ECLI:NL:RBOBR:2025:7576

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
25/2759
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening horecabedrijf op grond van Opiumwet

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de burgemeester van Oirschot, die op 19 juni 2025 het horecabedrijf van verzoekster heeft gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster verzoekt om een voorlopige voorziening, omdat zij het niet eens is met de sluiting van haar horecabedrijf, dat op 14 juni 2025 is ingegaan voor de duur van zes maanden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af zonder zitting, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond. Verzoekster heeft haar financiële situatie niet met stukken onderbouwd en heeft zelf meerdere keren om uitstel van de behandeling van het bezwaar gevraagd. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen acute noodsituatie is die een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De beslissing van de burgemeester is niet evident onrechtmatig, waardoor het verzoek wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 20 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/2759

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.P.M.A. Laeyendecker),
en

de burgemeester van de gemeente Oirschot, de burgemeester

(gemachtigde: M. Stoof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 19 juni 2025. Bij dat besluit heeft de burgemeester het horecabedrijf [naam] op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 14 juni 2025 gesloten voor de duur van zes maanden. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel belang, zoals dat speelt in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als in de bodemzaak de beslissing om het horecabedrijf te sluiten juridisch geen stand houdt, dan kan in beginsel na afloop van de bodemzaak door verzoekster aan de burgemeester worden gevraagd om de door die beslissing veroorzaakte schade te vergoeden. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of er geen acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter daarom aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift en in een aanvullende reactie van 30 oktober 2025 gesteld dat het spoedeisend belang gelegen is in het feit dat zij op dit moment geen inkomsten kan genereren uit het horecabedrijf, terwijl zij wel hoge vaste lasten heeft. Inmiddels heeft verzoekster verschillende aanmaningen ontvangen en dreigt zij de huur niet meer te kunnen betalen. Ook dreigt verzoekster door het niet betalen van de huur ook de woning boven het horecabedrijf kwijt te raken.
4. De burgemeester heeft bij brief van 30 oktober 2025 aangegeven geen spoedeisend belang te zien. De door de burgemeester te houden hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaar van verzoekster is meerdere malen op haar verzoek uitgesteld en staat nu gepland voor 2 december 2025. Daarnaast loopt de sluiting van het horecabedrijf af op 14 december 2025.
5. Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster behoefte heeft aan een spoedige beslissing van de rechtbank, volgt uit verzoeksters toelichting niet dat sprake is van een acute financiële noodsituatie die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakt. Verzoekster heeft haar financiële situatie dan wel het niet langer kunnen betalen van de huur niet met stukken onderbouwd. Daarnaast had het op de weg van verzoekster gelegen om meer voortvarend te handelen in de bezwaarprocedure. Zij heeft gevraagd om verlenging van de termijn om gronden van bezwaar in te dienen en de hoorzitting is op eigen verzoek uitgesteld. De voorzieningenrechter vindt dat deze uitstelverzoeken moeilijk verenigbaar zijn met het door haar gestelde spoedeisend belang. De conclusie is dat er nu geen spoedeisend belang is.
6. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich niet voor.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. F.M. van den Assem, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.