ECLI:NL:RBOBR:2025:7570

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
01/140567-25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting en gekwalificeerde opzetaanranding op de campus van de TU Eindhoven

Op 19 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 mei 2025 op de campus van de Technische Universiteit in Eindhoven heeft geprobeerd een studente te verkrachten. De verdachte heeft daarbij geweld gebruikt, maar is niet in zijn opzet geslaagd door het verzet van het slachtoffer en de hulp van omstanders. Na aanvankelijke ontkenning heeft de verdachte tijdens de rechtszitting zijn daden bekend. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting en gekwalificeerde opzetaanranding in eendaadse samenloop, en hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 6.482,02, waarvan € 6.000,-- als immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer meegewogen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die ten tijde van het delict in een kwetsbare positie verkeerde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van vier jaar had geëist, afgewezen en een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de poging en de proceshouding van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team Strafrecht
Parketnummer: 01.140567.25
Datum uitspraak: 19 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in p.i. Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 augustus 2025 en 5 november 2025. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juli 2025. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
1.
op of omstreeks 7 mei 2025 te Eindhoven, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door, vergezellen van en/of volgen door dwang, geweld en/of bedreiging,
  • die [slachtoffer] met kracht op de grond heeft gegooid en/of geduwd en/of
  • die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans in/tegen het (boven)lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • die [slachtoffer] (met kracht) de bosjes in heeft getrokken en/of gesleept en/of
  • met zijn, verdachtes, hand de mond en/of neus van die [slachtoffer] heeft bedekt en/of
  • op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en/of
  • dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: ‘ik wil niets ik wil alleen seks’, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • (met kracht) zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op of omstreeks 7 mei 2025 te Eindhoven, althans in Nederland, met een persoon, te weten [slachtoffer] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten het (met kracht) duwen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetaanranding werd voorafgegaan
door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door,
  • die [slachtoffer] met kracht op de grond te gooien en/of te duwen en/of
  • die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal met gebalde vuist en/of met vlakke hand in/tegen het gezicht en/of hoofd, althans in/tegen het (boven)lichaam te slaan en/of stompen en/of
  • die [slachtoffer] (met kracht) de bosjes in te trekken en/of te slepen en/of
  • met zijn, verdachtes, hand de mond en/of neus van die [slachtoffer] te bedekken en/of
  • op het lichaam van die [slachtoffer] te gaan zitten en/of
  • dreigend tegen die [slachtoffer] te zeggen: ‘ik wil niets ik wil alleen seks’, althanswoorden van soortgelijke aard en/of strekking;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling van de tenlastegelegde feiten.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en dat bij die feiten sprake is van eendaadse samenloop.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank.
De bewijsmiddelen. [1]
  • het proces-verbaal van aangifte, proces-verbaalnummer PL2100-2025100345-17, opgemaakt en afgesloten op 8 mei 2025. Dit proces-verbaal houdt onder meer zakelijk weergegeven in de verklaring van [slachtoffer] .
  • het proces-verbaal van verhoor getuige, proces-verbaalnummer PL2100-2025100345-27, opgemaakt en afgesloten op 9 mei 2025. Dit proces-verbaal houdt onder meer zakelijk weergegeven in de verklaring van [betrokkene] .
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 november 2025 afgelegd.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
De conclusie.
Op grond van de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zijn een ander zoals hierna onder “De bewezenverklaring” zal worden weergegeven.

De bewezenverklaring.

De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 7 mei 2025 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door en te vergezellen van dwang en geweld,
  • die [slachtoffer] met kracht op de grond heeft gegooid en/of geduwd en
  • die [slachtoffer] met gebalde vuist en met vlakke hand in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt en
  • die [slachtoffer] de bosjes in heeft getrokken en/of gesleept en
  • met zijn, verdachtes, hand de mond en neus van die [slachtoffer] heeft bedekt en
  • op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en
  • dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: ‘ik wil niets ik wil alleen seks’, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en
  • met kracht zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] heeft geduwd;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 7 mei 2025 te Eindhoven, met een persoon, te weten [slachtoffer] seksuele handelingen heeft verricht, te weten het met kracht duwen van zijn, verdachtes, tong in de mond van die [slachtoffer] , terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak, en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld door,
  • die [slachtoffer] met kracht op de grond te gooien en/of te duwen en
  • die [slachtoffer] met gebalde vuist en met vlakke hand in het gezicht te slaan en/of stompen en
  • die [slachtoffer] de bosjes in te trekken en/of te slepen en
  • met zijn, verdachtes, hand de mond en neus van die [slachtoffer] te bedekken en
  • op het lichaam van die [slachtoffer] te gaan zitten en
  • dreigend tegen die [slachtoffer] te zeggen: ‘ik wil niets ik wil alleen seks’, althanswoorden van soortgelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Wat betreft de op te leggen straf heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, met de opmerking van de raadsvrouw dat zij van mening is dat de eis van de officier van justitie zich aan de bovenkant bevindt van de bandbreedte van straffen die in dit soort zaken worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.

algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

de ernst van de bewezenverklaarde feiten
Verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer te verkrachten. Verdachte heeft het nietsvermoedende slachtoffer – een studente aanwezig op de campus van de universiteit in Eindhoven – eerst om hulp gevraagd en vervolgens toegeslagen. Daarbij heeft verdachte geweld gebruikt. Hij heeft haar geslagen, de bosjes in gesleurd, haar mond met zijn hand bedekt zodat zij niet om hulp kon roepen en is op haar gaan zitten. Vervolgens heeft hij zijn tong in haar mond gestoken. Met zijn handelen heeft verdachte op verregaande wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naar algemeen bekend mag worden verondersteld wordt een dergelijke gebeurtenis door slachtoffers als zeer ingrijpend en traumatisch ervaren. Ook kan er (in de toekomst) sprake zijn van nadelige gevolgen op emotioneel en seksueel gebied. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de door de raadsvrouw van het slachtoffer ter terechtzitting van 5 november 2025 voorgelezen verklaring blijkt dat het handelen van verdachte deze gevolgen ook bij het slachtoffer heeft veroorzaakt. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de voor het slachtoffer mogelijk nadelige gevolgen. Dat het bij een poging is gebleven is enkel te danken aan het door het slachtoffer gepleegde verzet.

de persoon van de verdachte
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde maatschappelijk was afgegleden. Hij was naar Nederland gekomen om te werken en niet lang daarna is hij zowel zijn werk als zijn woning kwijtgeraakt. Hij heeft getracht zich staande te houden en is daarin niet geslaagd. Vanuit deze positie is hij, onder invloed van alcohol en een zwervend bestaan leidend, tot het delictgedrag gekomen. Ter zitting heeft verdachte uiteindelijk volledige openheid van zaken gegeven. Verdachte schaamt zich enorm voor hetgeen hij heeft gedaan en ziet het kwalijke er zeker van in. Deze proceshouding van verdachte heeft een strafmatigend effect.

de strafmodaliteit
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat het gaat om een poging en vanwege de proceshouding van verdachte.
Voor oplegging van een locatieverbod voor het gehele terrein van de Technische Universiteit in Eindhoven, zoals namens het slachtoffer is verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding. Hoe kwalijk het handelen van verdachte ook is geweest, het slachtoffer is door hem op willekeurige basis gekozen zonder dat er enig verband bestond met de locatie waar verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.

de conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

[slachtoffer] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van een bedrag van € 482,02 aan materiële schade (reiskosten en medische kosten (eigen risico), en een bedrag van € 6.000,- aan immateriële schade (smartengeld).
Omdat de raadsvrouw van verdachte de vordering tot vergoeding van materiële schade niet heeft betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de rechtbank dit gedeelte van de vordering toewijzen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde immateriële heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek bestaat recht op vergoeding van immateriële schade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval is sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan voor de benadeelde is de rechtbank van oordeel dat naar billijkheid een bedrag van € 6.000,- toewijsbaar is.
De rechtbank acht de vordering (ad in totaal € 6.482,02) geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2025 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2025 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 241 en 243 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart de tenlastegelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde feit:

poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit:

gekwalificeerde opzetaanranding,
De onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn in eendaadse samenloop begaan.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 maanden[dertig maanden]
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]:

Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] van een bedrag van
€ 6.482,02.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 482,02 materiële schadevergoeding en € 6.000,-- immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legtaan de verdachte
op de verplichting tot betalingaan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 6.482,02.
Het toegewezen bedrag, bestaande uit € 482,02 materiële schadevergoeding en € 6.000,-- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 07 mei 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 67 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F. van Buchem, voorzitter,
mr. E. Boersma en mr. J.H.M. Bloebaum, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 19 november 2025.

Voetnoten

1.De hierna te noemen pagina’s maken deel uit van het dossier van politie, eenheid Oost-Brabant, team seksuele misdrijven, proces-verbaalnummer PL2100-2025100346, onderzoek Naomi, afgesloten op 24 juni 2025.