ECLI:NL:RBOBR:2025:7403

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
01.031667.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling met contactverbod

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 januari 2025 te Helmond, waarbij de aangever, [slachtoffer], door de verdachten werd vastgehouden in een woning. Tijdens deze detentie werd hij geslagen, bedreigd en met een mes verwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten de aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid hebben beroofd en hem hebben mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar aangemerkt, ondanks enkele inconsistenties. De verdachten hebben de aangever gedwongen om in zijn eigen auto te rijden, terwijl hij letsel had opgelopen. De rechtbank heeft de verdachten schuldig bevonden aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een contactverbod van vijf jaar met de aangever. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ‘s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.031667.25
Datum uitspraak: 12 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2005,
wonende te [adres 3] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 mei 2025, 17 juli 2025, 26 september 2025 en 29 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 april 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 juli 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 28 januari 2025 te Helmond,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk (meerdere uren) van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] naar een woning te lokken en/of
- (eenmaal in die woning) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat nergens naartoe” en/of “jij gaat mij betalen” en/of “jij bent niet klaar met mij”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist op/tegen zijn zij en/of rug en/of buik, in elk geval op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer] te dwingen op een stoel te gaan zitten en/of daar te blijven zitten en/of die [slachtoffer] (vervolgens) enkele uren vast te houden in een woning en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij mag niet weg” en/of “jij moet geld voor ons regelen en anders mag jij niet weg”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp op de keel van die [slachtoffer] te zetten en/of met dat mes, in elk geval met dat scherpe en/of puntige voorwerp, een snijdende beweging over de keel van die [slachtoffer] te maken en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat echt iets regelen vandaag”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat niet naar de politie en waag het niet om aangifte te doen” en/of “jij komt nu met ons mee”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen in diens eigen voertuig te stappen en/of dit voertuig te besturen en/of verdachten hiermee rond te rijden en/of
- gedurende die autorit continu dreigementen te uiten naar die [slachtoffer] (onder meer) door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij niet weg mocht en/of dat als hij naar de politie zou gaan, ze nog niet klaar waren met hem en/of dat hij geld moest regelen en eerder niet weg mocht, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (aldus) continu en/of langdurig in de nabijheid van die [slachtoffer] te verblijven en/of een dreigende sfeer te creëren en/of in stand te houden waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd zich vrijelijk te bewegen en/of te gaan en staan waar hij wilde;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 28 januari 2025 te Helmond,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meerdere malen (met gebalde vuist) op/tegen zijn zij en/of rug en/of buik, in elk geval het lichaam te slaan/stompen en/of
- (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp op de keel van die [slachtoffer] te zetten en/of met dat mes, in elk geval met dat scherpe en/of puntige voorwerp, een snijdende beweging over de keel van die [slachtoffer] te maken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat er partiële vrijspraak dient te volgen voor het slaan en stompen onder feit 1, nu dit onder feit 2 reeds kan worden bewezenverklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota genoemde gronden integrale vrijspraak van beide feiten bepleit, omdat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
Subsidiair heeft de raadsman met betrekking tot feit 1 vrijspraak bepleit, omdat niet kan worden gesproken van vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Immers, niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] redelijkerwijs niet de mogelijkheid heeft gehad om weg te komen.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.

De bewijsoverwegingen.

Vaststaande feiten en omstandigheden.
Gelet op de inhoud van het dossier en de behandeling van de zaak op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 januari 2025 ging [slachtoffer] naar de woning gelegen aan de [adres 2] te Helmond. In de woning waren ook aanwezig verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) – ook wel ‘ [alias verdachte] ’ genoemd – en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Getuige [getuige 1] was de bewoner van voornoemde woning. Hij zat bijna de gehele tijd in zijn slaapkamer toen de anderen zich in de woonkamer bevonden en daar lachgas aan het gebruiken waren. Op enig moment is er in de woonkamer een incident ontstaan waarbij een mes werd betrokken. Zowel [slachtoffer] als [verdachte] zijn door een mes gewond geraakt. In de woning is door de politie een broodmes aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat er op meerdere plekken in de woning bloed aanwezig was. Daarnaast werd op een broodmes het DNA van [slachtoffer] en [verdachte] aangetroffen.
Op een later moment zijn [slachtoffer] , [verdachte] en [medeverdachte] in de auto van [slachtoffer] gestapt en heeft [slachtoffer] de auto bestuurd. Zij hebben enige tijd rondgereden. [slachtoffer] heeft zijn auto verlaten in de buurt van de woning van [verdachte] , gelegen aan de [adres 3] te Helmond. Hij heeft de autosleutels nog in het contactslot van de auto laten zitten. [slachtoffer] is vervolgens naar het Elkerliek ziekenhuis in Helmond gegaan en is daarna naar het politiebureau gelopen om aangifte te doen. [medeverdachte] was in het bezit van de jas en telefoon van [slachtoffer] . Deze telefoon is later door de politie aangetroffen in een woning aan de [adres 4] te Helmond. Dit betreft de woning van getuige [getuige 2] .
De afgelegde verklaringen.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van [slachtoffer] , maar ook die van de verdachten, met de nodige voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. Factoren die daarbij een rol spelen zijn het drugsmilieu waarin de feiten zich lijken te hebben afgespeeld, het gegeven dat zowel aangever als verdachten onder invloed waren van verdovende middelen, eventuele motieven om niet (geheel) naar waarheid te verklaren, de wijze waarop het menselijk geheugen informatie verwerkt en opslaat en het (intensieve) lachgasgebruik gedurende de feiten. Om die reden is het van belang te onderzoeken of deze verklaringen op relevante punten verankering vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier en daarmee objectief verifieerbaar zijn.
De verklaringen van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek is gestart naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft belastend verklaard over [verdachte] en [medeverdachte] en het komt bij de beoordeling van de zaak onder meer aan op de toetsing van de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen.
Betrouwbaarheid.
Vlak na het incident, op 28 januari 2025 om 19:00 uur, is [slachtoffer] direct naar het ziekenhuis gegaan om zijn verwondingen te laten verzorgen en is daarna direct naar het politiebureau gelopen om aangifte te doen. Hij is daar door de politie gehoord.
Hij verklaarde toen direct dat hij door [verdachte] en [medeverdachte] is bedreigd en mishandeld in de woning aan de [adres 2] . Hij werd bij binnenkomst van de woning door [verdachte] en [medeverdachte] op zijn hele lichaam geslagen. [verdachte] kneep hem bij zijn keel en zette hier een mes op. [slachtoffer] pakte daarop het mes met twee handen vast en begon te duwen en te trekken. Hij is daarbij gewond geraakt aan zijn handen. Hij mocht niet weg uit de woning en moest daarna zijn eigen auto besturen, terwijl [verdachte] en [medeverdachte] ook in die auto zaten.
[slachtoffer] heeft in een aanvullend verhoor bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris een op hoofdlijnen soortgelijke verklaring afgelegd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat [slachtoffer] telkens consistent heeft verklaard over hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd.
De rechtbank constateert met de verdediging dat [slachtoffer] in zijn verschillende verklaringen op twee punten niet consistent heeft verklaard. Zo heeft hij aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij door [verdachte] en [medeverdachte] op 28 januari 2025 was gebeld om aanwezig te zijn in de woning aan de [adres 2] te Helmond. In zijn latere verklaringen heeft [slachtoffer] verklaard dat hij in zijn auto reed, [verdachte] en [medeverdachte] zag lopen en dat zij hem uitnodigden om mee te gaan naar de [adres 2] om te chillen. Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat [medeverdachte] duizend euro aan contant geld uit zijn jaszak had weggenomen. Dit bedrag zou [slachtoffer] bij zich hebben gehad omdat hij eerder met contant geld een auto had gekocht, en daarna nog duizend euro in contanten over had. Later bleek uit onderzoek van de politie dat de auto met een pintransactie was betaald. Bij de rechter-commissaris kwam de [slachtoffer] terug op zijn eerdere verklaring op dit punt en beriep hij zich op zijn verschoningsrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het enkele feit dat de verklaringen van [slachtoffer] op deze onderdelen van elkaar afwijken, niet mee dat deze verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Zoals hiervoor overwogen zijn de verklaringen van [slachtoffer] op hoofdlijnen consistent, waarbij de eerste verklaring al direct na het incident is afgelegd toen aangever zelf naar het ziekenhuis en het politiebureau is gegaan. De inconsistenties zien bovendien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Ten slotte beschouwt de rechtbank deze inconsistenties in de context waarin de verklaringen zijn afgelegd, te weten in het hiervoor beschreven drugsmilieu en de daarmee gepaard gaande motieven om op sommige punten geen volledige openheid van zaken te geven.
Steunbewijs.
Verder overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer] op meerdere punten worden ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo ondersteunt het letsel van [slachtoffer] zijn verklaring. [slachtoffer] is na het incident direct naar het ziekenhuis gegaan. Tijdens het opnemen van de aangifte van [slachtoffer] zag de verbalisant een rode kras op zijn nek van ongeveer tien centimeter, direct boven de adamsappel. In de nek zag hij tevens meerdere rode krassen. In het dossier bevinden zich foto’s waarop dit letsel te zien is. Er bevindt zich ook een medische verklaring van 28 januari 2025 waarin door een SEH-arts werd geconstateerd dat [slachtoffer] snijwonden had in beide handpalmen. De rechtbank overweegt dat dit letsel past bij de feiten zoals die door [slachtoffer] zijn beschreven, namelijk het zetten van het mes op zijn keel, hier een snijdende beweging mee maken en het afweren van het mes met zijn handen.
Verder vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het forensisch onderzoek in de woning van getuige [getuige 1] . In de woning is bloed aangetroffen, alsmede een bebloed mes met daarop het DNA van zowel [slachtoffer] als [verdachte] . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een jongen in zijn woning heeft gezien die angstig uit zijn ogen keek. Ook heeft hij aangever beangstigend horen schreeuwen met woorden als ‘help’ en ‘ik heb pijn’. De auto van [slachtoffer] is aangetroffen op de locatie waar [slachtoffer] deze zegt te hebben achtergelaten, met de sleutel nog in het contact. Daarnaast is de telefoon van [slachtoffer] onder [medeverdachte] aangetroffen, in een andere door [verdachte] en [medeverdachte] wederrechtelijk gebruikte woning.
De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] .
[verdachte] heeft drie maanden na het incident, nadat hij zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, verklaard dat hij samen met [medeverdachte] aanwezig was in de woning aan de [adres 2] . [slachtoffer] zou daar op enig moment ook zijn verschenen. Hij heeft verder verklaard dat er op een gegeven moment een incident met een mes tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Daarna zijn zij met zijn drieën in de auto van [slachtoffer] gestapt en weggereden. [verdachte] ging zijn woning binnen en toen hij naar buiten ging zag hij dat [slachtoffer] weg was. [medeverdachte] vertelde toen aan [verdachte] dat [slachtoffer] tijdens het wegrennen riep: “aangifte, aangifte”. Er was volgens [verdachte] in de woning van getuige [getuige 1] weliswaar sprake van een conflict, maar [slachtoffer] zou niet zijn bestolen en/of in zijn vrijheid zijn beperkt.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft [verdachte] nog een scenario geschetst waarin [slachtoffer] degene was die hém met het mes aanviel en dat [verdachte] het mes uit zijn handen wegtrok. [slachtoffer] zou vervolgens het mes met beide handen aan het lemmet hebben vastgehouden. Deze verklaring vindt op geen enkele wijze steun in het dossier, en komt de rechtbank ook zeer onlogisch voor, te meer nu [verdachte] niet heeft kunnen verklaren waarom [slachtoffer] dan zijn auto uit is gevlucht met achterlating van zijn autosleutel en telefoon en daarna direct en met bloedende handen een lange weg naar het ziekenhuis heeft afgelegd en daarna naar het politiebureau is gegaan. [verdachte] had verder enkel een snijwond aan zijn rechter wijsvinger, hetgeen ook geen ondersteuning vormt voor het door hem geschetste scenario waarin hij zichzelf moest verdedigen.
[medeverdachte] heeft op 11 februari 2025 verklaard dat hij samen met [verdachte] en [slachtoffer] aanwezig was in de woning van [getuige 1] . Hij zou een conflict hebben gehad met [slachtoffer] over geld. [medeverdachte] zou op enig moment de jas van [slachtoffer] hebben gepakt, met daarin diens telefoon. Later heeft [medeverdachte] verklaard dat [slachtoffer] de telefoon zelf aan hem heeft overhandigd als onderpand. Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat er op een gegeven moment ruzie was en dat hij [verdachte] en [slachtoffer] uit elkaar heeft gehaald. Hij zag dat zij om het mes aan het vechten waren. Ook heeft hij bloed op dit mes gezien. Ze zijn daarna met zijn drieën weggegaan in de auto van [slachtoffer] . Zij reden ter hoogte van de Broekwal, toen [slachtoffer] plotseling uit de auto rende en riep: “aangifte, aangifte”. [medeverdachte] ontkent dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld, bestolen en/of in zijn vrijheid heeft beperkt.
[medeverdachte] heeft verder op 10 februari 2025 buiten de context van een politieverhoor tegen verbalisant [verbalisant] verklaard dat “de andere persoon die al was aangehouden (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ), verantwoordelijk was voor het geweld”. Hij gaf aan dat deze persoon door het gebruik van lachgas opeens helemaal ‘parra’ (straattaal voor gek) was geworden en met een mes [slachtoffer] had aangevallen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is [medeverdachte] teruggekomen op (onder andere) deze verklaring. Hij weerspreekt hetgeen verbalisant [verbalisant] in zijn proces-verbaal heeft opgenomen. De rechtbank heeft echter geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal van bevindingen. Verbalisant [verbalisant] heeft het proces-verbaal van bevindingen waarin dit is beschreven, later nog tekstueel gecorrigeerd. Daarbij heeft [verbalisant] geëxpliciteerd dat hij in dit proces-verbaal van bevindingen precies had beschreven wat [medeverdachte] tegen hem had verteld.
Het scenario dat aldus door [verdachte] en [medeverdachte] is geschetst, te weten dat [slachtoffer] vrijwillig in de woning en in de auto is verbleven, en dat [slachtoffer] zijn spullen vrijwillig heeft afgegeven, vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen in het dossier. Dit scenario komt de rechtbank gelet op het voorgaande onlogisch en ongeloofwaardig voor.
Tussenconclusie.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] als geloofwaardig en betrouwbaar moet worden aangemerkt en gebruikt kan worden voor het bewijs. De verklaring van [slachtoffer] vindt ondersteuning in de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank gaat niet mee in de lezing van de gebeurtenissen die door [verdachte] en [medeverdachte] wordt gegeven, omdat daarvoor geen aanknopingspunten zijn te vinden in het dossier en zij deze ook onlogisch en ongeloofwaardig acht. Bij de verdere beoordeling van de feiten neemt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] dan ook als uitgangspunt.
Feit 1 (wederrechtelijke vrijheidsberoving).
Op grond van de verklaring van [slachtoffer] en de overige bewijsmiddelen kunnen de tenlastegelegde gedragingen worden bewezen, met dien verstande dat dat niet geldt voor het
‘lokken naar de woning van [slachtoffer] ’. [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over het eerste contactmoment met [verdachte] en [medeverdachte] . Voor dit onderdeel van de tenlastelegging biedt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende aanknopingspunten en is er geen ander bewijs. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van het
‘lokken naar de woning van [slachtoffer] ’.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Sr is sprake indien iemand niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt. De vrijheidsberoving moet opzettelijk geschieden en zonder toestemming van het slachtoffer.
[slachtoffer] bevond zich in een zeer bedreigende en intimiderende situatie. [verdachte] en [medeverdachte] hebben met hun aanwezigheid – waardoor [slachtoffer] in de minderheid was – ervoor gezorgd dat [slachtoffer] niet weg kon uit de woonkamer van de woning. [slachtoffer] werd bij binnenkomst van de woning direct door [verdachte] en [medeverdachte] geslagen. Hierbij riepen zij telkens dat hij geld moest regelen en hij anders niet weg mocht. [slachtoffer] moest daarna op een stoel gaan zitten. [slachtoffer] kon zich als gevolg van de vuistslagen en dreigementen niet aan [verdachte] en [medeverdachte] onttrekken en heeft zich, uit angst, gedwongen gevoeld om op de stoel te blijven zitten. Op enig moment heeft [verdachte] een mes op de keel van [slachtoffer] gezet en hiermee een snijdende beweging gemaakt. [slachtoffer] heeft vervolgens met zijn handen geprobeerd dit mes van zich af te houden. [slachtoffer] was zeer bang voor [verdachte] en [medeverdachte] .
Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1] dat hij angst zag in de ogen van [slachtoffer] , hem beangstigend om hulp hoorde schreeuwen en dat hij in elkaar gebogen zat. Daar komt bij dat [medeverdachte] belangrijke persoonlijke eigendommen van [slachtoffer] , waaronder zijn telefoon, had afgepakt. De dreigende sfeer is ook na het gepleegde geweld blijven bestaan, doordat [slachtoffer] gedwongen werd om met gewonde handen zijn eigen auto te besturen, waarbij hij route-instructies kreeg en tijdens de rit voortdurend werd bedreigd. Hierbij zat [medeverdachte] voorin en [verdachte] achterin de auto. De manier waarop hij zijn auto achter liet, met de autosleutel nog in het contactslot van de auto, is ook een duidelijke indicatie van zijn gemoedstoestand op dat moment en ondersteunt dat hij gevlucht is uit zijn auto.
Al het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het bij [slachtoffer] gewekte gevoel dat hij zich niet kon onttrekken uit de bedreigende situatie waarin hij zich bevond.
De raadsman heeft aangevoerd dat de woning niet afgesloten was en dat er geen sprake was van de aanwezigheid van vuurwapens en dat daarom niet is gebleken dat [slachtoffer] geen kans had om weg te komen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Ook als de woning niet afgesloten was en er geen vuurwapens waren, kan uit deze omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat [slachtoffer] vrijwillig in de woonkamer en de auto bleef zitten. Gezien de hiervoor beschreven bedreigende situatie waarin [slachtoffer] zich bevond, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [slachtoffer] zowel de woning als de auto niet zomaar kon verlaten en daar tegen zijn wil door [verdachte] en [medeverdachte] werd vastgehouden.
Medeplegen.
Gelet op bovenstaand samenstel van feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van [verdachte] aan de vrijheidsberoving van een zodanig gewicht is geweest dat dit een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen) met medeverdachte [medeverdachte] oplevert.
Feit 2 (mishandeling)
Vervolgens moet worden beoordeeld of [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Ook hierbij neemt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] als uitgangspunt. Daaruit blijkt dat [slachtoffer] meerdere malen door [verdachte] en [medeverdachte] in zijn zij, rug en buik werd geslagen. Hierna kneep [verdachte] de keel van [slachtoffer] vast en heeft hij een mes op zijn nek gezet en hier een snijdende beweging mee gemaakt. De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in het geconstateerde letsel dat past bij de hierboven beschreven gedragingen, namelijk een rode kras op de nek van de [slachtoffer] van tien centimeter en meerdere rode krassen in de nek. Als gevolg van dit gepleegde geweld heeft [slachtoffer] pijn en letsel opgelopen, zodat de onder 2 tenlastegelegde mishandeling bewezen kan worden verklaard.
Conclusie.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) en mishandeling (feit 2).

De bewezenverklaring.

Op grond van het voorgaande, alsmede op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 28 januari 2025 te Helmond,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk,
[slachtoffer]
wederrechtelijk (meerdere uren) van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden,
door
- (eenmaal in een woning) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat nergens naartoe” en “jij gaat mij betalen” en “jij bent niet klaar met mij”, en
- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist op/tegen zijn zij en rug en buik te slaan/stompen en
- die [slachtoffer] te dwingen op een stoel te gaan zitten en daar te blijven zitten en die [slachtoffer] (vervolgens) enkele uren vast te houden in een woning en
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij mag niet weg” en “jij moet geld voor ons regelen en anders mag jij niet weg”, en
- (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en
- een mes op de keel van die [slachtoffer] te zetten en met dat mes, een snijdende beweging over de keel van die [slachtoffer] te maken en
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat echt iets regelen vandaag”, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat niet naar de politie en waag het niet om aangifte te doen” en “jij komt nu met ons mee”, en
- (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen in diens eigen voertuig te stappen en dit voertuig te besturen en verdachten hiermee rond te rijden en
- gedurende die autorit continu dreigementen te uiten naar die [slachtoffer] (onder meer) door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij niet weg mocht en dat als hij naar de politie zou gaan, ze nog niet klaar waren met hem en dat hij geld moest regelen en eerder niet weg mocht, en
- (aldus) continu en/of langdurig in de nabijheid van die [slachtoffer] te verblijven en een dreigende sfeer te creëren en in stand te houden waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd zich vrijelijk te bewegen en te gaan en staan waar hij wilde;
Ten aanzien van feit 2:
op 28 januari 2025 te Helmond,
[slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meerdere malen (met gebalde vuist) op/tegen zijn zij en rug en buik te slaan/stompen en
- (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en
- een mes op de keel van die [slachtoffer] te zetten en met dat mes een snijdende beweging over de keel van die [slachtoffer] te maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 Sr;
  • een contactverbod met aangever [slachtoffer] op grond van artikel 38v Sr, voor de duur van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar en bij iedere overtreding een hechtenis van zeven dagen met een maximum van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – ten aanzien van de strafmaat geen opmerkingen gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich op 28 januari 2025 samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Ook heeft hij aangever mishandeld. Gedurende langere tijd is aangever vastgehouden in een woning. De sfeer in de woning was intimiderend. Aangever werd continu bedreigd en moest en zou de verdachten betalen. Hij is door hen geslagen. Er is een mes op zijn keel gezet en is gesneden. Hij heeft daardoor pijn moeten lijden. Ook na het gepleegde geweld is de dreigende sfeer blijven bestaan. Aangever heeft met de verdachten in zijn eigen auto rond moeten rijden terwijl hij fors letsel aan zijn handen had. Ook tijdens deze rit werd aangever voortdurend bedreigd. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangever ernstig geschonden en geen enkel respect getoond voor zijn gevoelens. Aangever heeft tijdens de vrijheidsberoving en mishandeling gevreesd voor zijn leven. Ook nadien heeft het voorval veel impact op aangever gehad. Daarnaast lijkt het erop dat de verwondingen aan zijn handen tot blijvend letsel hebben geleid. Dit blijkt ook uit de vordering die door aangever is ingediend en de toelichting daarop die door zijn advocaat ter terechtzitting is gegeven. Verdachte heeft voor zijn handelen geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte gezien dat verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 21 oktober 2025.
Uit dit rapport volgt dat verdachte gedragsmatig een zorgelijk patroon laat zien. Hij heeft in het verleden moeite gehad om zich aan regels en toezicht te houden, zowel binnen het gezin als tijdens het jeugdreclasseringstoezicht. Ook tijdens zijn recente schorsing uit de voorlopige hechtenis heeft hij voorwaarden overtreden door betrokken te raken bij een openlijke geweldpleging. Ondanks herhaalde voornemens om afstand te nemen van zijn delinquente netwerk, is hij hier toch opnieuw in teruggevallen. De reclassering heeft twijfels bij de oprechtheid van de door verdachte uitgesproken intenties en bij zijn getoonde enthousiasme om te veranderen. In vergelijking met eerdere periodes lijkt sprake van een toename van grensoverschrijdend en antisociaal gedrag, waarbij verdachte regels en voorwaarden herhaaldelijk negeert. Zijn gedrag toont kenmerken van antisociaal gedrag, waarbij hij geneigd is impulsen of loyaliteit aan vrienden en/of drugsgebruik boven maatschappelijke normen te stellen. Wanneer verdachte wordt veroordeeld vanwege onderhavige delicten wordt dit vermoeden versterkt. Gezien de proceshouding van verdachte en omdat hij niet eerder is veroordeeld voor dergelijke delicten, kunnen er geen verbanden worden gelegd tussen de problemen op de leefgebieden en de criminogene risicofactoren. Hierdoor kan geen inschatting worden gegeven van het risico op recidive. Gelet op het bovenstaande adviseert de reclassering bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Zij ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Conclusie.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als passende straf in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
38v-maatregel.
In het belang van de beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod. Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben met slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Uit het feit dat verdachten tijdens het plegen van de feiten al waarschuwden voor de gevolgen van het doen van aangifte kan worden afgeleid dat reeds op voorhand gedacht werd over represailles. Daarom zal de rechtbank deze maatregel op grond van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar verklaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot betaling van schadevergoeding van € 6.347,55 ingediend, vanwege immateriële schade (€ 5.000,-) en materiële schade (€ 1.347,55) die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft daarbij gevorderd de verdachten hoofdelijk te veroordelen in de schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade wat betreft de gevorderde € 1000 niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de immateriële schade geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraken en subsidiair omdat de behandeling van de vordering tot betaling van immateriële schade een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde schadevergoeding te matigen.
Beoordeling.
Materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 347,44 (trainingspak, jas en factuur medisch informatieverzoek) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gevorderde € 1.000,- niet-ontvankelijk verklaren, nu niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag van aangever is weggenomen. Op dit punt is de vordering onvoldoende onderbouwd.
Immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gestelde immateriële schade is ook het gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling.
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de benadeelde partij vast dat de benadeelde partij tijdens de vrijheidsberoving lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten snijwonden in beide handpalmen en meerdere rode krassen in de nek. Mogelijk is er sprake van zenuwletsel in de handen van de benadeelde, omdat klinisch is vastgesteld dat benadeelde bewegingsbeperkingen en tintelingen heeft. Of er daadwerkelijk sprake is van zenuwletsel, zal na enige tijd pas kunnen blijken. Duidelijk is dus dat de benadeelde op dit moment kampt met onzekerheid met betrekking tot het uitzicht op herstel. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het letsel betrekking heeft op wezenlijke lichaamsonderdelen – de handen – die onmisbaar zijn voor het verrichten van dagelijkse handelingen. Dat het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden ten slotte gevoelens van angst en stress teweeg hebben gebracht, spreekt voor zich. De rechtbank houdt verder rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.
Alles afwegende zal de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid begroten op
€ 4.000,-. De verdere bespreking en beoordeling van de vordering zou een uitgebreide nadere standpuntwisseling vragen, en in zoverre levert de vordering een onevenredige belasting op van het strafgeding.
Hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Conclusie.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van € 4.347,44 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank thans zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 282 en 300 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde onder 1 en onder 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straf en maatregelen:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Legt op een maatregel tot beperking van de vrijheid voor de duur van
5 jaren, bestaande uit een
contactverbod, inhoudende dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1998 te [geboorteplaats 2] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 4.347,44 euro, bestaande uit 347,44 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 4.347,44 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 53 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 347,44 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn medeverdachte volledig heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. F. van Buchem, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 12 november 2025.