ECLI:NL:RBOBR:2025:7471

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
01.382637.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele aanranding van een tienjarig meisje door gebrek aan steunbewijs

In de zaak tegen de verdachte, beschuldigd van seksuele aanranding van een tienjarig meisje, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 14 november 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het verrichten van seksuele handelingen met het meisje op 19 augustus 2024 in zijn woning te Herpen. De rechtbank heeft de verklaring van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, maar oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer consistent waren, maar dat de door de officier van justitie aangedragen bewijsbronnen niet voldoende waren om de verklaring te ondersteunen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het wettige bewijs ontbrak om de verdachte te veroordelen en heeft hem vrijgesproken van de tenlastelegging. De benadeelde partij, het slachtoffer, is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte is vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had. De rechtbank heeft de proceskosten voor de benadeelde partij op nihil vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.382637. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.382637.24
Datum uitspraak: 14 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1960] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 september 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 19 augustus 2024, te Herpen, gemeente Oss, met een kind beneden de leeftijd van twaalf jaren, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten
-zijn geslachtsdeel te tonen aan die [slachtoffer] ,
-meermalen, althans eenmaal (onder de kleding) de billen/vagina van die [slachtoffer] met zijn
hand(en) en/of vinger(s) te betasten en/of aan te raken en/of over die billen/vagina te
wrijven en/of in die billen te knijpen en/of
-het zoenen op de mond van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, tong in de mond
van die [slachtoffer] te brengen/duwen
en welke aanranding werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door onverhoeds het lichaam van die [slachtoffer] te betasten en/of voorbij te gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Inleiding.
Op woensdag 21 augustus 2024 heeft de politie naar aanleiding van een melding van een
zedengerelateerd incident met het 10-jarige slachtoffer [slachtoffer] en haar ouders gesproken. Zij zou in de namiddag van maandag 19 augustus 2024 door verdachte in zijn woning onzedelijk zijn betast. Verder zou hij zijn geslachtsdeel aan haar hebben getoond en zijn tong in haar mond hebben gedaan.
Op 26 augustus 2024 heeft de moeder van [slachtoffer] aangifte tegen verdachte gedaan en op
4 september 2024 is [slachtoffer] in een kindvriendelijke studio gehoord.
Verdachte is op 7 november 2024 door de politie gehoord en heeft bij deze gelegenheid
de aantijgingen ten stelligste ontkend. [slachtoffer] bevond zich die bewuste maandag weliswaar
in zijn bijzijn in zijn woning, maar er was niets onoorbaars voorgevallen, aldus verdachte.
Verdachte wordt beschuldigd van seksuele aanranding van de toenmalig 10-jarige [slachtoffer] . Bij dit verwijt is als strafverzwarende omstandigheid opgenomen dat hij door
zijn onverhoedse optreden en zonder rekening te houden met signalen van verzet of weerstand van [slachtoffer] haar heeft gedwongen de ontuchtige handelingen te ondergaan.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerekwireerd. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring
van [slachtoffer] betrouwbaar is en dat er afdoende steunbewijs voorhanden is, te weten:
(1) de door de moeder van [slachtoffer] waargenomen emoties bij [slachtoffer] toen zij in de avond van de (maan)dag van het incident aan haar moeder vertelde wat er die middag was voorgevallen;
(2) de uitlatingen van verdachte aan de vader van [slachtoffer] toen deze op de woensdag na het incident (maandag) met verdachte in gesprek ging, inhoudende dat [slachtoffer] misschien iets
had gezien toen hij (verdachte) uit de douche kwam en zijn pyjamabroek aan het aantrekken
was plús het gegeven dat verdachte in dit gesprek de versie van [slachtoffer] niet uitdrukkelijk heeft tegengesproken;
(3) de zich in het dossier bevindende stukken van een vergelijkbare beschuldiging van [persoon 1] verdachte over onzedelijke handtastelijkheden in zijn woning op tijdstippen ergens in de periode van 2023-2024 die als schakelbewijs kunnen dienen.
De officier van justitie heeft de volgende strafeis geformuleerd
(bijlage):
een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd
van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde contactverboden met [slachtoffer] en haar ouders.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft op meerdere gronden als verwoord in haar pleitnota vrijspraak bepleit.
Haar betoog komt er in grote lijnen op neer dat de verklaring van [slachtoffer] niet betrouwbaar is én dat niet is voldaan aan het bewijsminimum vanwege een gebrek aan steunbewijs. De stukken die zien op de beschuldiging van [persoon 1] kunnen niet voor
een schakelbewijsconstructie gebruikt worden, omdat die zaak is geseponeerd vanwege
onvoldoende bewijs en in zoverre geen sprake is van redengevende feiten en omstandigheden die aan een bewezenverklaring in de onderhavige zaak kunnen bijdragen.

Het oordeel van de rechtbank.

Algemene overweging.
De onderhavige zaak betreft de verdenking van een zedendelict. Het gaat in zedenzaken vaak om feiten die zich in het verborgene afspelen en waarbij het uiteindelijk in de kern niet zelden gaat om het woord van de aangever tegen dat van de verdachte.
Volgens artikel 342, tweede lid, Sv mag het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimum strekt tot waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Anders gezegd: een belastende verklaring dient in
ander bewijsmateriaal voldoende steun te vinden.
Kort gezegd komt het bewijsminimumvoorschrift erop neer dat de rechtbank eerst moet beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. Indien dat het geval is, zal de rechtbank moeten beoordelen of die verklaring in voldoende mate wordt ondersteund door het steunbewijs, dat op zijn beurt ook voldoende betrouwbaar moet zijn. Het steunbewijs zal verder moeten zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan verdachte verweten gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer]
De rechtbank overweegt vooropgesteld dat met name bij zedenzaken met een jeugdig slachtoffer gepaste behoedzaamheid op zijn plaats is bij het vormen van een oordeel omtrent
de betrouwbaarheid van de betreffende verklaringen.
Met inachtneming van deze behoedzaamheid stelt de rechtbank dat er geen aanleiding is om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. De rechtbank stelt vast dat de versies die [slachtoffer] over het incident aan haar moeder en aan de politie tijdens het eerste gesprek en vervolgens tijdens de voorbereiding van het studioverhoor heeft verteld onderling met elkaar overeenstemmen over de kern van het verwijt. De rechtbank stelt verder vast dat deze met elkaar overeenstemmende versies op uitgebreide wijze worden herhaald tijdens het studioverhoor. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] tijdens het uitgebreide studioverhoor op hoofdlijnen authentiek, gedetailleerd en consistent heeft verklaard. De rechtbank ziet in de reacties van [slachtoffer] op vragen over wezenlijke aspecten van de beschuldiging geen opvallende of onverklaarbare verschillen of tegenstrijdigheden. De aanwezige discrepanties zijn van ondergeschikt belang en raken niet de kern van het verwijt.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en
dat deze voor het bewijs kan worden gebezigd.
Steunbewijs
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen voldoende steunbewijs voorhanden is. De rechtbank overweegt daartoe het volgende en bespreekt daarbij allereerst de drie door de officier van justitie aangedragen ondersteunde bewijsbronnen.
(1) De eerste bewijsbron betreft hetgeen de moeder van [slachtoffer] ( [persoon 2] ) als zogeheten disclosure-getuige aan emoties bij [slachtoffer] heeft waargenomen toen [slachtoffer] vertelde wat haar was overkomen. De moeder verklaart in dat verband dat [slachtoffer] een beetje in paniek was en dat ze trilde. Naar het oordeel van de rechtbank is deze waargenomen fysieke en emotionele gemoedstoestand zo weinig diepgaand, onderscheidend of expressief dat de rechtbank daaraan niet de verregaande conclusie kan verbinden dat dit specifiek het gevolg is van hetgeen [slachtoffer] zou zijn overkomen.
(2) De tweede bewijsbron ziet op de uitlatingen die verdachte aan de vader van [slachtoffer] zou hebben gedaan. De verdachte heeft een andere beleving van hetgeen tussen hem en de vader is besproken dan de vader van [slachtoffer] . De confrontatie heeft plaatsgevonden in de Nederlandse taal, terwijl het de rechtbank ter zitting is gebleken dat verdachte de Nederlandse taal slechts in beperkte mate machtig is. Op verschillende momenten bestond verwarring bij de rechtbank en verdachte over wat er over en weer is bedoeld, reden waarom de rechtbank verdachte heeft gevraagd om uitsluitend via de tolk te spreken. De rechtbank kent dan ook
geen gewicht toe aan de volgens de vader gedane uitlatingen van verdachte.
(3) De derde bewijsbron betreft een voorgestelde schakelbewijsconstructie met stukken van een, naar stelling van de officier van justitie, vergelijkbare beschuldiging van [persoon 1] verdachte. [persoon 1] was niet betrokken bij de feiten die verdachte ten aanzien van [slachtoffer] ten laste zijn gelegd, maar zij heeft wel verklaard over haar eigen ervaringen met verdachte.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van andere slachtoffers pas als steunbewijs (in de zin van schakelbewijs) kunnen worden gebruikt als daaruit blijkt dat de handelwijze van verdachte op essentiële onderdelen overeenkomt. Daar is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van. De aangifte van [persoon 1] , een ouder meisje dan [slachtoffer] , bevat geen beschrijving van handelingen die kenmerkend zijn voor de wijze waarop verdachte te werk zou gaan. De verklaring van [persoon 1] kan daarom niet dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] niet wordt ondersteund
door bruikbaar steunbewijs. Dat betekent dat het wettige bewijs ontbreekt om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering , aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft. De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de proceskosten die door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt zijn, tot op heden begroot op nihil.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. Veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Grimbergen, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 14 november 2025.