ECLI:NL:RBOBR:2025:7435

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
13 november 2025
Zaaknummer
01.337046.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval door roekeloos rijgedrag

Op 14 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 oktober 2024 te Bladel een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een snelheid van minimaal 150 km/u over een kruising terwijl hij door een rood verkeerslicht reed. Dit leidde tot een aanrijding met een andere auto, bestuurd door een 21-jarige man, die hierbij om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaar. De uitspraak volgde na een onderzoek ter terechtzitting op 31 oktober 2025, waar de verdachte erkende dat hij te hard had gereden, maar zich niet kon herinneren of hij door rood licht was gereden. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verantwoordelijkheid en het zoeken naar psychologische hulp. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: [01.337046.24]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.337046.24
Datum uitspraak: 14 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1996] ,
wonende te: [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 september 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2024 te Bladel, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, N284 en/of de Bredasebaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-te rijden met een snelheid gelegen tussen 121 km/u en 169 km/u, althans met een hogere
snelheid dat de aldaar toegestane snelheid van 50 km/u en/of
-niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat 7,2
seconde rood licht uitstraalde en/of
-zich er (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, van te vergewissen dat voornoemde
kruising vrij was van verkeer en/of
-(daarbij) geen voorrang te verlenen aan een van links komende personenauto, terwijl het
verkeerlicht voor de bestuurder van voornoemde personenauto op dat moment groen licht
uitstraalde en/of
-(vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet
tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde personenauto en/of
-(vervolgens) in botsing te komen met voornoemde personenauto,
waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood;
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsvraag.
Verdachte heeft voor wat betreft de hierna te geven feitenvaststelling geen verweer gevoerd.
Vaststaande feiten
Op 14 oktober 2024 omstreeks 04:05 uur heeft een aanrijding plaatsgevonden op de N284 ter hoogte van de kruising van de Rondweg en de Bredasebaan te Bladel. De aanrijding vond plaats tussen de door verdachte bestuurde personenauto (Audi RS3) met een door de 21-jarige [slachtoffer] bestuurde personenauto (Peugeot 206). De bestuurder van de Peugeot is hierdoor komen te overlijden.
Verdachte heeft het kruispunt benaderd met een snelheid van meer dan 150 km/uur waarna hij door een een rood licht uitstralend verkeerslicht het kruispunt is opgereden, terwijl [slachtoffer] op dat moment, bezien vanuit de rijrichting van verdachte van de linkerzijde door groen licht het kruispunt kwam opgereden. Op het moment dat verdachte de stopstreep was gepasseerd straalden de voor hem geldende verkeerslichten al minimaal 7.2 seconden rood licht uit. Verdachte heeft een noodremming uitgevoerd en geprobeerd naar links weg te sturen, maar het ongeval heeft hij daardoor niet kunnen voorkomen. De Audi van verdachte is in aanrijding gekomen met de bijrijderszijde van het voertuig van het slachtoffer.
De geregistreerde botssnelheid met het voertuig van het overleden slachtoffer betrof nog steeds 118 km/u. Ten tijde van het ongeval gold ter plaatse vanwege wegwerkzaamheden een tijdelijke maximumsnelheid van 50 km/u. Dit was met borden aangegeven. Normaliter gold ter plaatse een maximumsnelheid van 80 km/u.
Verder staat vast dat verdachte ter plaatse zeer goed bekend was; hij reed naar eigen zeggen minimaal twee keer per dag over dit kruispunt. Ook is vermeldenswaardig dat verdachte er een lange autorit vanuit Polen had opzitten. Hij was samen met zijn vader en collega terug naar Nederland gereden. Rond half 4 kwamen ze aan in Veldhoven en daar is verdachte in zijn eigen auto gestapt en is hij de aanstaande noodlottige autorit naar zijn toenmalige woonlocatie te Reusel aangevangen.
Proceshouding verdachte.
Verdachte heeft erkend dat hij veel te hard heeft gereden, maar hij kan zich niet herinneren
dat hij door rood licht is gereden. Hij weet niet of hij door rood of groen is gereden.
Hij is ter plaatse zeer goed bekend en reed naar eigen zeggen op de ‘automatische piloot’. Hij heeft de andere verkeersdeelnemer niet aan zien komen rijden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerekwireerd, met roekeloosheid als schuldgradatie.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft enkele omstandigheden rondom het verkeersongeval nader onder de aandacht van de rechtbank gebracht, maar zich voor wat betreft de feitenvaststelling, waaronder de schuldgraad, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bewijsbijlage.
De bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt, zijn opgenomen in de bewijsbijlage die deel uitmaakt van dit vonnis. De inhoud van die bijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met een fatale afloop, zoals omschreven in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Schuld in de zin van dit wetsartikel houdt in dat er sprake is van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of er sprake is van dergelijke schuld hangt af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Wanneer er sprake is van gedragingen met een hogere graad van verwijtbaarheid, kan dit worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend handelen en in zeer ernstige gevallen als roekeloos rijgedrag.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is thans in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
Voor een bewezenverklaring van artikel 5a, eerste lid, WVW, moet de rechtbank beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (1) de verkeersregels heeft geschonden, (2) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (3) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (4) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het
leven van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte in de gegeven omstandigheden – zoals blijkt uit de gebezigde bewijsmiddelen – is aan te merken als roekeloos rijgedrag. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de in artikel 5a WVW onder g. en i. opgesomde gedragingen, te weten het overschrijden van de maximumsnelheid, het door rood licht rijden en het geen voorrang verlenen aan een personenauto die groen licht heeft.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate en opzettelijk heeft overtreden en dat dit heeft geleid tot de dood van de bestuurder aan wie hij voorrang had moeten verlenen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de bestanddelen van artikel 5a WVW . Het verkeersgedrag van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank daarom aan te merken als roekeloos rijgedrag zoals omschreven in artikel 5a WVW, gelezen in verbinding met de artikelen 6 en 175, tweede lid, van de WVW. De rechtbank komt tot de volgende bewezenverklaring.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna in de bijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 14 oktober 2024 te Bladel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, N284 en/of de Bredasebaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
-te rijden met een snelheid van meer dan 150 km/u en
-niet te stoppen voor een in zijn, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat 7,2 seconde rood licht uitstraalde en
-zich er daarbij niet van te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van verkeer en
-daarbij geen voorrang te verlenen aan een van links komende personenauto, terwijl het verkeerlicht voor de bestuurder van voornoemde personenauto op dat moment groen licht uitstraalde en
-vervolgens niet tijdig af te remmen en niet tijdig uit te wijken voor voornoemde personenauto en
-vervolgens in aanrijding te komen met voornoemde personenauto, waardoor een ander ( [slachtoffer] ) werd gedood.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straffen.
De eis van de officier van justitie.(bijlage)
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek, waarvan
9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een rijontzegging voor de
duur van 3 jaren gevorderd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft de oplegging van de maximaal toegestane taakstraf van 240 uren en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit. Voor wat betreft de vorm en duur van een rijontzegging heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst feit.
Verdachte heeft door roekeloos rijgedrag de 21-jarige [slachtoffer] abrupt uit
het leven gerukt. Verdachte reed met een excessief hoge snelheid, minimaal 150 km/u, in zijn Audi RS3 naar en over de hiervoor genoemde kruising in Bladel, negeerde daarbij een minimaal 7,2 seconden rood uitstralend verkeerslicht en reed tegen het voor hem van links komende voertuig van het slachtoffer dat door groen licht kwam aangereden. Het slachtoffer was kansloos tegen dit nietsontziende rijgedrag van verdachte.
Verdachte heeft de nabestaanden van het overleden slachtoffer een onomkeerbaar verlies van een dierbare toegebracht en hen daarmee een onherstelbaar leed aangedaan. Zij dragen het verlies nog dagelijks met zich mee, zo bleek uit de verklaring die de moeder van het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd.
De rechtbank neemt verdachte zijn roekeloze rijgedrag zeer kwalijk. Uit alles volgt dat verdachte zich die noodlottige nacht als een alleenheerser op de weg waande zonder oog voor andere verkeersdeelnemers te hebben. Deze houding was ook geen incident. De
zich in het dossier bevindende eerdere meldingen over zijn verkeersgedrag schetsen een verontrustend beeld. Hieruit volgt dat verdachte zich al langere tijd aan asociaal rijgedrag bezondigde. Nog maar enkele weken voor het onderhavige fatale ongeval was hij door
de politie aangesproken over en geconfronteerd met diverse door hen waargenomen gevaarzettende verkeersovertredingen. De bij die gelegenheid door verdachte beloofde beterschap is een loze belofte gebleken.
Strafblad
De rechtbank heeft gezien dat op 31 oktober 2023 een strafbeschikking aan verdachte is uitgevaardigd vanwege een snelheidsovertreding.
Strafmatigende omstandigheden
Verdachte heeft ter terechtzitting zijn verantwoordelijkheid genomen en zich schuldbewust getoond. Hij heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan de nabestaanden aangedane leed inziet. Hij heeft psychologische hulp gezocht om inzicht te krijgen in het, ook in zijn eigen ogen, onacceptabele verkeersgedrag. Aldus lijkt verdachte intrinsiek gemotiveerd voor zelfreflectie en verandering. De rechtbank zal hiermee enigszins in matigende zin rekening houden in de strafoplegging, alsmede met het gegeven dat hij heeft geprobeerd om met de nabestaanden in contact te treden om zijn spijt betuigen. Verdachte heeft deze wens tot contact ter terechtzitting herhaald.
Persoonlijke omstandigheden en rapport reclassering
Verdachte runt samen met zijn vader een uitzendbureau, heeft een goed inkomen, een eigen koopwoning en kent geen problemen op leefgebieden. Verdachte heeft naar eigen zeggen een cruciale rol in de bedrijfsvoering van het uitzendbureau.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het advies van de reclassering over de persoon van verdachte van 20 oktober 2025.
Oriëntatiepunten
Er zijn geen oriëntatiepunten voor roekeloos rijgedrag. Het enige houvast dat deze oriëntatiepunten voor de afdoening van deze zaak bieden is een gevangenisstraf van 8 maanden en een rijontzegging van 3 jaren voor het veroorzaken van een verkeersongeval met fatale afloop met een zeer hoge mate van schuld.
De strafoplegging
De rechtbank ziet onder ogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeer ingrijpend zal zijn voor verdachte, zijn omgeving en zijn klanten. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijk strafdeel in de gegeven omstandigheden passend en geboden is. De denkbare alternatieven, te weten een maximale taakstraf en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf doen onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. Daarmee zou de gerechtvaardigde wens van de samenleving tot vergelding van het verlies van een medemens onvoldoende worden weggenomen.
De rechtbank acht een op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. De rechtbank zal hiervan 6 maanden voorwaardelijk opleggen om tegemoet te komen aan de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast acht de rechtbank een rijontzegging van 3 jaren op zijn plaats. Hoewel de
rechtbank oog heeft voor het grote belang van verdachte bij het behoud van het rijbewijs
voor de uitoefening van zijn werkzaamheden, geldt ook hier dat de aard en ernst van
het bewezen verklaarde deze sanctionering vereist.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen.

-
Een gevangenisstrafvoor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van
2 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet
schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
-
Een ontzeggingvan de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren
met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Grimbergen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 14 november 2025.