ECLI:NL:RBOBR:2025:7359

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
11400916 \ EJ VERZ 24-666
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen van werknemer met betrekking tot vertrouwelijke informatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 november 2025 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de gemeente Eindhoven tegen een werknemer, hierna te noemen [verweerster]. De gemeente verwijt [verweerster] dat zij onbevoegd toegang heeft verkregen tot de mailbox van haar leidinggevende en vertrouwelijke informatie heeft ingezien over een interne sollicitatieprocedure. [verweerster] ontkent dit en stelt dat zij de informatie via een e-mail van een andere werknemer heeft verkregen. De kantonrechter heeft de werkgever een bewijsopdracht gegeven, waarop de gemeente heeft aangetoond dat [verweerster] daadwerkelijk via de mailbox van haar leidinggevende op een link naar vertrouwelijke informatie heeft geklikt. De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan (ernstig) verwijtbaar handelen, omdat zij onbevoegd toegang heeft verkregen tot vertrouwelijke informatie en hierover niet de waarheid heeft gesproken. Hierdoor is de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder recht op een transitievergoeding. De proceskosten komen voor rekening van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer / rekestnummer: 11400916 \ EJ VERZ 24-666
Beschikking van10 november 2025
in de zaak van
DE GEMEENTE EINDHOVEN,
te Eindhoven,
verzoekende partij,
verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. L.S. van Loon,
tegen
[verweerster],
te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. J. Klerks.

1.De verdere procedure

1.1.
Het [E] van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 20 februari 2025 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlaten bewijs van de gemeente van 11 maart 2025 met bijlage (bijlage 1);
- het getuigenverhoor van 20 mei 2025 en het proces-verbaal van dat getuigenverhoor;
- de brief van de gemachtigde van [verweerster] van 3 juni 2025 met bijlage (ongenummerd), waarin [verweerster] verzoekt een forensisch onderzoek te gelasten in plaats van contra-enquête;
- de akte uitlaten van de gemeente van 5 juni 2025 met een vermeerdering van de gronden van het verzoek;
- de e-mail van de griffier van 12 juni 2025 waarin het verzoek van [verweerster] betreffende gelasten forensisch onderzoek is afgewezen;
- de akte uitlaten van [verweerster] van 18 juni 2025 met bijlage (productie 1);
- de akte van de gemeente van 18 juni 2025 met bijlage (productie 9);
- de e-mail van de griffier van 15 juli 2025, waarin aan partijen kenbaar is gemaakt dat de kantonrechter het verzoek tot vermeerdering van de gronden van het verzoek door de gemeente afwijst en begrijpt dat [verweerster] geen getuigen wenst te horen;
- de akte na bewijslevering van de gemeente;
- de antwoordakte na bewijslevering van [verweerster] met bijlage (productie 1).
1.2.
Daarna is de datum voor beschikking nader bepaald op vandaag.

2.De verdere beoordeling

in het verzoek
De bewijsopdracht; is de gemeente geslaagd in het leveren van het bewijs?
2.1.
De gemeente is in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stelling dat [verweerster] via de uitgaande mailbox van haar leidinggevende ( [A] , hierna: [A] ) op de OneDrive-link van het Excelbestand met daarin de brievenselectie van de sollicitanten op de functie van medior projectondersteuner heeft geklikt. In dit verband heeft de gemeente een schriftelijke toelichting op het door haar uitgevoerde digitaal forensisch onderzoek “Toelichting op digitaal forensisch onderzoek” (bijlage 1, bij de akte van 11 maart 2025) in het geding gebracht en technisch specialist [B] (hierna: [B] ) als getuige laten horen. Ook heeft de gemeente desgevraagd een beschrijving in het geding gebracht van de wijze waarop de onderzoeksgegevens zijn veilig gesteld door [B] (productie 9).
2.2.
De gemeente stelt dat zij het bewijs heeft geleverd en voert – samengevat – het volgende aan. Uit de toelichting op het onderzoek blijkt dat de e-mails van [C] (hierna: [C] ) van 6 en 13 juni 2023 met daarin een link naar het Excelbestand alleen zijn gestuurd naar [D] (hierna: [D] ) en [A] en dat de link niet is aangetroffen in andere e-mails en/of chats binnen de organisatie van de gemeente. Verder blijkt uit de toelichting dat vanuit de inbox van [verweerster] via de verzonden items map van de mailbox van [A] op de link is geklikt en toegang is verkregen tot het Excelbestand. Voor de door [verweerster] aangedragen alternatieve theorieën is geen bewijs gevonden.
2.3.
[verweerster] bestrijdt dat de gemeente het bewijs heeft geleverd en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. [B] is aan te merken als een partijgetuige en zijn verklaring heeft daarom beperkte bewijskracht. Het forensisch onderzoek is onzorgvuldig en niet overeenkomstig de Handreiking digitaal forensisch onderzoek van de VNG uitgevoerd. Het had op de weg van de gemeente gelegen om onafhankelijk onderzoek te laten doen, maar dat heeft zij niet gedaan. [verweerster] verwijst verder naar de bevindingen van ICT-deskundige [E] (hierna: [E] ), die aangeeft dat niet bewezen is hoe [verweerster] toegang tot de link heeft gekregen en dat er geen beschrijving is gegeven hoe de gegevens veilig zijn gesteld, waardoor de bevindingen van [B] niet verifieerbaar zijn.
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat de gemeente het bewijs heeft geleverd. Dit wordt als volgt toegelicht.
2.5.
Vaststaat dat [verweerster] onbevoegd toegang had tot de verzonden items map van de mailbox van [A] . Ook staat vast dat [verweerster] op ‘een link’ heeft geklikt en vervolgens inzage kreeg in het Excelbestand (zie haar eigen stellingen onder randnummer 13 van het verweerschrift). Met de schriftelijke toelichting op het uitgevoerde digitaal forensisch onderzoek en de getuigenverklaring van [B] heeft de gemeente (technisch) onderbouwd dat de link naar het Excelbestand beschikbaar is gekomen in de mailbox van [A] en dat via de applicatie Outlook onder de identiteit van [verweerster] is geklikt op de link naar het Excelbestand. Anders dan [verweerster] heeft gesteld, is [B] niet aan te merken als partijgetuige. Als partijgetuigen in de zin van artikel 164 lid 2 (oud) Burgerlijk Wetboek (BW) – dat op deze procedure van toepassing is omdat het verzoekschrift is ingediend vóór 1 januari 2025 – moeten worden aangemerkt de partijen die op grond van artikel 150 Rv de bewijslast hebben. Dat zijn: formele procespartijen, materiële procespartijen, statutaire bestuurders en andere wettelijk of statutair tot gerechtelijke vertegenwoordiging van een materiële of formele procespartij bevoegde personen. [B] valt niet onder één van deze categorieën. Verder kunnen als partijgetuige worden aangemerkt natuurlijke personen die op grond van de omstandigheden van het geval moeten worden vereenzelvigd met de materiële partij te wiens behoeve zij als getuige optreden (zie Hoge Raad 22 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1932, NJ 1997, 22). Gewone werknemers zoals [B] zijn geen partijgetuigen. [verweerster] heeft overigens ook niet gesteld, laat staan onderbouwd dat aan de genoemde maatstaf is voldaan. Hiervoor zijn ook geen indicaties. Aan de verklaring van [B] komt dus volledige bewijskracht toe. [B] heeft consistent verklaard over de wijze van onderzoek en de totstandkoming van zijn bevindingen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de expertise van [B] en/of te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaring over de wijze van zijn onderzoek en zijn bevindingen. [verweerster] heeft onvoldoende concreets ingebracht tegen de bevindingen van het digitaal forensisch onderzoek en voor haar lezing over hoe het is gegaan, zijn geen althans volstrekt onvoldoende aanknopingspunten.
2.6.
Dat [B] werkzaam is voor de gemeente maakt niet dat zijn bevindingen alleen om die reden onbetrouwbaar zijn of niet kloppen. [verweerster] heeft verwezen naar de bevindingen van [E] , die het volgende heeft verklaard:
“Wat aantoont dat de auteur geen forensisch onderzoeker is, is dat er geen beschrijving is van hoe de gegevens zijn veilig gesteld. Zonder deze informatie kan natuurlijk alles opgeschreven worden want niets is verifieerbaar. Alleen dat is al reden genoeg om het werkstation van IP( [verweerster] , ktr)
forensisch te laten onderzoeken.”Desgevraagd heeft de gemeente daarop een beschrijving overgelegd hoe de onderzoeksgegevens zijn veilig gesteld (productie 9). [verweerster] heeft die nadere toelichting onweersproken gelaten. Het had op de weg van [verweerster] gelegen een weerlegging te geven op dit punt, al dan niet door deze aanvullende toelichting aan [E] voor te leggen en zijn nadere bevindingen in het geding te brengen. [verweerster] heeft daarvoor kennelijk niet gekozen en heeft ook niet voor een contra-enquête gekozen. Wat daar verder ook van zij, dit maakt dat [verweerster] de bevindingen van [B] vastgesteld in het rapport onvoldoende heeft weerlegd. De zeer summiere verklaring van [E] is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Inhoudelijke argumenten van [E] tegen de juistheid van het onderzoek door [B] zijn niet gegeven. Hetzelfde geldt voor de algemene stelling van [verweerster] dat het onderzoek niet overeenkomstig de Handreiking digitaal forensisch onderzoek van de VNG is uitgevoerd. Dit maakt als zodanig niet dat het onderzoek door [B] onzorgvuldig is uitgevoerd en/of dat zijn bevindingen onbetrouwbaar zijn. Concrete argumenten die een dergelijke conclusie rechtvaardigen, heeft [verweerster] niet gegeven.
2.7.
Verder blijkt uit de schriftelijke toelichting op het uitgevoerde digitaal forensisch onderzoek en de getuigenverklaring van [B] dat de link naar het Excelbestand niet is aangetroffen in andere e-mails en/of chats binnen de organisatie van de gemeente en dat er geen sporen zijn aangetroffen op de laptop van [verweerster] dat de link op haar beeldscherm oppopte. De gemeente heeft de lezing van [verweerster] onderzocht, maar daarvoor geen enkel aanknopingspunt gevonden. [verweerster] heeft haar lezing zelf nauwelijks onderbouwd. [verweerster] heeft in dit verband gesteld: “
Een paar dagen voordat dit sollicitatiegesprek plaats vond - mevrouw [verweerster] weet niet meer de exacte datum - kreeg zij op haar werklaptop een emailbericht van [C] , met daarin de mededeling dat mevrouw [verweerster] vanwege haar kleur de functie niet zou krijgen. Bij deze mail zat een foto van een Excelbestand. Kort daarna popte ook het “originele” Excel bestand op het scherm van de laptop op. Mevrouw [verweerster] heeft op deze link geklikt en verkreeg daardoor inzage in het bestand.(randnummer 13 van het verweerschrift)”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerster] echter afwijkend verklaard dat het Excelbestand meerdere keren over meerdere dagen is opgepopt en dat zij uiteindelijk op de link heeft geklikt. Wat daar verder ook van zij, er is geen concreet aanknopingspunt dat de lezing van [verweerster] ondersteunt. De desbetreffende e-mail die [C] volgens [verweerster] aan haar zou hebben gestuurd, is niet in het beding gebracht. In het Onderzoeksverslag Meldpunt Integriteit (productie 4 bij het verzoek) is slechts een foto van (een deel van) het Excelbestand opgenomen zoals door [verweerster] is aangeleverd, voorzien van de tekst die volgens [verweerster] in het e-mailbericht zou zijn opgenomen (zie hieronder). Uit de foto blijkt niet dat een e-mail is gestuurd.
Meer dan de hierboven overgenomen passage uit het verslag over de desbetreffende e-mail is niet beschikbaar. [verweerster] heeft verder gesteld dat zij de e-mail heeft doorgestuurd naar haar privé e-mailadres, dat zij de e-mail niet meer heeft kunnen terugvinden in haar werk e-mail en ook niet in haar privé e-mail en dat haar privé laptop vervolgens is gecrasht. Het bestaan van deze e-mail blijkt echter nergens uit en een mogelijke verklaring voor het oppoppen van de link naar het Excelbestand en/of het verdwijnen van de e-mails uit beide inboxen van [verweerster] (en/of uit de cloud) is er niet. [verweerster] heeft die in ieder geval niet gegeven en uit het onderzoek van de gemeente blijkt hiervan ook niet. Aanknopingspunten dat sprake is geweest van hacking zijn er niet. De niet of nauwelijks onderbouwde stellingen over de vermeende e-mail van [C] , het plotseling zonder technische verklaring (al dan niet meermalen) oppoppen van de link op haar beeldscherm en het verdwijnen van de e-mail(s) die de lezing van [verweerster] zouden kunnen ondersteunen, vormen een onvoldoende weerlegging van de onderbouwde (technische) toelichting van de gemeente over hoe het is gegaan.
2.8.
Volledigheidshalve merkt de kantonrechter tot slot nog op dat er dus geen enkel aanknopingspunt is dat [C] of iemand anders die zich heeft voorgedaan als [C] [verweerster] de vermeende e-mail heeft gestuurd en ook niet dat de opmerking over de afkomst van [verweerster] in relatie tot de vacature van [C] afkomstig is. Het is niet duidelijk geworden of de opmerking over de afkomst überhaupt is gemaakt en zo ja, door wie, nu deze opmerking immers alleen kenbaar is uit de weergave van [verweerster] zelf en niet door haar is onderbouwd. De opmerkingen in het Excelbestand zien niet op de afkomst van [verweerster] , maar zijn neutraal van aard.
2.9.
Dit alles leidt tot de slotsom dat is komen vast te staan dat [verweerster] via de uitgaande mailbox van haar leidinggevende op de OneDrive-link van het Excelbestand met daarin de brievenselectie van de sollicitanten op de functie van medior projectondersteuner heeft geklikt. Zoals in de beschikking van 20 februari 2025 al is overwogen, vloeit hieruit voort dat [verweerster] in strijd met de waarheid heeft verklaard over de wijze waarop zij toegang heeft verkregen tot het Excelbestand.
Is sprake van verwijtbaar handelen door [verweerster] (e-grond)?
2.10.
Uit artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW volgt dat de arbeidsovereenkomst kan worden ontbonden als sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In de jurisprudentie komt bij de beoordeling of er sprake is van verwijtbaar handelen veel gewicht toe aan de vraag of de werknemer van tevoren duidelijk was wat wel of niet door zijn werkgever als toelaatbaar wordt gezien. Van belang is of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en zelf geen blaam treft. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
2.11.
Naar oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] zich schuldig gemaakt aan verwijtbaar handelen. Zij heeft zich onbevoegd via de mailbox van [A] toegang verschaft tot het Excelbestand en daarover daarna niet de waarheid gesproken. Van meet af aan moet duidelijk voor [verweerster] zijn geweest dat zij niets te zoeken had in de mailbox van haar leidinggevende. Gelet op de context van de mail(s) tussen [C] en [A] en de aard van het Excelbestand, alsmede de gevoeligheid met betrekking tot de interne sollicitatie moet het eveneens volstrekt duidelijk zijn geweest dat het ging om informatie die niet voor haar bestemd was. Desondanks heeft [verweerster] bewust op de link geklikt. Van een werknemer, en een ambtenaar in het bijzonder, mag integer handelen worden verwacht. Een verzwarende omstandigheid hierbij is dat [verweerster] daarna niet de waarheid heeft verteld over hoe zij inzage heeft gekregen en daarbij heeft gepersisteerd. Dit geeft er blijk van dat [verweerster] weinig reflecteert op haar eigen handelen en de ernst daarvan niet lijkt in te zien. Om die reden is sprake van verwijtbaar gedrag. Tegen deze achtergrond kan niet van de gemeente worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren.
2.12.
Voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is verder vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Voldoende is komen vast te staan dat herplaatsing van [verweerster] , gelet op het feit dat sprake is van verwijtbaar handelen, niet in de rede ligt. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal daarom worden toegewezen.
Is sprake van ernstig verwijtbaar handelen?
2.13.
Voor het bepalen van de datum van de ontbinding en voor de beoordeling van de gevraagde transitievergoeding is vervolgens van belang of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Het gaat hierbij om de mate van verwijtbaarheid. In de wetsgeschiedenis worden voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer genoemd zoals diefstal, fraude of bedrog. Het gaat in die voorbeelden om uitzonderlijke gevallen, waarbij een werknemer grovelijk de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet nakomt. De gemene deler van al die gedragingen is dat deze kwalificeren als duidelijk strijdig met goed werknemerschap en de werknemer, in het kader van de invulling van zijn dienstverband, zich bewust is dan wel behoort te zijn van het onoorbare karakter van zijn handelen.
2.14.
Het onderhavige gedrag van [verweerster] komt als zodanig niet voor in de voorbeelden in de wetsgeschiedenis, maar is daarmee wel gelijk te stellen. De onder 2.11 genoemde omstandigheden, in het bijzonder de omstandigheid dat [verweerster] niet de waarheid heeft gesproken en daarop niet is terug gekomen of spijt heeft betuigd, maken dat haar handelen als ernstig verwijtbaar is aan te merken.
Conclusie met betrekking tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
2.15.
De arbeidsovereenkomst zal met toepassing van artikel 7:671b lid 9 onderdeel b, BW worden ontbonden met ingang van de datum van deze beschikking.
De proceskosten in het verzoek
2.16.
De proceskosten in het verzoek komen voor rekening van [verweerster] , omdat zij ongelijk krijgt en sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerster] . De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 1.079,00 (€ 130,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
in het (voorwaardelijk) tegenverzoek
Heeft [verweerster] recht op een transitievergoeding?
2.17.
In geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft [verweerster] om toekenning van de wettelijke transitievergoeding verzocht.
2.18.
Een werknemer heeft recht op de transitievergoeding als de arbeidsovereenkomst is opgezegd door de werkgever (artikel 7:673 lid 1 onder a BW). Op dat recht bestaan een aantal uitzonderingen. Zoals hiervoor in het verzoek al is geoordeeld, is sprake van ernstig verwijtbaar handelen door [verweerster] . Hierdoor is sprake van de uitzondering van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW en heeft [verweerster] geen recht op een transitievergoeding. Het tegenverzoek wordt daarom afgewezen.
De proceskosten in het tegenverzoek
2.19.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen in het tegenverzoek ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, gelet op de aard en de omvang van het tegenverzoek.

3.De beslissing

De kantonrechter
op het verzoek
3.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 10 november 2025;
3.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van € 1.079,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als de beschikking wordt betekend;
op het tegenverzoek
3.3.
wijst het verzoek af;
3.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.M.T. Franke en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2025.