3.2.De rechtbank vindt dat er geen goede reden voor werkneemster was om geen bezwaar te maken tegen het besluit van 7 maart 2022. Het UWV heeft haar namelijk het besluit van 7 maart 2022 per post toegezonden. Verder heeft het UWV met een brief van 21 maart 2022 werkneemster op de hoogte gesteld van het door werkgeefster gemaakte bezwaar. Werkneemster heeft niet gesteld dat zij deze stukken niet heeft ontvangen. Werkneemster stelt dat er in de bezwaarfase geen contact met haar is geweest en dat wanneer er wel contact met haar was opgenomen, het UWV mogelijk tot een andere conclusie was gekomen. Dat maakt de zaak niet anders, omdat hieruit geen goede reden blijkt voor werkneemster om niet uit eigen beweging bezwaar te maken tegen het besluit van 7 maart 2022. Overigens blijkt uit het dossier dat het UWV op 11 april 2022 telefonisch contact met werkneemster heeft gehad om haar te informeren over de hoorzitting die in het kader van het bezwaar van werkgeefster zou plaatsvinden. Volgens de telefoonnotitie van het UWV heeft werkneemster toen aangegeven dat zij niet bij deze hoorzitting wenste te zijn.
Het beroep van werkgeefster (SHE 24/1092)
Werkneemster als derde-partij?
4. De rechtbank komt terug op de beslissing om werkneemster aan te merken als derde-partij in de zaak van werkgeefster. De rechtbank zal wat werkneemster in het beroep van werkgeefster naar voren heeft gebracht daarom buiten beschouwing laten. De rechtbank motiveert deze beslissing als volgt. Werkneemster is eerder aangemerkt als derde-partij in de zaak van werkgeefster zoals bedoeld in artikel 8:26, eerste lid, van de Awb. Die beslissing heeft een voorlopig karakter en de rechtbank kan daar op ieder moment, uiterlijk bij uitspraak, op terugkomen. Uit de wetsgeschiedenisen de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroepvolgt dat genoemde bepaling niet is bedoeld om een belanghebbende van wie het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, in de gelegenheid te stellen als partij deel te nemen aan een door een andere belanghebbende aangespannen geding om op deze wijze alsnog een inhoudelijke beoordeling door de bestuursrechter van zijn bezwaren tegen het bestreden besluit te bewerkstelligen. Van deze situatie is in dit geval sprake.
5. Werkgeefster is het niet eens met de beslissing van het UWV (waarvan de motivering is samengevat in overweging 2.2. van deze uitspraak). Zij verzoekt allereerst om de in bezwaar aangevoerde gronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Werkgeefster stelt dat de beperkingen van werkneemster duurzaam zijn en dat er daarom een IVA-uitkering aan werkneemster moet worden toegekend. Zij onderbouwt haar standpunt met een expertiserapport van Sazyes dat bestaat uit (deel)rapportages van verzekeringsarts R. Poedai van 16 november 2023, psychologen M.W. van Leeuwen en M. Benie van 16 november 2023 en psychiater E.V.S. Dekker van 16 november 2023. Verder is bijgevoegd een rapportage van dr. E.A. Dijkstra van 26 november 2023. Die concludeert op basis van met name de rapportage van psychiater Dekker tot chronische multiple psychiatrische problematiek waarvoor geen curatieve behandelingen meer zijn en waarvan de prognose niet gunstig is. De conclusie van Dijkstra is dat werkneemster per 21 oktober 2021 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
6. Naar aanleiding van het door werkgeefster ingediende rapporten heeft het UWV zijn standpunt aangevuld, in die zin dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) heeft aangegeven dat hij een deel van de beperkingen van werkneemster duurzaam acht. Deze duurzame beperkingen zijn opgenomen in een fictieve functionele mogelijkhedenlijst (FML). De verzekeringsarts B&B geeft wel aan dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel, namelijk dat er op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden waren, niet is gewijzigd. Het UWV heeft vervolgens aan de hand van de fictieve FML een bottleneck-analyse uitgevoerd en stelt zich op het standpunt dat er voldoende geschikte voorbeeldfuncties zijn die passen bij de duurzame beperkingen en bekwaamheden van werkneemster. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (B&B) selecteerde daarvoor de functies Medewerker post (SBC-code 315133), Productiemedewerker metaalbewerking (SBC-code 111171) en Handmatig uitvoerder afwerking (SBC-code 268030). Vergelijking van het inkomen dat werkneemster in deze functies kan verdienen met het inkomen dat zij eerder als interieurverzorgster verdiende, leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 11,40%. Aangezien pas recht bestaat op een IVA-uitkering bij duurzame volledige arbeidsongeschiktheid (namelijk 80% of meer), blijft het UWV bij het standpunt dat de WIA-uitkering van werkneemster niet wijzigt.
De redenen voor de beslissing van de rechtbank
7. De rechtbank verklaart het beroep van werkgeefster ongegrond. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.