ECLI:NL:RBOBR:2025:7498

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
01-038635-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teweegbrengen van een ontploffing en poging tot afpersing met vrijheidsbeperkende maatregel en schadevergoeding aan benadeelde partijen

Op 17 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en poging tot afpersing. De zaak kwam aan het licht na een ontploffing op 30 januari 2025 in Helmond, waarbij een cobra-vuurwerk werd gebruikt om schade aan te richten aan een Mercedes. De verdachte had een conflict met het slachtoffer over geld en had bedreigingen geuit om geld af te dwingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten, waarbij de ontploffing gemeen gevaar voor goederen teweegbracht. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 26 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel van 5 jaar, die een contactverbod en locatieverbod inhield. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van €1.000 aan het slachtoffer en €700 aan een tweede benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreigingen en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.038635. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01-038635-25
Datum uitspraak: 17 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [2001] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 mei 2025, 11 augustus 2025 en 3 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 april 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 november 2025 is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 30 januari 2025 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht, door een cobra, althans vuurwerk, en/of een flesje met brandversnellend middel op het wiel, althans in de wielkast van een personenauto (Mercedes), althans in de directe omgeving van die personenauto (Mercedes) te leggen en/of aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meer goederen, te weten voor die personenauto (Mercedes) en/of een of meer op korte afstand van die personenauto geparkeerde auto's en/of de in die personenauto's aanwezige goederen te duchten was;
ten aanzien van feit 2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 januari 2025 tot en met 4 februari 2025 te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld S.M. [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n),
tegen die [slachtoffer 1] te zeggen - zakelijk weergegeven –
dat hij geld van die [slachtoffer 1] wilde lenen en/of
dat als die [slachtoffer 1] het hem niet zou lenen, hij niet zou slapen vannacht en/of
een explosie en/of brand in/aan/bij de auto van de moeder van die [slachtoffer 1] te veroorzaken en/of
daarbij een brief te leggen met de tekst "VLGN X JE OSSO" en/of
tegen die [slachtoffer 1] te zeggen - zakelijk weergegeven –
dat hij 5000 euro moest hebben en/of
dat anders zijn huis en/of het huis van zijn moeder in brand zou gaan
en/of dat die auto nog niks is, het kan nog veel erger worden en/of
dat hij vandaag 10 wil hebben in plaats van 5 en/of
dat hij geen C6 meer heeft, maar iets dat 85 keer erger is en/of
dat hij die nog nodig heeft "voor als jij mij die tweede 5k niet meer geeft",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag

Inleiding
Op 30 januari 2025 omstreeks 03:30 uur is een ontploffing teweeggebracht op de Hobbemalaan in Helmond door vuurwerk af te laten gaan in de wielkast van een Mercedes. Het voertuig behoorde toe aan [de moeder van] [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer), met wie de verdachte een conflict had over geld. Daarover hebben de verdachte en het slachtoffer kort voorafgaand en na die ontploffing meermaals contact gehad. Dit feitencomplex is aan de verdachte ten laste gelegd als het medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing (feit 1) en een poging tot afpersing (feit 2).
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bovengenoemde feiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide feiten. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in de bijlage opgenomen.
Bewijsoverwegingen
1 Feiten en omstandigheden
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af. Op 30 januari 2025 omstreeks 03:45 uur kwam de politie ter plaatse op de [adres 2] te Helmond. Een witte Mercedes (met het [kenteken] ) stond daar file geparkeerd, tussen andere voertuigen. Het voertuig was zwart geblakerd van de rook en het linker voorwiel was weggeslagen. Op ongeveer één meter van het voertuig werd een blauw plastic dopje aangetroffen, dat de politie herkent als afdekdop van Cobra vuurwerk. Ter hoogte van het linker voorwiel werd een gesmolten plastic fles op de grond aangetroffen, ten aanzien waarvan de politie overweegt dat dergelijke flesjes als brandversneller gebruikt kunnen worden in combinatie met zwaar vuurwerk. Daarnaast werd op het wegdek een plastic zak gevonden met daarin een brief met de tekst: “VLGN X JE OSSO”.
1.1
Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat een Cobra (vuurwerk) met vermoedelijk een fles met brandversnellend middel tot ontploffing is gebracht op het linker voorwiel van de Mercedes, wat schade aan het voertuig tot gevolg heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde gedraging beschouwd kan worden als het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Immers, het voertuig is daarbij beschadigd geraakt en in de directe nabijheid stonden meerdere andere voertuigen geparkeerd.
2 Betrokkenheid van de verdachte
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte bij het veroorzaken van de ontploffing betrokken is geweest. Voordat zij toekomt aan het beantwoorden van die vraag, gaat zij over tot bespreking van de onderzoeksresultaten.
2.1
DNA
De op de plaats delict aangetroffen gesmolten fles is forensisch onderzocht. Op de bemonsterde drinkopening, de binnenzijde van de dop en de buitenkant is DNA aangetroffen. Het gaat om een mengprofiel, dat matcht met het DNA van de verdachte met een bewijskracht van meer dan 1 miljard respectievelijk ongeveer 2 miljoen.
2.2
Gesprekken
De verdachte wilde een geldbedrag van € 5.000,- van het slachtoffer; volgens de verdachte ging het om een terugbetaling en volgens het slachtoffer om een geldlening. Volgens het slachtoffer heeft hij dit verzoek op 29 januari 2025 geweigerd en de verdachte daarop geblokkeerd op Snapchat. In de nacht die daarop volgde, werd een cobra tot ontploffing gebracht bij de Mercedes van de moeder van het slachtoffer. Na deze explosie op 30 januari 2025 heeft de verdachte het geëiste bedrag verhoogd tot € 10.000,-. De gesprekken die hieromtrent tussen het slachtoffer en de verdachte hebben plaatsgevonden in de periode van 30 januari 2025 tot en met 4 februari 2025 zijn aan de politie ter beschikking gesteld.
Uit de gesprekken blijkt dat de verdachte onder meer de volgende uitlatingen heeft gedaan. Voor wat betreft de ontploffing van het voertuig zegt de verdachte: “
die auto is niets, geloof mij, dat kan veel erger worden.
Die auto is l% van de 100% he neef, echt niet doen jongen”, “
Voor mij is dat kleinigheid, kan veel meer verminderen, snap jij mij broer”. Als het slachtoffer tijdens de ontmoeting van 4 februari 2025 zegt: “
Die auto was niet van mij, maar was van mijn moeder”, reageert de verdachte: “
Dat is niet mijn zorgen, want ik heb jou gezegd, want neef je moet dat met mij oplossen.” en “
jij kon beter komen die dag, ten eerste had je maar 5 koppen betaald en dan had ik jou carra, hier op de Koran, als je mij die 5 koppen had betaald, dan had ik helemaal niets gedaan.”. Op de vraag van het slachtoffer waarom de verdachte de woning van zijn moeder wil opblazen, antwoordt de verdachte: “
Eh broer, ik heb schijt aan wie daar woont, he neef, ik kijk daar niet naar, dat weet jij toch, al ligt daar een baby te slapen daarboven. Ik let niet op die dingen he neef.”. Het slachtoffer vraagt of de verdachte serieus was in de brief, waarna de verdachte antwoordt: “
Eh neef hou op neef, moet ik dat laten zien broer.”.Tijdens de ontmoeting op 4 februari 2025 zegt verdachte tegen het slachtoffer: “
Ik heb geen zin om elke dag iemand zijn osso in de fik te steken, dat kost mij ook geld.”.
2.3
Verklaring van de verdachte
Samengevat verklaarde de verdachte dat hij en het slachtoffer een conflict hadden over geld. Het slachtoffer had geld van de verdachte geleend, waarna de verdachte heeft geprobeerd om dit terug te krijgen en er een woordenwisseling is ontstaan. De verdachte meent dat dit niet gezien kan worden als een poging tot afpersing. Ook ontkent hij betrokkenheid bij de ontploffing. De verdachte heeft verklaard dat hij gebruik maakt van veel drinkflesjes en deze veelal achterlaat bij vrienden of op straat, wat kan verklaren dat zijn DNA op de gesmolten fles is aangetroffen.
3 Overwegingen door de rechtbank
Op grond van de hiervoor vermelde onderzoeksresultaten komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en zij overweegt daartoe als volgt.
3.1
Ontploffing
De rechtbank gaat op basis van het dossier ervan uit dat de verdachte de ontploffing teweeg heeft gebracht. In de gesprekken (r.o. 2.2) refereert de verdachte aan de ontploffing. Bovendien is op de (gesmolten) plastic fles die naar het oordeel van de rechtbank, gezien de vindplaats en de beschadiging daarvan en de ervaring dat dergelijke flessen vaker worden gebruikt als brandversneller, als zodanig is gebruikt bij de ontploffing, DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. De rechtbank stelt vast dat het DNA op de fles afkomstig is van de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat het DNA van de verdachte op een verplaatsbaar voorwerp, niet het bewijs oplevert dat de verdachte ook daadwerkelijk betrokkenheid heeft gehad bij het teweegbrengen van een ontploffing.
De rechtbank overweegt dat een plastic fles een veelvoorkomend gebruiksvoorwerp en een wegwerpartikel is. De plastic fles kan op zichzelf beschouwd dan ook worden aangemerkt als een zogenaamd ‘verplaatsbaar object’. Echter dient naar het oordeel van de rechtbank in dit geval het aantreffen van het DNA van de verdachte in samenhang te worden bezien met het aanvullend bewijs betreffende de dreigbrief op de plaats delict en de gesprekken tussen het slachtoffer en de verdachte (r.o. 2.2). Dit draagt bij aan de overtuiging dat de verdachte degene is geweest die de ontploffing teweeg heeft gebracht en niet een willekeurige andere persoon. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat het spoor op de fles delictgerelateerd is. De rechtbank verwerpt het verweer en is van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het teweegbrengen van de ontploffing.
3.2
Poging tot afpersing
Ten aanzien van de poging tot afpersing overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman heeft betoogd dat het slachtoffer de uitlatingen van de verdachte niet serieus nam en deze gelezen dienen te worden in een context van een ruzie, waardoor er geen sprake is van een poging tot afpersing.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen wel degelijk een poging tot afpersing volgt. Vast staat dat de verdachte veelvuldig de bedreigende woorden als opgenomen in de bewezenverklaring heeft geuit en die woorden kracht bij heeft gezet door een ontploffing teweeg te brengen. Door die bedreigende woorden onder die omstandigheden kon bij het slachtoffer de redelijke vrees ontstaan dat de bedreigingen ook zouden worden uitgevoerd. De bedreigingen waren erop gericht dat het slachtoffer geld aan de verdachte zou betalen en het opzet van de verdachte was erop gericht om zich daarmee wederrechtelijk te bevoordelen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
3.3
Eindconclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.4
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier volgt namelijk niet dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Het is mogelijk dat de verdachte niet alleen handelde, maar het dossier bevat hiervoor geen concrete aanknopingspunten. De rechtbank zal de verdachte daarom ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit partieel vrijspreken van het medeplegen.

De bewezenverklaring

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 30 januari 2025 te Helmond opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een cobra en een flesje met brandversnellend middel op het wiel van een personenauto (Mercedes) te leggen en aan te steken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen,
te weten voor die personenauto (Mercedes) en op korte afstand van die personenauto geparkeerde auto's en de in die personenauto's aanwezige goederen te duchten was.
ten aanzien van feit 2:
op tijdstippen in de periode van 29 januari 2025 tot en met 4 februari 2025 te Helmond,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van geldbedragen, die aan die [slachtoffer 1] toebehoorden, door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen – zakelijk weergegeven –
dat hij geld van die [slachtoffer 1] wilde lenen en
dat als die [slachtoffer 1] het hem niet zou lenen, hij niet zou slapen vannacht en
een explosie bij de auto van de moeder van die [slachtoffer 1] te veroorzaken en
daarbij een brief te leggen met de tekst "VLGN X JE OSSO" en
door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen – zakelijk weergegeven –
dat hij 5000 euro moest hebben en
dat anders zijn huis en/of het huis van zijn moeder in brand zou gaan en
dat die auto nog niks is, het kan nog veel erger worden en
dat hij vandaag 10 wil hebben in plaats van 5 en
dat hij geen C6 meer heeft, maar iets dat 85 keer erger is en
dat hij die nog nodig heeft "voor als jij mij die tweede 5k niet meer geeft",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

De strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregelen

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden met aftrek van de duur van het voorarrest. Ook heeft de officier van justitie een (dadelijk uitvoerbare) vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht gevorderd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor [straatnamen] te Helmond, met toepassing van vervangende hechtenis bij overtreding daarvan voor de duur van 2 weken, met een maximum van 6 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – onder verwijzing naar soortgelijke zaken – op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, volstaan kan worden met een gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 24 maanden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden, waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. In dit verband zijn bedreigende uitlatingen gedaan om het slachtoffer geld afhandig te maken. Die bedreigingen zijn kracht bijgezet door in het holst van de nacht op het voorwiel van de auto van de moeder van het slachtoffer een cobra tot ontploffing te brengen. Door deze ontploffing is het linker voorwiel weggeslagen en het voertuig zwart geblakerd van de rook. Dat de schade relatief beperkt is gebleven tot dit voertuig, is een geluk geweest. De verdachte heeft zich om de gevolgen van zijn handelen niet bekommerd. Hij heeft zelfs een dreigbrief achtergelaten, waarin stond dat het volgende keer de woning zal zijn. Dit feit heeft een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer en zijn gezinsleden. De verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer en hen is veel angst aangejaagd. Dit komt ook tot uitdrukking in de vorderingen van de benadeelde partijen en wat door hen op de zitting naar voren is gebracht. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 24 september 2025. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, zij het niet voor soortgelijke feiten.
De strafoplegging
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij haar beslissing over de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de ernst van de bedreigingen en de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en geen enkele verantwoordelijkheid genomen. Ook heeft de verdachte op geen enkel moment berouw getoond voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 26 maanden moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan, namelijk 6 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van 2 jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Verder acht de rechtbank ter voorkoming van ernstig belastend gedrag van de verdachte richting het slachtoffer en zijn moeder van belang dat de verdachte op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zoekt of heeft met hen en dat het hem verboden wordt zich in de straat te bevinden waar zij wonen. De verdachte heeft in één van de gesprekken te kennen gegeven dat hij het slachtoffer zal opzoeken als hij weer vrij komt. De rechtbank zal aan de verdachte daarom op grond van artikel 38v Sr de maatregel opleggen dat hij zich onthoudt van contact met het slachtoffer en zijn moeder en dat hij zich niet bevindt in de straten waar zij wonen. De rechtbank legt de maatregel op voor de duur van vijf jaar en bepaalt dat de duur van de vervangende hechtenis veertien dagen bedraagt voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een maximum van zes maanden. De rechtbank zal bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen tegen het slachtoffer en zijn moeder.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij dient toegewezen te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraken, primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de verdediging inhoudelijk niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde.
De rechtbank zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 700,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij dient toegewezen te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraken, primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens de verdediging niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het ten laste van de verdachte bewezen verklaarde onder feit 1.
De rechtbank zal de vordering toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 157, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De uitspraak

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de misdrijven opleveren:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
poging tot afpersing;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen:
ten aanzien van feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan
6 maandenvoorwaardelijk en een proeftijd van
2 jaren;
voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
ten aanzien van feit 1, feit 2:
Een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in
artikel 38v Wetboek van Strafrecht, voor de duur van
5 jaren, inhoudende een
contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 14 dagen voor iedere keer dat niet aan één van de verboden wordt voldaan. De rechtbank bepaalt dat de totale vervangende hechtenis niet meer dan 6 maanden bedraagt. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
het contactverbod houdt in dat de veroordeelde zich gedurende
5 jarenonthoudt van
– direct of indirect – contact met:
  • [slachtoffer 1] ,geboren op [geboortedatum 1] in [geboorteplaats 2] , en;
  • [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 3] .
het gebiedsverbod houdt in dat de veroordeelde zich gedurende
5 jarenniet bevindt in [straatnamen] in de gemeente Helmond.

beveelt dat deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn.

ten aanzien van feit 1, feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.000,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van 1.000,00 euro, voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
ten aanzien van feit 1:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van 700,00 euro, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 700,00 euro, voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 14 dagen;
bepaalt dat toepassing van deze gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.A.E.M. Rampaart, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. N. Freese, leden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en is uitgesproken op 17 november 2025.
Mr. I.L.A. Boer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.