in de rapportage zijn begrijpelijk en bevatten geen tegenstrijdigheden. De rapportage is getoetst en akkoord bevonden door de primaire verzekeringsarts. Uit de rapportage in bezwaar blijkt dat de verzekeringsarts B&B in bezwaar een dossierstudie heeft verricht en dat hij kennis heeft genomen van de bezwaargronden van eiser. Ook heeft de verzekeringsarts B&B eisers klachten met hem besproken op 29 november 2023 en heeft de verzekeringsarts B&B tijdens dit gesprek eisers lichamelijke en psychische gesteldheid geobserveerd. De verzekeringsarts B&B heeft de in bezwaar ontvangen medische gegevens van de neuroloog en neuropsycholoog bestudeerd en meegewogen in de rapportage. De medische overwegingen in de rapportage zijn begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden.
5.1.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat er in bezwaar geen spreekuur heeft plaatsgevonden. De gemachtigde van het UWV heeft op de zitting erkend dat de verzekeringsarts B&B ten onrechte het gesprek van
29 november 2023 een hoorzitting heeft genoemd. De gemachtigde van het UWV heeft toegegeven dat dit slordig is en daarom heeft hij op de zitting aangeboden om eiser uit te nodigen voor een nieuw spreekuur bij een andere verzekeringsarts. Eiser heeft op de zitting toegelicht geen vertrouwen te hebben in een nieuw spreekuur met een verzekeringsarts van het UWV. De rechtbank staat daarom voor de vraag of het onderzoek onzorgvuldig is omdat de verzekeringsarts het gesprek van 29 november 2023 een hoorzitting heeft genoemd. De rechtbank komt alles overwegende tot het oordeel dat in dit geval de enkele vaststelling dat de verzekeringsarts B&B het gesprek van 29 november 2023 een hoorzitting heeft genoemd niet maakt dat er geen spreekuur heeft plaatsgevonden. Er is vast te stellen dat er een spreekuur heeft plaatsgevonden omdat eiser een gesprek in een besloten setting heeft gehad met de verzekeringsarts B&B. Ook zijn de voor een spreekuur gebruikelijke onderzoeksactiviteiten verricht. Het is niet gebleken dat eiser zijn gezondheidssituatie onvoldoende heeft kunnen toelichten bij de verzekeringsarts B&B of dat de verzekeringsarts B&B geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan op 29 november 2023. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het onderzoek onzorgvuldig te achten.
5.2.
Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts B&B informatie had moeten inwinnen bij zijn behandelaren. De rechtbank oordeelt dat in de brief van de neuropsycholoog geen afwijkend beredeneerd medisch standpunt vast te stellen is. De neuropsycholoog beschrijft de uitslagen van het neuropsychologisch onderzoek en de klachten die eiser ervaart. De uitkomsten van het onderzoek en de klachten waren bekend bij de verzekeringsarts B&B en hiermee is rekening gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Er is niet gebleken dat de neuropsycholoog afwijkende bevindingen heeft over eisers gezondheidstoestand die de verzekeringsarts had moeten opvragen.
Heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om bewijsmateriaal aan te dragen?
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. Eiser heeft informatie ingebracht van zijn behandelaars (zoals zijn huisarts, anesthesioloog-pijnspecialist, chirurg, radioloog). Hij heeft dus in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben opgeschreven ter onderbouwing van het bestreden besluit en is daarin niet belemmerd. Er is daarom geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
Heeft het UWV de medische beoordeling voldoende gemotiveerd?
7. De rechtbank heeft de medische beoordeling getoetst op basis van de beroepsgronden (standpunten) van eiser. Deze standpunten leiden niet tot twijfels over de medische beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat de medische beoordeling voldoende is gemotiveerd.
7.1.
De rechtbank vat de overwegingen van de verzekeringsarts B&B in de rapportage in bezwaar als volgt samen. De verzekeringsarts B&B heeft het dossier bestudeerd en overweegt dat bij het ongeval geen sprake was van bewustzijnsverlies of amnesie (geheugenverlies). Ook bij m.r.i.-onderzoek naar het hoofdletsel zijn geen afwijkingen geconstateerd. De verzekeringsarts B&B komt tot de conclusie dat bij eiser sprake is van licht traumatisch hersenletsel. De verzekeringsarts B&B is van mening dat hiervoor voldoende beperkingen zijn aangenomen in de belastbaarheid van eiser, omdat hij enkel in staat wordt geacht om fysiek en mentaal licht belastende werkzaamheden te verrichten. Eiser ervaart meer klachten maar deze hebben mogelijk andere factoren dan medische, zoals bijvoorbeeld een voortschrijdende deconditionering en frustratie van eiser dat hij niet meer functioneert op zijn oude niveau. Er is volgens de verzekeringsarts B&B geen aanleiding voor een urenbeperking op basis van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Eiser kan in staat worden geacht om ten minste acht uur per dag in licht fysiek mentaal belastend werk te functioneren. Op basis van de medische informatie kan volgens verzekeringsarts B&B namelijk geen stoornis in de energiehuishouding worden vastgesteld. Daarnaast is eiser ook beschikbaar voor arbeid, omdat hij geen dagvullende behandelingen volgt. De rechtbank vindt deze conclusies begrijpelijk en goed uitgelegd en ziet op basis van de beschikbare gegevens geen reden om deze conclusies onjuist te achten.
7.2.
Eiser wordt dus niet gevolgd in zijn standpunt dat de verzekeringsarts B&B onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten zoals beschreven in de brief van de neuropsycholoog. De rechtbank volgt de conclusie van de verzekeringsarts B&B dat er voldoende rekening is gehouden met de klachten. De rechtbank ziet bijvoorbeeld dat de in de brief beschreven klachten met multitasking en verwerkingssnelheid terugkomen in de beperkingen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) omdat hij geen werk met wisselende uitvoeringsomstandigheden en taakinhoud, geen hoog handelingstempo bij mentaal complexe taken aan kan en geen onregelmatige diensten mag draaien. Ook ziet de rechtbank dat er rekening is gehouden met eisers gevoeligheid voor omgevingsprikkels omdat er geen sprake mag zijn van een hectische werkomgeving en geen of weinig lange of intensieve klant- en patiëntcontacten. In verband met duizeligheid is eiser beperkt voor werk met een verhoogd persoonlijk risico en beroepsmatige chauffeursdiensten. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat zijn mentale problemen niet tot uiting komen in de FML. Er zijn namelijk beperkingen aangenomen voor nachtdiensten en beperkingen voor conflicten hanteren en leidinggeven. Dat eiser verder beperkt moet worden dan is aangenomen, wordt niet onderbouwd door de brief van de neuropsycholoog. Terecht heeft het UWV erop gewezen dat de vaststelling van de neuropsycholoog dat er sprake is van een ernstige cognitieve beperking niet kan worden meegenomen in de beoordeling. Deze conclusie is namelijk gebaseerd op basis van zijn eerdere functioneren op zeer hoog niveau. Bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gaat het niet om de vergelijking met hoe iemand vroeger functioneerde, maar hoe iemand functioneert in vergelijking met een gemiddeld persoon. Dat eiser niet verder beperkt wordt geacht betekent dus niet dat hij geen klachten in zijn functioneren ervaart, maar dat hij met deze klachten nog steeds kan voldoen aan een niveau van functioneren waartoe gezonde personen in de leeftijd van 16 tot 65 jaar minimaal in staat zijn.
7.3.
Ook de brief van de fysiotherapeut geeft geen aanleiding om de beoordeling van de verzekeringsartsen van het UWV onjuist te achten. Eiser is voor zijn lichamelijke klachten al beperkt in de FML voor duwen en trekken, tillen, dragen en staan. De brief van de fysiotherapeut onderbouwt niet dat eiser verder beperkt moet worden.
7.4.
Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat een urenbeperking moet worden aangenomen omdat de neuropsycholoog een energetische beperking heeft vastgesteld. De neuropsycholoog heeft vastgesteld dat eiser sneller vermoeid raakt bij cognitieve inspanningen en dat zijn cognitieve duurconditie is afgenomen. De verzekeringsarts B&B heeft echter al rekening gehouden met deze klachten. Eiser is namelijk beperkt tot licht fysiek en mentaal energetisch werk met als doel om te voorkomen dat eiser vermoeid raakt. Voor het aannemen van een urenbeperking is alleen aanleiding als kan worden vastgesteld dat bij eiser ondanks de aangenomen beperkingen een energiegebrek zal optreden en dit energiegebrek rechtstreeks en objectief medisch te herleiden is naar een ziekte. [1] Volgens de verzekeringsarts B&B is er bij eiser geen sprake van een ziekte die energiegebrek veroorzaakt. Er is bijvoorbeeld geen sprake van een ernstige hart- of longziekte of een ernstige psychiatrische ziekte. De rechtbank kan deze conclusie volgen.
7.5.
De verzekeringsarts B&B heeft ook voldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een verminderde beschikbaarheid. Er is namelijk geen sprake is van meerdere dagen dagbehandeling per week waarmee het totaal voor arbeid beschikbare uren uitkomt op minder dan acht uur per dag. De verzekeringsarts B&B heeft vastgesteld dat eiser rond de datum in geding (19 januari 2023) gemiddeld ongeveer één afspraak per week heeft van 30-60 minuten en een totale reistijd van één uur. De rechtbank volgt het standpunt van de verzekeringsarts B&B dat het gaat om een beperkte duur en frequentie van behandelingen. Er mag van eiser worden verwacht dat hij de behandelingen, zoals de fysiotherapie, buiten de gebruikelijke werktijd plant. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat vanwege drukte bij de behandelaren het niet reëel is om te verwachten dat buiten werktijd een behandeling wordt gevolgd. Niet gebleken is dat een deel van zijn behandelingen, zoals de fysiotherapie, niet buiten de gebruikelijke werktijd gepland kan worden. Verder heeft de verzekeringsarts B&B terecht opgemerkt dat voor zover een behandeling niet buiten werktijd kan worden gepland, van een werkgever verwacht mag worden om toe te staan dat een incidentele behandelafspraak onder werktijd valt.
7.6.
De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat de FML van de verzekeringsarts te veel afwijkt van de FML van de bedrijfsarts. Op grond van vaste rechtspraak is het de uitsluitende taak van de verzekeringsarts om de beperkingen in kaart te brengen en vast te leggen in een FML. De verzekeringsarts is daarbij niet gehouden tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan een door de bedrijfsarts ingevuld exemplaar van de FML. [2] Een door de bedrijfsarts opgestelde FML is namelijk voor het in kaart brengen van de mogelijkheden van re-integratie in het eigen of ander werk met een geleidelijke opbouw. Dit heeft een ander doel dan de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, waarbij door de verzekeringsarts wordt vastgesteld welke beperkingen medisch vast te stellen zijn. Eiser heeft daarnaast gesteld dat de verzekeringsarts van het UWV aan hem heeft toegezegd dat de FML van de bedrijfsarts met de urenbeperking wordt gevolgd. Ook op dit punt volgt de rechtbank eiser niet. Deze opmerking gaat namelijk over de beoordeling van het re-integratieverslag door de verzekeringsarts van het UWV en niet over de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling.
7.7.
Het is de rechtbank duidelijk dat het ongeval een grote impact op eisers leven heeft en dat hij meer beperkingen ervaart dan door de verzekeringsartsen van het UWV zijn vastgesteld. Bij een beoordeling als deze wordt echter geen rekening gehouden met alle ervaren klachten. Slechts indien en voor zover de ervaren klachten zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van meer beperkingen. Dit laatste is naar oordeel van de rechtbank niet het geval.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Rinzema, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C.W. Emmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 februari 2025.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De verzekeringsarts stelt dit vast op basis van de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1833.