ECLI:NL:RBOBR:2025:7404

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
01.032774.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld in Helmond

Op 12 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte de aangever heeft vastgehouden in een woning. De aangever werd geslagen, bedreigd en moest geld betalen. Tijdens deze vrijheidsberoving werd er een mes op zijn keel gezet, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Tevens is er een contactverbod opgelegd met het slachtoffer voor de duur van 5 jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schadevergoeding van €4.347,44, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie ‘s-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.032774.25
Datum uitspraak: 12 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[Verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1997,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 mei 2025, 17 juli 2025 en 29 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 april 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 juli 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 28 januari 2025 te Helmond,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk
[slachtoffer]
wederrechtelijk (meerdere uren) van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden,
door
- die [slachtoffer] naar een woning te lokken en/of
- (eenmaal in die woning) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat nergens naartoe” en/of “jij gaat mij betalen” en/of “jij bent niet klaar met mij”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist op/tegen zijn zij en/of rug en/of buik, in elk geval op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer] te dwingen op een stoel te gaan zitten en/of daar te blijven zitten en/of die [slachtoffer] (vervolgens) enkele uren vast te houden in een woning en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij mag niet weg” en/of “jij moet geld voor ons regelen en anders mag jij niet weg”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of
- een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp op de keel van die [slachtoffer] te zetten en/of met dat mes, in elk geval met dat scherpe en/of puntige voorwerp, een snijdende beweging over de keel van die [slachtoffer] te maken en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat echt iets regelen vandaag”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat niet naar de politie en waag het niet om aangifte te doen” en/of “jij komt nu met ons mee”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen in diens eigen voertuig te stappen en/of dit voertuig te besturen en/of verdachten hiermee rond te rijden en/of
- gedurende die autorit continu dreigementen te uiten naar die [slachtoffer] (onder meer) door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij niet weg mocht en/of dat als hij naar de politie zou gaan, ze nog niet klaar waren met hem en/of dat hij geld moest regelen en eerder niet weg mocht, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- (aldus) continu en/of langdurig in de nabijheid van die [slachtoffer] te verblijven en/of een dreigende sfeer te creëren en/of in stand te houden waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd zich vrijelijk te bewegen en/of te gaan en staan waar hij wilde;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 28 januari 2025 te Helmond,
een telefoon (iPhone 15 Pro Gold) en/of een jas en/of een geldbedrag (van ongeveer 1000 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door
- die [slachtoffer] naar een woning te lokken en/of
- (eenmaal in die woning) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat nergens naartoe” en/of “jij gaat mij betalen” en/of “jij bent niet klaar met mij”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met gebalde vuist op/tegen zijn zij en/of rug en/of buik, in elk geval op/tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- die [slachtoffer] te dwingen op een stoel te gaan zitten en/of daar te blijven zitten en/of die [slachtoffer] (vervolgens) enkele uren vast te houden in een woning en/of
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij mag niet weg” en/of “jij moet geld voor ons regelen en anders mag jij niet weg”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat echt iets regelen vandaag” en/of “jij gaat niet naar de politie en waag het niet om aangifte te doen” en/of “jij komt nu met ons mee”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, met dien verstande dat er partiële vrijspraak dient te volgen voor de diefstal van de duizend euro. Op dit punt bestaat er te veel onduidelijkheid.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op de in de pleitnota genoemde gronden primair integrale vrijspraak van feit 1 en partiële vrijspraak van het geweld onder feit 2 bepleit. Immers, er moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte onder feit 1 vrij te spreken van het medeplegen van het geweld met het mes en de wederrechtelijke vrijheidsberoving in de auto. Ten slotte heeft de raadsman verzocht verdachte onder feit 2 vrij te spreken van de diefstal van de duizend euro.
Het oordeel van de rechtbank.
Voor de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage bij dit vonnis.

De bewijsoverwegingen.

Vaststaande feiten en omstandigheden.
Gelet op de inhoud van het dossier en de behandeling van de zaak op de terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 januari 2025 ging [slachtoffer] naar de woning gelegen aan de [adres 2] . In de woning waren ook aanwezig verdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) – ook wel ‘ [alias] ’ genoemd – en medeverdachte [Verdachte] (hierna: [Verdachte] ). Getuige [getuige 1] was de bewoner van voornoemde woning. Hij zat bijna de gehele tijd in zijn slaapkamer toen de anderen zich in de woonkamer bevonden en daar lachgas aan het gebruiken waren. Op enig moment is er in de woonkamer een incident ontstaan waarbij een mes werd betrokken. Zowel [slachtoffer] als [medeverdachte] zijn door een mes gewond geraakt. In de woning is door de politie een broodmes aangetroffen. Uit forensisch onderzoek is gebleken dat er op meerdere plekken in de woning bloed aanwezig was. Daarnaast werd op een broodmes het DNA van [slachtoffer] en [medeverdachte] aangetroffen.
Op een later moment zijn [slachtoffer] , [medeverdachte] en [Verdachte] in de auto van [slachtoffer] gestapt en heeft [slachtoffer] de auto bestuurd. Zij hebben enige tijd rondgereden. [slachtoffer] heeft zijn auto verlaten in de buurt van de woning van [medeverdachte] , gelegen aan de [adres 3] . Hij heeft de autosleutels nog in het contactslot van de auto laten zitten. [slachtoffer] is vervolgens naar het Elkerliek ziekenhuis in Helmond gegaan en is daarna naar het politiebureau gelopen om aangifte te doen. [Verdachte] was in het bezit van de jas en telefoon van [slachtoffer] . Deze telefoon is later door de politie aangetroffen in een woning aan de [adres 4] . Dit betreft de woning van getuige [getuige 2] .
De afgelegde verklaringen.
De rechtbank stelt voorop dat de verklaringen van [slachtoffer] , maar ook die van de verdachten, met de nodige voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. Factoren die daarbij een rol spelen zijn het drugsmilieu waarin de feiten zich lijken te hebben afgespeeld, het gegeven dat zowel aangever als verdachten onder invloed waren van verdovende middelen, eventuele motieven om niet (geheel) naar waarheid te verklaren, de wijze waarop het menselijk geheugen informatie verwerkt en opslaat en het (intensieve) lachgasgebruik gedurende de feiten. Om die reden is het van belang te onderzoeken of deze verklaringen op relevante punten verankering vinden in andere bewijsmiddelen in het dossier en daarmee objectief verifieerbaar zijn.
De verklaringen van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek is gestart naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft belastend verklaard over [medeverdachte] en [Verdachte] en het komt bij de beoordeling van de zaak onder meer aan op de toetsing van de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen.
Betrouwbaarheid.
Vlak na het incident, op 28 januari 2025 om 19:00 uur, is [slachtoffer] direct naar het ziekenhuis gegaan om zijn verwondingen te laten verzorgen en is daarna direct naar het politiebureau gelopen om aangifte te doen. Hij is daar door de politie gehoord.
Hij verklaarde toen direct dat hij door [medeverdachte] en [Verdachte] is bedreigd en mishandeld in de woning aan de [adres 2] . Hij werd bij binnenkomst van de woning door [medeverdachte] en [Verdachte] op zijn hele lichaam geslagen. [medeverdachte] kneep hem bij zijn keel en zette hier een mes op. [slachtoffer] pakte daarop het mes met twee handen vast en begon te duwen en te trekken. Hij is daarbij gewond geraakt aan zijn handen. Hij mocht niet weg uit de woning en moest daarna zijn eigen auto besturen, terwijl [medeverdachte] en [Verdachte] ook in die auto zaten.
[slachtoffer] heeft in een aanvullend verhoor bij de politie en later ook bij de rechter-commissaris een op hoofdlijnen soortgelijke verklaring afgelegd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat [slachtoffer] telkens consistent heeft verklaard over hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd.
De rechtbank constateert met de verdediging dat [slachtoffer] in zijn verschillende verklaringen op twee punten niet consistent heeft verklaard. Zo heeft hij aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij door [medeverdachte] en [Verdachte] op 28 januari 2025 was gebeld om aanwezig te zijn in de woning aan de [adres 2] . In zijn latere verklaringen heeft [slachtoffer] verklaard dat hij in zijn auto reed, [medeverdachte] en [Verdachte] zag lopen en dat zij hem uitnodigden om mee te gaan naar de [adres 2] om te chillen. Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat [Verdachte] duizend euro aan contant geld uit zijn jaszak had weggenomen. Dit bedrag zou [slachtoffer] bij zich hebben gehad omdat hij eerder met contant geld een auto had gekocht, en daarna nog duizend euro in contanten over had. Later bleek uit onderzoek van de politie dat de auto met een pintransactie was betaald. Bij de rechter-commissaris kwam de [slachtoffer] terug op zijn eerdere verklaring op dit punt en beriep hij zich op zijn verschoningsrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het enkele feit dat de verklaringen van [slachtoffer] op deze onderdelen van elkaar afwijken, niet mee dat deze verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Zoals hiervoor overwogen zijn de verklaringen van [slachtoffer] op hoofdlijnen consistent, waarbij de eerste verklaring al direct na het incident is afgelegd toen aangever zelf naar het ziekenhuis en het politiebureau is gegaan. De inconsistenties zien bovendien niet op aspecten van de verklaringen die dragend zijn voor het bewijs. Ten slotte beschouwt de rechtbank deze inconsistenties in de context waarin de verklaringen zijn afgelegd, te weten in het hiervoor beschreven drugsmilieu en de daarmee gepaard gaande motieven om op sommige punten geen volledige openheid van zaken te geven.
Steunbewijs.
Verder overweegt de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer] op meerdere punten worden ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier. Zo ondersteunt het letsel van [slachtoffer] zijn verklaring. [slachtoffer] is na het incident direct naar het ziekenhuis gegaan. Tijdens het opnemen van de aangifte van [slachtoffer] zag de verbalisant een rode kras op zijn nek van ongeveer tien centimeter, direct boven de adamsappel. In de nek zag hij tevens meerdere rode krassen. In het dossier bevinden zich foto’s waarop dit letsel te zien is. Er bevindt zich ook een medische verklaring van 28 januari 2025 waarin door een SEH-arts werd geconstateerd dat [slachtoffer] snijwonden had in beide handpalmen. De rechtbank overweegt dat dit letsel past bij de feiten zoals die door [slachtoffer] zijn beschreven, namelijk het zetten van het mes op zijn keel, hier een snijdende beweging mee maken en het afweren van het mes met zijn handen.
Verder vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het forensisch onderzoek in de woning van getuige [getuige 1] . In de woning is bloed aangetroffen, alsmede een bebloed mes met daarop het DNA van zowel [slachtoffer] als [medeverdachte] . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een jongen in zijn woning heeft gezien die angstig uit zijn ogen keek. Ook heeft hij aangever beangstigend horen schreeuwen met woorden als ‘help’ en ‘ik heb pijn’. De auto van [slachtoffer] is aangetroffen op de locatie waar [slachtoffer] deze zegt te hebben achtergelaten, met de sleutel nog in het contact. Daarnaast is de telefoon van [slachtoffer] onder [Verdachte] aangetroffen, in een andere door [medeverdachte] en [Verdachte] wederrechtelijk gebruikte woning.
De verklaringen van [medeverdachte] en [Verdachte] .
[medeverdachte] heeft drie maanden na het incident, nadat hij zich aanvankelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen, verklaard dat hij samen met [Verdachte] aanwezig was in de woning aan de [adres 2] . [slachtoffer] zou daar op enig moment ook zijn verschenen. Hij heeft verder verklaard dat er op een gegeven moment een incident met een mes tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Daarna zijn zij met zijn drieën in de auto van [slachtoffer] gestapt en weggereden. [medeverdachte] ging zijn woning binnen en toen hij naar buiten ging zag hij dat [slachtoffer] weg was. [Verdachte] vertelde toen aan [medeverdachte] dat [slachtoffer] tijdens het wegrennen riep: “aangifte, aangifte”. Er was volgens [medeverdachte] in de woning van getuige [getuige 1] weliswaar sprake van een conflict, maar [slachtoffer] zou niet zijn bestolen en/of in zijn vrijheid zijn beperkt.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft [medeverdachte] nog een scenario geschetst waarin [slachtoffer] degene was die hém met het mes aanviel en dat [medeverdachte] het mes uit zijn handen wegtrok. [slachtoffer] zou vervolgens het mes met beide handen aan het lemmet hebben vastgehouden. Deze verklaring vindt op geen enkele wijze steun in het dossier, en komt de rechtbank ook zeer onlogisch voor, te meer nu [medeverdachte] niet heeft kunnen verklaren waarom [slachtoffer] dan zijn auto uit is gevlucht met achterlating van zijn autosleutel en telefoon en daarna direct en met bloedende handen een lange weg naar het ziekenhuis heeft afgelegd en daarna naar het politiebureau is gegaan. [medeverdachte] had verder enkel een snijwond aan zijn rechter wijsvinger, hetgeen ook geen ondersteuning vormt voor het door hem geschetste scenario waarin hij zichzelf moest verdedigen.
[Verdachte] heeft op 11 februari 2025 verklaard dat hij samen met [medeverdachte] en [slachtoffer] aanwezig was in de woning van [getuige 1] . Hij zou een conflict hebben gehad met [slachtoffer] over geld. [Verdachte] zou op enig moment de jas van [slachtoffer] hebben gepakt, met daarin diens telefoon. Later heeft [Verdachte] verklaard dat [slachtoffer] de telefoon zelf aan hem heeft overhandigd als onderpand. Daarnaast heeft [Verdachte] verklaard dat er op een gegeven moment ruzie was en dat hij [medeverdachte] en [slachtoffer] uit elkaar heeft gehaald. Hij zag dat zij om het mes aan het vechten waren. Ook heeft hij bloed op dit mes gezien. Ze zijn daarna met zijn drieën weggegaan in de auto van [slachtoffer] . Zij reden ter hoogte van de Broekwal, toen [slachtoffer] plotseling uit de auto rende en riep: “aangifte, aangifte”. [Verdachte] ontkent dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld, bestolen en/of in zijn vrijheid heeft beperkt.
[Verdachte] heeft verder op 10 februari 2025 buiten de context van een politieverhoor tegen verbalisant [verbalisant] verklaard dat “de andere persoon die al was aangehouden (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ), verantwoordelijk was voor het geweld”. Hij gaf aan dat deze persoon door het gebruik van lachgas opeens helemaal ‘parra’ (straattaal voor gek) was geworden en met een mes [slachtoffer] had aangevallen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is [Verdachte] teruggekomen op (onder andere) deze verklaring. Hij weerspreekt hetgeen verbalisant [verbalisant] in zijn proces-verbaal heeft opgenomen. De rechtbank heeft echter geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal van bevindingen. Verbalisant [verbalisant] heeft het proces-verbaal van bevindingen waarin dit is beschreven, later nog tekstueel gecorrigeerd. Daarbij heeft [verbalisant] geëxpliciteerd dat hij in dit proces-verbaal van bevindingen precies had beschreven wat [Verdachte] tegen hem had verteld.
Het scenario dat aldus door [medeverdachte] en [Verdachte] is geschetst, te weten dat [slachtoffer] vrijwillig in de woning en in de auto is verbleven, en dat [slachtoffer] zijn spullen vrijwillig heeft afgegeven, vindt geen enkele steun in de bewijsmiddelen in het dossier. Dit scenario komt de rechtbank gelet op het voorgaande onlogisch en ongeloofwaardig voor.
Tussenconclusie.Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] als geloofwaardig en betrouwbaar moet worden aangemerkt en gebruikt kan worden voor het bewijs. De verklaring van [slachtoffer] vindt ondersteuning in de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank gaat niet mee in de lezing van de gebeurtenissen die door [medeverdachte] en [Verdachte] wordt gegeven, omdat daarvoor geen aanknopingspunten zijn te vinden in het dossier en zij deze ook onlogisch en ongeloofwaardig acht. Bij de verdere beoordeling van de feiten neemt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] dan ook als uitgangspunt.
Feit 1 (wederrechtelijke vrijheidsberoving).
Op grond van de verklaring van [slachtoffer] en de overige bewijsmiddelen kunnen de tenlastegelegde gedragingen worden bewezen, met dien verstande dat dat niet geldt voor het
‘lokken naar de woning van [slachtoffer] ’. [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over het eerste contactmoment met [medeverdachte] en [Verdachte] . Voor dit onderdeel van de tenlastelegging biedt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende aanknopingspunten en is er geen ander bewijs. Gelet hierop spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van het
‘lokken naar de woning van [slachtoffer] ’.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 Sr is sprake indien iemand niet vrijwillig kan vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt. De vrijheidsberoving moet opzettelijk geschieden en zonder toestemming van het slachtoffer.
[slachtoffer] bevond zich in een zeer bedreigende en intimiderende situatie. [medeverdachte] en [Verdachte] hebben met hun aanwezigheid – waardoor [slachtoffer] in de minderheid was – ervoor gezorgd dat [slachtoffer] niet weg kon uit de woonkamer van de woning. [slachtoffer] werd bij binnenkomst van de woning direct door [medeverdachte] en [Verdachte] geslagen. Hierbij riepen zij telkens dat hij geld moest regelen en hij anders niet weg mocht. [slachtoffer] moest daarna op een stoel gaan zitten. [slachtoffer] kon zich als gevolg van de vuistslagen en dreigementen niet aan [medeverdachte] en [Verdachte] onttrekken en heeft zich, uit angst, gedwongen gevoeld om op de stoel te blijven zitten. Op enig moment heeft [medeverdachte] een mes op de keel van [slachtoffer] gezet en hiermee een snijdende beweging gemaakt. [slachtoffer] heeft vervolgens met zijn handen geprobeerd dit mes van zich af te houden. [slachtoffer] was zeer bang voor [medeverdachte] en [Verdachte] .
Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 1] dat hij angst zag in de ogen van [slachtoffer] , hem beangstigend om hulp hoorde schreeuwen en dat hij in elkaar gebogen zat. Daar komt bij dat [Verdachte] belangrijke persoonlijke eigendommen van [slachtoffer] , waaronder zijn telefoon, had afgepakt. De dreigende sfeer is ook na het gepleegde geweld blijven bestaan, doordat [slachtoffer] gedwongen werd om met gewonde handen zijn eigen auto te besturen, waarbij hij route-instructies kreeg en tijdens de rit voortdurend werd bedreigd. Hierbij zat [Verdachte] voorin en [medeverdachte] achterin de auto. De manier waarop hij zijn auto achter liet, met de autosleutel nog in het contactslot van de auto, is ook een duidelijke indicatie van zijn gemoedstoestand op dat moment en ondersteunt dat hij gevlucht is uit zijn auto.
Al het voorgaande heeft naar het oordeel van de rechtbank bijgedragen aan het bij [slachtoffer] gewekte gevoel dat hij zich niet kon onttrekken uit de bedreigende situatie waarin hij zich bevond.
Medeplegen.
De raadsman heeft verzocht [Verdachte] vrij te spreken van het medeplegen van het geweld met het mes. Volgens de raadsman blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking op dit punt.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat [medeverdachte] degene is geweest die een mes op de keel van [slachtoffer] heeft gezet en daar een snijdende beweging mee heeft gemaakt.
Uit het dossier blijkt echter dat voorafgaand aan het geweld met het mes, [slachtoffer] door zowel [Verdachte] als [medeverdachte] op zijn lichaam werd geslagen. Hierbij werd [slachtoffer] door hen allebei bedreigd. [Verdachte] was aanwezig op het moment dat [slachtoffer] door [medeverdachte] met het mes werd mishandeld. Hierna zei [Verdachte] dat [slachtoffer] moest opstaan en dat hij met hem en [medeverdachte] mee moest gaan. [Verdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte] en [slachtoffer] in de auto van [slachtoffer] weggereden. Tijdens deze rit werd [slachtoffer] wederom door beiden bedreigd.
Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van [Verdachte] aan de vrijheidsberoving van een zodanig gewicht is geweest dat dit een nauwe en bewuste samenwerking (medeplegen) oplevert, óók ten aanzien van het geweld met het mes.
Feit 2 (diefstal met geweld).
Zoals de rechtbank onder feit 1 heeft overwogen, kan niet worden vastgesteld dat [Verdachte] [slachtoffer] naar de woning heeft gelokt. Gelet hierop spreekt de rechtbank [Verdachte] hier ook partieel vrij van het
‘lokken naar de woning van [slachtoffer] ’.
Evenmin kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat [Verdachte] duizend euro van [slachtoffer] heeft weggenomen. Voor dit onderdeel van de tenlastelegging biedt de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende aanknopingspunten en zijn er geen andere bewijsmiddelen die dit kunnen bevestigen. Daar komt bij dat [slachtoffer] op dit punt wisselend heeft verklaard.
Daarom spreekt de rechtbank [Verdachte] hiervan vrij.
Door de rechtbank moet worden beoordeeld of [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat hij op het moment dat hij door [Verdachte] en [medeverdachte] werd geslagen, voelde dat [Verdachte] zijn jas uittrok. [slachtoffer] zag vervolgens dat [Verdachte] zijn telefoon, een Apple iPhone 15 Pro Gold, uit zijn jas trok. [Verdachte] heeft daarmee deze goederen zichzelf weerrechtelijk toegeëigend, waarbij geweld is gebruikt. Gelet hierop kan de onder 2 tenlastegelegde diefstal met geweld bewezen worden verklaard.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1) en diefstal met geweld (feit 2).

De bewezenverklaring.

Op grond van het voorgaande, alsmede op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 28 januari 2025 te Helmond,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk,
[slachtoffer]
wederrechtelijk (meerdere uren) van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden,
door
- (eenmaal in een woning) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat nergens naartoe” en “jij gaat mij betalen” en “jij bent niet klaar met mij”, en
- (vervolgens) die [slachtoffer] meerdere malen met gebalde vuist op/tegen zijn zij en rug en buik te slaan/stompen en
- die [slachtoffer] te dwingen op een stoel te gaan zitten en daar te blijven zitten en die [slachtoffer] (vervolgens) enkele uren vast te houden in een woning en
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij mag niet weg” en “jij moet geld voor ons regelen en anders mag jij niet weg”, en
- (met kracht) de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en
- een mes op de keel van die [slachtoffer] te zetten en met dat mes, een snijdende beweging over de keel van die [slachtoffer] te maken en
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat echt iets regelen vandaag”, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat niet naar de politie en waag het niet om aangifte te doen” en “jij komt nu met ons mee”, en
- (vervolgens) die [slachtoffer] te dwingen in diens eigen voertuig te stappen en dit voertuig te besturen en verdachten hiermee rond te rijden en
- gedurende die autorit continu dreigementen te uiten naar die [slachtoffer] (onder meer) door tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij niet weg mocht en dat als hij naar de politie zou gaan, ze nog niet klaar waren met hem en dat hij geld moest regelen en eerder niet weg mocht, en
- (aldus) continu en/of langdurig in de nabijheid van die [slachtoffer] te verblijven en een dreigende sfeer te creëren en in stand te houden waardoor die [slachtoffer] werd belet/belemmerd zich vrijelijk te bewegen en te gaan en staan waar hij wilde;
Ten aanzien van feit 2:
op 28 januari 2025 te Helmond,
een telefoon (iPhone 15 Pro Gold) en een jas die aan [slachtoffer] toebehoorden,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken,
door
- (eenmaal in een woning) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat nergens naartoe” en “jij gaat mij betalen” en “jij bent niet klaar met mij”, en
- meermalen die [slachtoffer] met gebalde vuist op/tegen zijn zij en rug en buik te slaan/stompen en
- die [slachtoffer] te dwingen op een stoel te gaan zitten en daar te blijven zitten en die [slachtoffer] (vervolgens) enkele uren vast te houden in een woning en
- (daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij mag niet weg” en “jij moet geld voor ons regelen en anders mag jij niet weg”, en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “jij gaat echt iets regelen vandaag” en “jij gaat niet naar de politie en waag het niet om aangifte te doen” en “jij komt nu met ons mee”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest overeenkomstig artikel 27 Sr, waarvan acht maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
  • een contactverbod met aangever [slachtoffer] op grond van artikel 38v Sr, voor de duur van vijf jaren, dadelijk uitvoerbaar en bij iedere overtreding een hechtenis van zeven dagen met een maximum van zes maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht geen hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het aantal dagen dat verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Indien de rechtbank een gevangenisstraf van langere duur passend acht, dan dient deze in voorwaardelijke vorm te worden opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en met een proeftijd van twee jaren, gecombineerd met een taakstraf van door de rechtbank te bepalen duur.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten.
Verdachte heeft zich op 28 januari 2025 samen met medeverdachte schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Gedurende langere tijd is aangever vastgehouden in een woning. De sfeer in de woning was intimiderend. Aangever werd continu bedreigd en moest en zou de verdachten betalen. Hij is door hen geslagen. Er is een mes op zijn keel gezet en is gesneden. Hij heeft daardoor pijn moeten lijden. Ook na het gepleegde geweld is de dreigende sfeer blijven bestaan. Aangever heeft met de verdachten in zijn eigen auto rond moeten rijden terwijl hij fors letsel aan zijn handen had. Ook tijdens deze rit werd aangever voortdurend bedreigd. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangever ernstig geschonden en geen enkel respect getoond voor zijn gevoelens. Aangever heeft tijdens de vrijheidsberoving en mishandeling gevreesd voor zijn leven. Ook nadien heeft het voorval veel impact op aangever gehad. Daarnaast lijkt het erop dat de verwondingen aan zijn handen tot blijvend letsel hebben geleid. Dit blijkt ook uit de vordering die door aangever is ingediend en de toelichting daarop die door zijn advocaat ter terechtzitting is gegeven.
Daarnaast heeft verdachte tijdens het gepleegde geweld de jas en telefoon van aangever weggenomen. Verdachte heeft door zo te handelen op geen enkele wijze respect getoond voor andermans eigendom. Verdachte heeft voor zijn handelen geen enkele verantwoordelijkheid genomen.
Ten aanzien van de vrijheidsberoving heeft verdachte een iets andere rol dan zijn medeverdachte gehad. Het lijkt er op dat verdachte degene was die meende nog geld tegoed te hebben van aangever. Anderzijds was het zijn medeverdachte die verder is gegaan dan enkel slaan door het slachtoffer met een mes te mishandelen. Dit heeft een voor verdachte ietwat strafmatigend effect.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in de justitiële documentatie van verdachte van 23 september 2025 gezien dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een vermogensfeit en dat hij hiervoor is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 19 september 2025. Uit dit rapport volgt dat er bij verdachte delictrelaties te leggen zijn. Deze zijn gelegen in de leefgebieden sociaal netwerk, middelengebruik, financiën en psychosociaal functioneren. In onderhavige zaak was er sprake van een medeverdachte en verdachte noemt dat hij een verkeerde keuze heeft gemaakt door met hem mee te gaan en ook door de benadering welke hijzelf jegens het slachtoffer had. Verdachte vertelt dat het niet goed met hem ging waardoor hij mogelijk verkeerde keuzes/inschattingen heeft gemaakt. Hierdoor vindt de reclassering dat het leefgebied psychosociaal functioneren delict gerelateerd is evenals het middelengebruik daar verdachte onder invloed was van lachgas wat mogelijkerwijs ook zijn beoordelingsvermogen heeft beïnvloed. Doordat verdachte een conflict had met het slachtoffer betreffende financiën, acht de reclassering ook dit leefgebied delictgerelateerd. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en hier een aantal voorwaarden aan te koppelen, te weten een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie agressiebeheersing, een gedragsinterventie middelengebruik, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met het slachtoffer, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en begeleiding vanuit Doorpakkers.
Conclusie.
Alles afwegend acht de rechtbank uit een oogpunt van vergelding en ter bescherming van de maatschappij en in verband met een juiste normhandhaving, een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Een korter onvoorwaardelijk strafdeel zou geen recht doen aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Om diezelfde reden acht de rechtbank een taakstraf ook niet passend. De tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht komt hierop in mindering.
Ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten en ter bevordering van stabiliteit in het leven van verdachte, zullen aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
38v-maatregel
In het belang van de beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen. Deze maatregel bestaat uit een contactverbod.
Het contactverbod houdt in dat verdachte gedurende vijf jaren geen direct of indirect contact mag hebben met slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer. Uit het feit dat verdachten tijdens het plegen van de feiten al waarschuwden voor de gevolgen van het doen van aangifte kan worden afgeleid dat reeds op voorhand gedacht werd over represailles. Daarom zal de rechtbank deze maatregel op grond van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar verklaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Inleiding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot betaling van schadevergoeding van € 6.347,44 ingediend vanwege immateriële schade (€ 5.000,-) en materiële schade
(€ 1.347,44) die hij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft daarbij gevorderd de verdachten hoofdelijk te veroordelen in de schade.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade wat betreft de gevorderde € 1000 niet-ontvankelijk moet worden verklaard en dat de immateriële schade geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd aan de gevorderde posten met uitzondering van het medisch informatieverzoek, de duizend euro en de jas, omdat deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij verzocht het toe te wijzen bedrag fors te matigen nu in vergelijkbare zaken een lager bedrag wordt toegewezen, zoals € 750,-.
Beoordeling.
Materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade van € 347,44 ( trainingspak, jas en medisch informatieverzoek) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Deze schade komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de gevorderde duizend euro niet-ontvankelijk verklaren, nu niet kan worden vastgesteld dat dit geldbedrag van aangever is weggenomen. Op dit punt is de vordering onvoldoende onderbouwd.
Immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De gestelde immateriële schade is ook het gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek komt de benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als er sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de benadeelde partij vast dat de benadeelde partij tijdens de vrijheidsberoving lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten snijwonden in beide handpalmen en meerdere rode krassen in de nek. Dit is ook aan verdachte toe te rekenen. Mogelijk is er sprake van zenuwletsel in de handen van de benadeelde, omdat klinisch is vastgesteld dat benadeelde bewegingsbeperkingen en tintelingen heeft. Of er daadwerkelijk sprake is van zenuwletsel, zal na enige tijd pas kunnen blijken. Duidelijk is dus dat de benadeelde op dit moment kampt met onzekerheid met betrekking tot het uitzicht op herstel. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat het letsel betrekking heeft op wezenlijke lichaamsonderdelen – de handen – die onmisbaar zijn voor het verrichten van dagelijkse handelingen. Dat het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden ten slotte gevoelens van angst en stress teweeg hebben gebracht, spreekt voor zich. De rechtbank houdt verder rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.
Alles afwegende zal de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid begroten op € 4.000,-. De verdere bespreking en beoordeling van de vordering zou uitgebreide nadere standpuntwisseling vragen, en in zoverre levert de vordering een onevenredige belasting op van het strafgeding.
Hoofdelijk aansprakelijk.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn medeverdachte samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is en dat indien en voor zover de verdachte en/of zijn medeverdachte aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Conclusie.
De rechtbank zal daarom de vordering tot een bedrag van € 4.347,44 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank thans zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het restant van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 282 en 312 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde onder 1 en onder 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Ten aanzien van feit 2:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straf en maatregelen:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
8 maanden voorwaardelijken een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank stelt daarbij de volgende voorwaarden.
Als algemene voorwaarden gelden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van Novadic- Kentron op het adres Dr. Poletlaan 74-76. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie I respect of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3. Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie leefstijltraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik indien de reclassering dit noodzakelijk acht. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
4. Veroordeelde laat zich behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding en intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
5. Veroordeelde verblijft in een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na intake en acceptatie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6. Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te Helmond.
7. Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
8. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden. Veroordeelde werkt mee aan het aanvragen van een passende uitkering, ook indien dit inhoud het doen van testen/invullen van vragenlijsten om deze te verkrijgen.
9. Veroordeelde laat zich begeleiden door Doorpakkers of een andere begeleidende instantie, te bepalen door de reclassering.
De rechtbank geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Legt op een maatregel tot beperking van de vrijheid voor de duur van
5 jaren, bestaande uit een
contactverbod, inhoudende dat veroordeelde gedurende 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 3] 1998 te Helmond.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 4.347,44 euro, bestaande uit 347,44 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van 4.347,44 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 53 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit 347,44 euro materiële schade en 4.000,00 euro immateriële schade. De vergoeding van materiële en immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat als de medeverdachte de vordering deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn medeverdachte volledig heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. F. van Buchem, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmuş, griffier,
en is uitgesproken op 12 november 2025.