ECLI:NL:RBOBR:2025:7560

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
C/01/406977 / HA ZA 24-480
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van koopovereenkomst en schadevergoeding wegens tekortkoming in nakoming

In deze zaak vordert de eiser, een bouwbedrijf, de ontbinding van een koopovereenkomst met de gedaagde, een handelsbedrijf, betreffende een graafmachine. De eiser stelt dat de graafmachine niet deugdelijk is en niet voldoet aan de overeenkomst, omdat deze bij normaal gebruik vastloopt. De gedaagde heeft de aansprakelijkheid betwist en stelt dat de eiser niet in gebreke is gesteld. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet in verzuim is geraakt, omdat de eiser geen redelijke termijn heeft gegeven voor herstel. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af, inclusief de vordering tot schadevergoeding, omdat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de gestelde schade. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/406977 / HA ZA 24-480
Vonnis van 19 november 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiser],
te [plaats] ( [land] ),
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.A. Bonaparte,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Jansberg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 37,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte overlegging producties 38 t/m 40, tevens houdende vermeerdering van eis aan de zijde van [eiser] .
- de mondelinge behandeling van 10 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en bij welke gelegenheid spreekaantekeningen zijn overgelegd door mr. Bonaparte namens [eiser] en door mr. Jansberg namens [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een [nationaliteit] bouwbedrijf dat zich onder meer bezighoudt met de restauratie en consolidatie van gebouwen van historisch en artistiek belang in de civiele en
industriële bouwsector.
2.2.
[gedaagde] is een handelsbedrijf dat zich onder andere bezighoudt met de handel van graafmachines.
2.3.
Op 17 november 2023 is tussen [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst tot stand gekomen met betrekking tot een graafmachine van het merk Caterpillar, type 963D, bouwjaar 2011.
2.4.
Op de koopovereenkomst zijn de Algemene Verkoop- en Leveringsvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) van [gedaagde] van toepassing.
2.5.
Artikel 16.1 van de algemene voorwaarden bepaalt:

Save for a wilful act or wilful recklessness by us or our managerial personnel (including managing subordinates), our liability will be limited to our warranty obligations set out in article 9 and we shall never be liable for any direct or indirect damage, whether the claim is based on an agreement entered into with us, tort or otherwise.’
2.6.
Op grond van artikel 21.1 van de algemene voorwaarden is de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag uitgesloten.
2.7.
De graafmachine is op 24 januari 2024 geleverd aan [eiser] . Nadat een lokale dealer ( [A] , hierna: [A] ) een onderhoudsbeurt aan de graafmachine heeft verricht, is de graafmachine op 18 februari 2024 vervoerd naar de bedrijfslocatie van [eiser] in [plaats] ( [land] ).
2.8.
Op 18 maart 2024 heeft [eiser] via haar advocaat een brief verzonden aan [gedaagde] met onder meer de volgende inhoud:
‘[…]
Na de levering heeft cliënte vastgesteld dat het voertuig niet deugdelijk is en niet volledig werkt. Het Voertuig loopt bij normaal gebruik steeds vast. Hierdoor is het onmogelijk om werkzaamheden te verrichten met het Voertuig.[…]
Nu niet voldaan is aan de conformiteitseis, beantwoordt het door [gedaagde] verkochte en afgeleverde Voertuig niet aan de overeenkomst (ex artikel 7:17 BW). Er is sprake van een tekortkoming in de nakoming, die aan [gedaagde] kan worden toegerekend. Cliënte maakt daarom aanspraak op correcte nakoming.[…]
Gezien het bovenstaande verzoek ik, en voor zover wettelijk vereist, sommeer ik [gedaagde] namens cliënte om mij binnen 7 dagen te bevestigen dat zij tot kosteloos tot herstel van het Voertuig over gaat en dit binnen vier weken na vandaag zal hebben bewerkstelligd waartoe u het Voertuig voor uw rekening en risico dient te hebben opgehaald en teruggebracht, dan wel op locatie te hebben hersteld.
Indien deze reactie uitblijft wordt hierbij alvast per de 8e dag na vandaag de ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen en maakt cliënte aanspraak op terugbetaling van de koopsom, schadevergoeding en een vergoeding van de (buitengerechtelijke) incassokosten (ex artikel 6:95 BW jo. artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW), vermeerderd met de daarover krachtens artikel 6:119a BW verschuldigde wettelijke handelsrente.’
2.9.
Bij e-mail van 18 maart 2024 heeft [gedaagde] gereageerd op de brief van [eiser] . In deze e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

Na zorgvuldig uw brief te hebben gelezen is het voor ons nog niet geheel duidelijk wat het probleem is met zijn machine. De machine is aangekocht bij verkoper [B] , de cliënte heeft contact met hem opgenomen en zich gemeld om het probleem aan te kaarten.
Wij hebben cliënte gevraagd om specifiek het probleem te omschrijven, maar tot heden hebben wij nog geen concreet antwoord ontvangen. Om deze kwestie verder in behandeling te nemen ontvangen wij graag een diagnose waarin het probleem exact wordt vastgesteld. Zodra we de informatie hebben ontvangen, kunnen wij verder ingaan op de zaak.’
2.10.
Op diezelfde dag (18 maart 2024) heeft de advocaat van [eiser] als volgt gereageerd op de hiervoor geciteerde e-mail:

Ik heb in mijn brief reeds uiteengezet wat het probleem is. Zodra u het Voertuig heeft
opgehaald, kunt u zelf (laten) onderzoeken wat de oorzaak van het probleem is. Ik ontvang
daarom graag binnen de gestelde sommatietermijn de gevraagde bevestiging.’
2.11.
[gedaagde] heeft opnieuw op 18 maart 2024 als volgt gereageerd op die e-mail:

Het kost circa. 10.000 euro om de machine op en neer te transporteren / verschepen vanuit [land] - [plaats] naar Nederland - [plaats] . [gedaagde] heeft geen bewijs van u of uw cliënte mogen ontvangen of de machine daadwerkelijk een defect heeft waardoor cliënte de machine niet in gebruik kan nemen. Wij zijn bereid om te kijken naar een oplossing, indien er daadwerkelijk een defect is wat beschouwd kan worden als buitenproportioneel.
Echter dienen wij daarvoor bewijs (diagnose) te ontvangen van het exacte probleem, daarna kunnen we samen bepalen of dit defect reëel is en/of machine lokaal gerepareerd kan worden of inderdaad in het uiterste geval retour kan komen. Nogmaals, wij gaan niet zonder enkele vorm van bewijs voor een mogelijk defect 10.000 euro kosten maken, dat
begrijpt u vast.
Graag ontvangen wij een diagnose van een officiële Caterpillar dealer uiterlijk 1 April 17:00 om de zaak verder in behandeling te nemen. Indien wij deze niet ontvangen gaan wij ervan uit dat cliënte het probleem zelf heeft verholpen.’
2.12.
Op 19 maart 2024 heeft de advocaat van [eiser] als volgt gereageerd op de e-mail van 18 maart 2024 van [gedaagde] :

Cliënte heeft het Voertuig reeds gebracht bij de lokale dealer van Caterpillar in [plaats] , waar het Voertuig is onderzocht. Uit het eerste onderzoek is gebleken dat onduidelijk is waarom het Voertuig bij normaal gebruik vastloopt. Dat het Voertuig daardoor niet deugdelijk en volledig werkt is dus reeds vastgesteld door de dealer en daarom niet voor redelijke betwisting vatbaar. Ik verwijs u ter zake ook naar het bijgevoegd rapport van de dealer.
Hoewel de verantwoordelijkheid voor het herstel van het Voertuig bij [gedaagde] ligt, is
cliënte uiteraard bereid om met [gedaagde] mee te denken zodat de (hoge) transportkosten
voor [gedaagde] bespaard kunnen blijven. Daarom stelt cliënte vanuit praktisch oogpunt
voor dat [gedaagde] (i) contact opneemt met de dealer en cliënte in de communicatie daarin
betrekt, (ii) de kosten van het eerste onderzoek, de aanvullende onderzoeken en de reparatie
van het Voertuig voor haar rekening en risico neemt en de dealer rechtstreeks betaalt en
cliënte hiervoor vrijwaart (iii) zodat het Voertuig op locatie kan worden hersteld.
Ik verneem graag binnen de eerdere gestelde sommatietermijn en voorwaarden, zoals
verwoord in mijn sommatiebrief van 18 maart jl., of [gedaagde] met dit voorstel instemt.
Voor de goede is dit voorstel niet voor gedeeltelijke acceptatie vatbaar en zal dit voorstel bij
geen tijdige reactie vervallen zodat hier in rechte geen beroep op kan worden gedaan. Bij
geen reactie blijft de eerdere verstuurde sommatie in stand en wordt deze gehandhaafd.’
2.13.
Op 21 maart 2024 liet [gedaagde] aan [eiser] het volgende weten:

Wij hebben de uren van de machine opgevraagd maar zijn nog in afwachting van reactie.
Zodra wij deze hebben ontvangen zullen we de zaak verder in behandeling nemen.’
2.14.
Op 26 maart 2024 heeft [eiser] per brief aan [gedaagde] medegedeeld dat de koopovereenkomst als ontbonden moet worden beschouwd.
2.15.
Partijen hebben nadien nog contact met elkaar gehad. [gedaagde] heeft een deskundige (de heer [C] ) ingeschakeld, onder meer om de graafmachine te onderzoeken. [C] heeft zijn onderzoeksbevindingen verwerkt in een rapportage van 23 april 2024. Hierin concludeert [C] :

Samenvattend heb ik het vermeende probleem van het in storing vallen bij belasting niet kunnen reproduceren, of kunnen aflezen in één van de drie Product Status Reports. In onze officiële diagnoserapporten is het niet mogelijk om zoveel tekst te typen, daarom verwijs ik hierin naar dit document met referentie: [kenmerk].’
2.16.
De bevindingen van [C] zijn daarna nader uitgewerkt in een rapport. Op 24 april 2024 heeft [gedaagde] dit rapport met [eiser] gedeeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - na vermeerdering van eis:
I. te verklaren voor recht dat [eiser] de koopovereenkomst van 17 november 2023 bij e-mail van 18 maart 2024 rechtsgeldig heeft ontbonden en indien en voor zover in rechte komt vast te staan dat deze koopovereenkomst niet reeds buitengerechtelijk is ontbonden, deze koopovereenkomst alsnog te ontbinden;
II. [gedaagde] te veroordelen tot teruggave en/of betaling aan [eiser] van € 90.000, 00, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarvoor vanaf 26 maart 2024, althans vanaf datum vonnis tot de dag algehele voldoening heeft plaatsgevonden;
III. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 33.743,06 ten titel van schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels) rente daarvoor vanaf datum verzuim, althans vanaf datum van het vonnis, tot de dag algehele voldoening heeft plaatsgevonden;
IV. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen de (verschuldigde) buitengerechtelijke incassokosten van € 1.675,00, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente daarvoor vanaf datum verzuim, althans vanaf datum van het vonnis, tot de dag algehele voldoening heeft plaatsgevonden;
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over deze kosten indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn betaald; en
VI. [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiser te
voldoen de nakosten voor wat betreft het salaris voor de advocaat, verhoogd met de kosten van het vonnis, in geval van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over de nakosten indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn betaald.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat de graafmachine niet beantwoordt aan de koopovereenkomst en dat aldus sprake is van een tekortkoming in de nakoming aan de zijde van [gedaagde] . Daarnaast stelt [eiser] zich op het standpunt dat zij schade heeft geleden (als gevolg van het maken van onderhoudskosten, onderzoekskosten, montagekosten en kosten voor de huur van een vervangend voortuig) waarvoor [gedaagde] aansprakelijk is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter omdat [eiser] gevestigd is in [land] . De rechtbank zal daarom eerst ambtshalve beoordelen of deze rechtbank rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
4.2.
Artikel 25 lid 1 Brussel I-bis Verordening bepaalt dat, indien de partijen, ongeacht hun woonplaats, schriftelijk een gerecht van een lidstaat hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, dit gerecht in beginsel exclusief bevoegd is. In artikel 21.3 van de algemene voorwaarden van [gedaagde] is opgenomen dat de rechtbank in het arrondissement waar [gedaagde] gevestigd is, bevoegd is om kennis te nemen van geschillen uit hoofde van de overeenkomst. Bovendien geldt dat [gedaagde] verschenen is en de bevoegdheid van deze rechtbank niet heeft betwist (artikel 26 Brussel I bis-Verordening). Daarom komt deze rechtbank rechtsmacht toe.
4.3.
Vervolgens moet het toepasselijk recht worden vastgesteld, in dit geval aan de hand van artikel 3 van de Rome I Verordening. Dit artikel bepaalt dat een overeenkomst wordt beheerst door het recht dat de partijen hebben gekozen. Een rechtskeuze wordt uitdrukkelijk gedaan of blijkt duidelijk uit de bepalingen van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. In artikel 21.2 van de algemene voorwaarden is een rechtskeuze opgenomen voor Nederlands recht. Daarom is Nederlands recht van toepassing
Het beroep op ontbinding
4.4.
Het gaat in deze zaak ten eerste om de vraag of [eiser] een beroep op ontbinding toekomt en - in het verlengde daarvan - om de vraag of [gedaagde] de koopprijs van € 90.000,- aan [eiser] moet terugbetalen. [1]
4.5.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenis, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Uit artikel 6:265 lid 2 BW volgt dat een partij pas bevoegd is de overeenkomst te ontbinden, nadat de wederpartij in verzuim is geraakt met de nakoming van haar verplichtingen. Verzuim treedt in de regel pas in nadat de schuldenaar in gebreke is gesteld waarbij een redelijke termijn tot nakoming wordt gegeven en nakoming binnen deze termijn alsnog uitblijft (artikel 6:82 BW).
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst omdat de graafmachine niet beantwoordt aan de overeenkomst. Volgens [eiser] loopt de graafmachine vast bij de uitvoering van graafwerkzaamheden. [eiser] heeft haar standpunt onderbouwd door het overleggen van een rapport van [A] en een videofragment. Volgens [eiser] is [gedaagde] op 26 maart 2024 in verzuim komen te verkeren omdat [gedaagde] op dat moment niet aan de ingebrekestelling van 18 maart 2024 heeft voldaan.
4.7.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de graafmachine vastloopt. Zij heeft haar standpunt onderbouwd door te verwijzen naar de bevindingen van de heer [C] . [gedaagde] heeft bovendien aangevoerd dat de graafmachine wél aan de overeenkomst beantwoordt omdat de graafmachine zonder garantie is verkocht. Ten aanzien van het door [eiser] gestelde verzuim voert [gedaagde] aan dat haar geen redelijke termijn is geboden om haar verplichtingen alsnog na te komen. Daarnaast heeft [gedaagde] een beroep gedaan op artikel 9.1 en artikel 9.4 van de algemene voorwaarden. In artikel 9.1 is een klachtplicht opgenomen. Artikel 9.4 bepaalt dat klachten niet in behandeling worden genomen als de zaak door de wederpartij of een derde is gerepareerd.
Tekortkoming staat niet vast
4.8.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van de stelling van [eiser] dat de graafmachine vastloopt bij het uitvoeren van graafwerkzaamheden, staat dit gestelde feit in deze procedure nog niet vast. Vooralsnog kan dan ook niet worden geoordeeld dat sprake is van een gebrek, tenzij [eiser] dat alsnog bewijst. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om [eiser] toe te laten tot bewijslevering, omdat - voor zover zij daarin zou slagen - dit haar niet zal baten. In deze procedure kan immers in het midden blijven of sprake is van een tekortkoming in de nakoming, omdat zelfs als daarvan sprake zou zijn, de vordering van [eiser] niet kan worden toegewezen omdat [gedaagde] niet in verzuim is geraakt. De rechtbank licht dit oordeel hierna toe.
[gedaagde] is niet in verzuim komen te verkeren
4.9.
Op grond van artikel 6:82 lid 1 BW treedt het verzuim in wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming van de verbintenis wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. [eiser] heeft op 18 maart 2024 een ingebrekestelling verzonden naar [gedaagde] . [eiser] heeft [gedaagde] in die brief een termijn van vier weken geboden om over te gaan tot herstel van de graafmachine, en daarmee heeft zij [gedaagde] dus een termijn geboden om de verbintenis na te komen. Op 26 maart 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde] medegedeeld dat de koopovereenkomst als ontbonden moet worden beschouwd. De termijn die [eiser] aan [gedaagde] had geboden om de verbintenis na te komen (zijnde de termijn van vier weken) was op dat moment nog niet verstreken zodat [gedaagde] niet op grond van artikel 6:82 lid 1 BW in verzuim is komen te verkeren.
4.10.
Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren omdat [gedaagde] niet binnen de termijn van zeven dagen heeft bevestigd dat zij tot kosteloos herstel over zou gaan, miskent [eiser] daarmee dat artikel 6:82 BW geen betrekking heeft op een verzoek van de schuldeiser aan de schuldenaar om binnen een bepaalde termijn toe te zeggen dat hij binnen die termijn zal nakomen.
4.11.
Over het verzoek van [eiser] aan [gedaagde] om toe te zeggen dat zij zou overgaan tot kosteloos herstel, merkt de rechtbank het volgende op. De omstandigheden van het geval kunnen met zich brengen dat het verzuim van de schuldenaar ook intreedt als de schuldenaar niet of niet toereikend reageert op een verzoek van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn toe te zeggen dat hij binnen een gestelde, eveneens redelijke, termijn zal nakomen, of om zich binnen een redelijke termijn uit te laten over de wijze waarop en de termijn waarbinnen hij door de schuldeiser omschreven gebreken in de uitvoering van de overeenkomst zal herstellen. De eisen die aan de reactie van de schuldenaar mogen worden gesteld, zijn afhankelijk van de omstandigheden. Daarbij is onder meer van belang hoe concreet de schuldeiser de te herstellen gebreken heeft aangeduid en hoe specifiek hij heeft aangedrongen op een mededeling van de schuldenaar. Bij de beoordeling of de schuldeiser uit de reactie van de schuldenaar, of uit het uitblijven daarvan, heeft mogen afleiden dat de schuldenaar niet tijdig of niet behoorlijk zou nakomen, kunnen ook latere feiten en omstandigheden van belang zijn (zie Hoge Raad van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1581).
4.12.
Voor zover [eiser] heeft willen aanvoeren dat [gedaagde] niet toereikend heeft gereageerd op haar verzoek, volgt de rechtbank haar daarin niet. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] direct (dezelfde dag nog) heeft gereageerd op de ingebrekestelling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] ook toereikend gereageerd. Zij heeft immers te kennen geven dat zij openstond voor een oplossing als zou blijken dat er daadwerkelijk sprake was van een gebrek. Om te kunnen beoordelen (vanuit Nederland) of daarvan sprake was, vroeg [gedaagde] aan [eiser] om een diagnose te geven van het exacte probleem. Daarna zou [gedaagde] dan samen met [eiser] willen bepalen ‘of het defect reëel zou zijn’ en of de machine lokaal gerepareerd kon worden of dat de graafmachine toch terug naar Nederland zou moeten worden getransporteerd. Bij dat laatste heeft zij ook gewezen op de hoge kosten die daarmee gepaard gaan. [eiser] heeft de gebreken vervolgens niet nader geduid. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat [gedaagde] niet toereikend heeft gereageerd op het verzoek van [eiser] om binnen zeven dagen te bevestigen dat zij tot kosteloos herstel zou overgaan. De rechtbank is om die reden van oordeel dat [gedaagde] ook op deze grond niet in verzuim is komen te verkeren.
4.13.
Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat voor zover [eiser] heeft willen aanvoeren dat uit het niet toezeggen door [gedaagde] moet worden afgeleid dat [gedaagde] niet zou nakomen (en dat daarmee het verzuim van rechtswege is ingetreden op grond van artikel 6:83 aanhef en onder c BW), dat ook niet opgaat. Mede gelet op de hiervoor in randnummer 4.12 genoemde omstandigheden mocht van [gedaagde] immers niet worden verwacht dat zij zou toezeggen dat zij een onbekend gebrek kosteloos zou herstellen. [gedaagde] heeft ook niet gezegd dat zij niet over zou gaan tot reparatie als zou blijken dat sprake was van een gebrek. Om die reden is ook geen sprake van verzuim op grond van artikel 6:83 aanhef en onder c BW.
4.14.
Gelet op het voorgaande luidt de conclusie dat [gedaagde] niet in verzuim is komen te verkeren.
Beroep op ontbinding slaagt niet
4.15.
Het ontbreken van verzuim aan de zijde van [gedaagde] heeft tot gevolg dat [eiser] de koopovereenkomst niet rechtsgeldig kon ontbinden zodat de gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. De vordering om de overeenkomst alsnog te ontbinden wordt om dezelfde reden afgewezen. Nu de koopovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden door [eiser] en ook niet door de rechtbank wordt ontbonden, wordt ook de vordering tot terugbetaling van de koopsom van € 90.000,- (en de wettelijke rente daarover) afgewezen.
4.16.
De overige verweren die [gedaagde] heeft aangevoerd tegen het beroep op ontbinding hoeven niet meer door de rechtbank te worden besproken.
Schadevergoeding
4.17.
Ten tweede gaat het in deze zaak om de vraag of [eiser] recht heeft op schadevergoeding. [eiser] beroept zich op artikel 6:74 BW en stelt dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij gelet op artikel 16.1 van de algemene voorwaarden niet gehouden is tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] . In reactie daarop heeft [eiser] een beroep gedaan op artikel 6:248 lid 2 BW. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat [gedaagde] de goede staat en de werking van de graafmachine heeft gegarandeerd. Bovendien is het onderscheid tussen directe en indirecte schade (de rechtbank begrijpt: in artikel 16.1 van de algemene voorwaarden) volgens [eiser] onvoldoende duidelijk. Het onderscheid kan volgens [eiser] niet afdoen aan de hoofdregel dat de schuldenaar gehouden is de
schade te vergoeden die in zodanig verband staat met de tekortkoming dat deze hem
als een gevolg daarvan kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Dat kan volgens [eiser] niet contractueel worden weggeschreven, althans niet in een situatie waarin de
tekortkoming voortvloeit uit het leveren van een gebrekkige zaak kort na aflevering,
terwijl geruststellende mededelingen omtrent de staat van die zaak zijn gedaan.
4.18.
Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW kan een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel buiten toepassing worden gelaten voor zover dit onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De rechter moet bij de toepassing van deze bevoegdheid terughoudend zijn. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW slagen. [eiser] moet stellen en onderbouwen waarom toepassing van artikel 16.1 van de algemene voorwaarden in dit specifieke geval tot voor haar onaanvaardbare gevolgen leidt.
4.19.
[eiser] heeft over de onaanvaardbaarheid van de gevolgen van de toepassing van artikel 16.1 van de algemene voorwaarden niets gesteld. Zij heeft alleen aangevoerd dat haar een goed werkende machine zou zijn gegarandeerd (partijen verschillen over die garantie van mening) en - samengevat - dat partijen in dit geval niet kunnen afwijken van artikel 6:98 BW, maar dat heeft niets te maken met de gevolgen voor [eiser] . De rechtbank is daarom van oordeel dat [eiser] niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht. Het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt daarom niet.
4.20.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] een beroep op artikel 16.1 van de algemene voorwaarden toekomt. Daarin is bepaald dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor directe of indirecte schade, tenzij sprake is van opzettelijk handelen of opzettelijke roekeloosheid. Dat sprake is van opzettelijk handelen of opzettelijke roekeloosheid is door [eiser] niet gesteld (en dat is overigens ook niet gebleken). De vordering van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding (vermeerderd met rente), wordt om voornoemde redenen afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.21.
Nu de rechtbank de vorderingen van [eiser] afwijst, komen ook de buitengerechtelijke incassokosten niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom ook afgewezen.
Proceskosten
4.22.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
3.858,00
(2 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.653,00
4.23.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 10.653,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.G.A. Cox en in het openbaar uitgesproken op
19 november 2025.

Voetnoten

1.In de akte overlegging producties tevens houdende akte vermeerdering eis vordert [eiser] - onder 1 -een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst bij e-mail van 18 maart 2024 rechtsgeldig is ontbonden. De rechtbank begrijpt (onder meer uit randnummer 24 van de dagvaarding en de verwijzing naar productie 24 bij dagvaarding) zoals ook [gedaagde] heeft begrepen dat [eiser] bedoelt ‘bij e-mail van 26 maart 2024’).