ECLI:NL:RBOBR:2025:7611

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
01-227126-22
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 21 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 december 2021 in Helmond met een slachtoffer, geboren in 2006, ontuchtige handelingen heeft gepleegd. De tenlastelegging omvatte onder andere het kussen en aanraken van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat de gedragingen niet als een strafbare poging tot seksueel binnendringen konden worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen niet gericht waren op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. Voor het tweede feit, de ontuchtige handelingen, heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met het tijdsverloop van meer dan drie jaar tussen de feiten en de uitspraak, evenals met het reclasseringsrapport. De verdachte heeft berouw getoond en er zijn geen eerdere veroordelingen bekend. De rechtbank heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 80 uren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.227126.22
Datum uitspraak: 21 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 oktober 2025.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 8 december 2021 te Helmond, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer] , geboren op [2006] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen te plegen, die bestond uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- (digitaal) contact heeft gezocht en/of gehad met die [slachtoffer] en/of
- met die [slachtoffer] heeft afgesproken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft opgehaald en/of
- die [slachtoffer] naar een verlaten, althans rustige, locatie, te weten zijn, verdachtes, woning,

althans een woning, heeft gebracht en/of

- (terwijl die [slachtoffer] naakt was) (meermalen) (de armen van) die [slachtoffer] met een touw,

althans een dergelijk voorwerp, heeft vastgebonden op en/of aan een bed en/of

- aan die [slachtoffer] heeft gevraagd of zij seks wilde, althans woorden van gelijke aard en/of

strekking en/of

- die [slachtoffer] heeft aangegeven dat hij er bij haar beneden in wilde en/of in haar vagina
wilde,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 8 december 2021 te Helmond, althans in Nederland,
met [slachtoffer] , geboren op [2006] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het kussen/zoenen van de borst(en) van die [slachtoffer] , althans het met zijn, verdachtes,

mond betasten en/of aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of

- het kussen/zoenen van de buik van die [slachtoffer] , althans het met zijn, verdachtes, mond

betasten en/of aanraken van de buik van die [slachtoffer] en/of

- het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten en/of aanraken van de borst(en) van die

[slachtoffer] en/of

- het op de mond kussen/zoenen van die [slachtoffer] .

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 omdat er geen sprake is van een begin van uitvoering van het plegen van ontuchtige handelingen, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]

Vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde.

Juridisch kader
Voor een strafbare poging is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Uit eerdere rechtspraak kan wel onder meer worden afgeleid dat een belangrijke factor bij de beoordelingen van de verweten gedragingen is, hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen en hoe concreet deze daarop waren gericht.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 genoemde feitelijke gedragingen van verdachte geen strafbare poging opleveren om met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) seksuele ontuchtige handelingen te verrichten die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Van deze gedragingen kan namelijk niet worden gezegd dat deze naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op – kort gezegd – het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde kan worden gekomen expliciet gewezen op de verklaring van verdachte bij de politie waarin verdachte onder meer heeft gezegd:
“Ik heb wel haar armen vastgemaakt, (…). Ik heb haar gezoend op de mond, haar borsten, haar buik tot aan haar navel ongeveer.”
Wanneer hem dan wordt voorgehouden: “ [slachtoffer] verklaarde dat jij er ook bij haar beneden in wilde (ze bedoelde daarmee haar vagina)..”
Verklaart verdachte:
“Dat wilde ik wel, maar ze deed de hele tijd haar benen dicht, ik kon er niet bij komen.”.
Weliswaar kan uit deze verklaring worden afgeleid dat bij verdachte het voornemen bestond om bij [slachtoffer] seksueel binnen te dringen, maar het tenlastegelegde vermeldt zoals hiervoor overwogen geen feitelijke gedragingen van verdachte die naar hun uiterlijke verschijningsvormen gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit daarom niet bewezen.

De bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde.

De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit.
I. de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, weergegeven in het
proces-verbaal terechtzitting van 7 november 2025.
II. De inhoud van het eindproces-verbaal, onderzoeksnaam OBRBC22085 / Calayan,
BVH nummer PL2100-2022095471, van de politie Eenheid Oost-Brabant, Team Zeden, opgemaakt op 6 april 2023, voor zover inhoudende:
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene] , proces-verbaalnummer PL2300-
2021193905-6, dossier pagina 19 t/m 24;
- het proces-verbaal van verhoor van slachtoffer [slachtoffer] , proces-verbaalnummer
PL2300-2021193905-14, dossier pagina 28, 30, 31, 32.

De bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 8 december 2021 te Helmond met [slachtoffer] , geboren op [2006] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het kussen/zoenen van de borst(en) van die [slachtoffer] , en
- het kussen/zoenen van de buik van die [slachtoffer] en
- het met zijn, verdachtes, hand(en) betasten en aanraken van de borst(en) van die [slachtoffer] en
- het op de mond kussen/zoenen van die [slachtoffer] .

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden gesteld zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport van 10 april 2025 betreffende verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt geen straf of maatregel op te leggen dan wel te volstaan met oplegging van een taakstraf en daarbij voorbij te gaan aan het taakstrafverbod dat van toepassing is (of naast een taakstraf één dag gevangenisstraf op te leggen).
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarig en kwetsbaar slachtoffer. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en zij worden geacht de emotionele gevolgen van seksueel contact zelfstandig niet voldoende te kunnen overzien. Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kunnen in sommige gevallen leiden tot blijvende psychische schade.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte oprecht berouw heeft getoond van zijn gedrag.
Sinds het tijdstip waarop het door hem gepleegde strafbare feit heeft plaatsgehad (2021) is geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister 26 september 2025 van verdachte. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport betreffende verdachte van 10 april 2025.
Uit dit rapport volgt dat vanuit de door de reclassering gebruikte zeden specifieke risico taxatie instrumenten een matig-laag recidive risico naar voren komt. Verdachte heeft in dit verband overigens opgemerkt dat hij geen seksuele gevoelens koestert voor minderjarigen en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer meerderjarig was.
De reclassering ziet dat verdachte geen ‘nee’ kan zeggen tegen anderen. De reclassering ziet bij verdachte de drang om mensen om hem heen tevreden te stellen. Verdachte zoekt naar bevestiging en confrontaties gaat hij niet aan. Zijn gebruikelijke coping is om confrontaties uit de weg te gaan, te vluchten voor moeilijkheden en te doen wat anderen van hem vragen. De reclassering ziet hierin een relatie met de tenlastegelegde feiten (voor zover bewezen). Het gedrag van verdachte wekt vragen op ten aanzien van zijn emotionele intelligentie. Het lijkt de reclassering goed om dit te onderzoeken en een eventueel uit dit onderzoek voortkomend behandeltraject aan verdachte aan te bieden.
De drempel om op vrijwillige basis te werken aan gedragsverandering is te hoog voor
verdachte, waardoor de reclassering inschat dat verdachte dit niet op vrijwillige basis zal doen. Derhalve acht de reclassering interventies in gedwongen kader geïndiceerd. Verdachte staat open voor hulpverlening, maar weet zelf niet hoe dit aan te pakken.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere
voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- ambulante behandeling.
Verdachte heeft tijdens de terechtzitting gezegd dat hij bereid is om zich aan deze voorwaarden te houden.
De reclassering heeft ten slotte in het rapport opgenomen dat het vermoeden bestaat dat verdachte vanwege zijn coping veel moeite zal hebben met zich staande houden in detentie.
Het tijdsverloop
De rechtbank stelt vast dat verdachte over het tenlastegelegde is gehoord door de politie op 3 oktober 2022. De zaak zal pas na ruim drie jaar met een vonnis zijn afgerond. De rechtbank zal in strafmatigende zin met dit tijdsverloop rekening houden.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt vast dat het taakstrafverbod van toepassing is. De rechtbank acht echter gelet op het tijdsverloop en het reclasseringsrapport het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden.
De door de raadsman genoemde optie om één dag gevangenisstraf op te leggen om op deze wijze formeel te voldoen aan het taakstrafverbod is op zichzelf juist, maar het opleggen en executeren van deze ene dag gevangenisstraf leidt alleen maar tot administratieve rompslomp en onnodige kosten, terwijl een dergelijke straf, in het licht van de met de strafoplegging beoogde doelen, helemaal niets toevoegt. De rechtbank ziet daarom af van oplegging van de gevorderde gevangenisstraf van één dag.
De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf (met daarbij te stellen voorwaarden). De voorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd om het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten in de toekomst te voorkomen. Hieraan zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden.
De rechtbank vindt het daarnaast passend om verdachte een taakstraf op te leggen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen voor één feit zoals tenlastegelegd terwijl de eis van de officier van justitie is gebaseerd op bewezenverklaring van (en veroordeling voor) twee tenlastegelegde feiten. Mede daarom komt de rechtbank tot een lichtere straf dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank is van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Conclusie.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en
een behandelverplichting, passend en geboden. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf worden opgelegd, gelet op de ernst en aard van het bewezenverklaarde.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 2:
- een
gevangenisstrafvoor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
1.zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114 te Eindhoven, telefoonnummer 088 804 1504. Veroordeelde blijft zich gedurende de proeftijd melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
De reclassering bepaalt op welke dagen en tijdstippen deze afspraken zijn;
2. gedurende de proeftijd meewerkt mee aan diagnostiek en daaruit voortkomende behandeling, door een nader door de reclassering te bepalen zorgverlener.
De behandeling start zo snel mogelijk na aanmelding via IFZO. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland, locatie Eindhoven, Polluxstraat 114-116,
5631 ES Eindhoven, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Hierbij gelden als voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs
ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
- meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het
zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- een
taakstrafvoor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.F.N. van Schaijk, voorzitter,
mr. N. Flikkenschild en mr. E.C.L. Pechaczek, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 21 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een eindproces-verbaal, onderzoeksnaam OBRBC22085 / Calayan,