ECLI:NL:RBOBR:2025:7614

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
11914110_E18112025
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot plaatsing van een traplift in huurwoning afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft [eiseres] een kort geding aangespannen tegen haar verhuurders, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], met het verzoek om hen te verbieden de plaatsing van een traplift in haar gehuurde bovenwoning te verhinderen. [eiseres] stelt dat zij de traplift nodig heeft vanwege haar leeftijd en lichamelijke beperkingen, en dat de verhuurders onterecht hun toestemming weigeren. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 november 2025, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft op 18 november 2025 uitspraak gedaan.

De kantonrechter oordeelt dat [eiseres] niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. Er is geen bewijs geleverd dat haar fysieke gesteldheid het gebruik van de trap zonder traplift onveilig maakt. Bovendien is er geen discussie dat de traplift, die eerder was geplaatst, specifiek voor haar overleden echtgenoot was bedoeld. De kantonrechter concludeert dat de garage, waar de traplift geplaatst zou worden, niet tot de gehuurde woonruimte behoort en dat de verhuurders terecht bezwaar maken tegen de plaatsing van de traplift. De vordering van [eiseres] wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 1].

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 11914110 CV EXPL 25-7680
Vonnis in kort geding van 18 november 2025
in de zaak van:
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J. Duitsman,
tegen
[gedaagde 1],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
gemachtigde: mr. M. den Hartogh,
en
[gedaagde 2],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij sub 2,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
niet verschenen.

1.Het verloop van de procedure

1.1
In het dossier zitten deze processtukken:
- de dagvaarding in kort geding van 28 oktober 2025 van [eiseres] met 8 bijlagen,
- de brief van 7 november 2025 van [gedaagde 1] met 6 bijlagen,
- de spreekaantekeningen van mr. J. Duitsman,
- de spreekaantekeningen van mr. M. den Hartogh.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 november 2025. Daarbij waren aanwezig: [eiseres] , mr. J. Duitsman, [gedaagde 1] en mr. M. den Hartogh. Zij hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft daar aantekeningen van gemaakt. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat uiterlijk 25 november 2025 schriftelijk uitspraak wordt gedaan of eerder indien mogelijk.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1
[eiseres] en haar wijlen echtgenoot [A] (hierna: [A] ) zijn meer dan 30 jaar eigenaar geweest van een pand en de daarin bevindende winkel op [adres] in [plaats] . Het gaat om een winkelruimte op de begane grond (nr. [nummer 1] ) en de daarboven gelegen woonruimte (nr. [huisnummer 2] ). In 2022 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het hele pand, dus de winkel en de bovenwoning, van [eiseres] en [A] gekocht. Tijdens de (ver)koop hebben [eiseres] en [A] bedongen dat zij de bovenwoning zouden gaan huren. De bovenwoning is alleen toegankelijk via een trap die zich bevindt in een ruimte op de begane grond van het pand ( [eiseres] noemt deze ruimte “de hal” en [gedaagde 1] spreekt over “de garage”). Deze ruimte biedt ook toegang tot de winkel en dient als vluchtroute voor de winkel. Enkele maanden na de eigendomsoverdracht van het pand en na ingang van de huurovereenkomst per 1 juli 2022, hebben [eiseres] en [A] een traplift laten plaatsen. Deze traplift was bedoeld voor [A] , omdat hij last had van gezondheidsproblemen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn over het aanbrengen van een traplift niet (vooraf) geïnformeerd. Zij hebben aan [eiseres] en [A] kenbaar gemaakt dat de traplift de nooduitgang en vluchtroute vanuit de winkel blokkeert, omdat het stoeltje van de traplift in rust altijd beneden staat. In de zomer van 2024 is er brand in de hal/garage ontstaan, waardoor de traplift verloren is gegaan. [eiseres] wil nu opnieuw een traplift laten plaatsen, omdat zij stelt deze nodig te hebben om veilig in de door haar gehuurde bovenwoning te kunnen komen. Zij is 83 jaar en stelt te kampen te hebben met lichamelijke beperkingen. Volgens [eiseres] houden verhuurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2] plaatsing van een traplift onterecht tegen. Daarom is [eiseres] deze kort geding procedure gestart.
2.2
Voor de beeldvorming zijn hieronder drie foto’s opgenomen. [1] Op de linkerfoto is de oude situatie (voor de brand) weergegeven. De andere twee foto’s tonen de huidige situatie.
De vordering van [eiseres] en de reactie daarop van [gedaagde 1]
2.3
[eiseres] vordert primair dat het verhuurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt verboden plaatsing van een traplift te verhinderen op verbeurte van een dwangsom, en subsidiair vordert zij een machtiging tot het aanbrengen van een traplift in het gehuurde. [gedaagde 1] voert daartegen verweer. Zij wil vanwege meerdere redenen niet instemmen met plaatsing van een traplift. Hoofdredenen hiervoor zijn dat de garage niet behoort tot de door [eiseres] gehuurde woonruimte (het exclusieve gebruik voor [eiseres] ontbreekt), en plaatsing van een traplift vormt een significant veiligheidsrisico voor de aanwezigen in de winkelruimte (de traplift blokkeert de nooduitgang en vluchtroute). Bovendien betwist [gedaagde 1] het spoedeisend belang aan de kant van [eiseres] .
De uitkomst
2.4
[eiseres] krijgt ongelijk. Haar vordering wordt dus afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
Er wordt verstek verleend tegen [gedaagde 2]
2.5
In deze procedure zijn drie partijen betrokken: [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is echter niet in deze procedure verschenen en heeft dus ook geen verweer gevoerd. Uit de betekende dagvaarding is gebleken dat de bij de wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen. Daarom wordt verstek verleend tegen [gedaagde 2] . [2] Omdat [gedaagde 1] wel in deze procedure is verschenen, wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen. Dat vonnis wordt beschouwd als een vonnis op tegenspraak. [3]
Het spoedeisend belang van [eiseres] ontbreekt
2.6
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Eén van de vereisten om een vordering in een kort geding te kunnen toewijzen, is dat de partij die de vordering instelt voldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing daarvan. Het moet daarbij gaan om een situatie waarin, vanwege de feiten en omstandigheden van de zaak, het treffen van een onmiddellijke voorlopige voorziening noodzakelijk is en de uitkomst van een bodemprocedure (gewone procedure) niet kan worden afgewacht. Het ligt in dit geval op de weg van [eiseres] om te stellen en te onderbouwen dat zij een spoedeisend belang heeft bij de vordering die zij instelt. Pas als dat het geval is, dus als voldoende spoedeisend belang aanwezig is, kan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eiseres] plaatsvinden.
2.7
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering. [eiseres] heeft namelijk op geen enkele manier aangetoond dat haar fysieke/medische gesteldheid het erg moeilijk, en zelfs onveilig, zou maken om de trap te gebruiken zonder hulp van een traplift. Dat had wel op haar weg gelegen. [gedaagde 1] heeft er tijdens de mondelinge behandeling terecht op gewezen dat [eiseres] heeft nagelaten schriftelijke stukken te overleggen die de door haar gestelde fysieke, en daarmee acute, noodzaak onderbouwen, bijvoorbeeld een doktersverklaring, informatie over een Wmo-indicatie of andere relevante gegevens. Een concreet risico op een onveilige en/of gevaarlijke situatie voor [eiseres] is verder ook niet gebleken. Daarbij komt dat tussen partijen geen discussie bestaat dat er bij aanvang van de huurovereenkomst geen traplift aanwezig was en dat de later aangebrachte (en door de brand verwoeste) traplift is geïnstalleerd ten behoeve van [A] , die enige tijd geleden is overleden.
2.8
Daarnaast volgt het vereiste spoedeisend belang ook niet uit de omstandigheid dat [gedaagde 1] volgens [eiseres] inbreuk zou maken op het recht dat zij als huurder heeft op basis van artikel 7:215 van het Burgerlijk Wetboek. Uit dit wetsartikel blijkt kort gezegd dat de huurder zonder toestemming van de verhuurder veranderingen mag aanbrengen
in het gehuurdezolang deze veranderingen zonder noemenswaardige kosten verwijderd kunnen worden. Op basis van wat [gedaagde 1] in dit kader tijdens de mondelinge behandeling gemotiveerd heeft toegelicht, is de kantonrechter voorlopig van oordeel dat de garage niet tot de door [eiseres] gehuurde bovenwoning behoort. De garage dient de winkelruimte en is geen onlosmakelijk onderdeel van de door [eiseres] gehuurde bovenwoning. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde 1] vooral een beroep gedaan op bepalingen uit de huurovereenkomst met bijbehorende algemene voorwaarden, de koopovereenkomst, de eigendomsakte en een e-mail van 22 april 2024. Tegenover dit alles heeft [eiseres] niets, althans onvoldoende, ingebracht. Dat [eiseres] stelt dat zij het halletje/de garage altijd heeft onderhouden, dat zij ervanuit is gegaan dat het bij het gehuurde hoorde en dat de Wmo-indicatie voor de traplift op haar naam is overgeschreven, doet (juridisch) niet ter zake, temeer niet omdat [eiseres] ook deze stellingen niet heeft onderbouwd.
2.9
Het voorgaande brengt mee dat de vordering van [eiseres] wegens onvoldoende spoedeisend belang wordt afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
2.1
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde 1] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
678,00

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1
verleent verstek tegen [gedaagde 2] ,
3.2
wijst de vordering van [eiseres] af,
3.3
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde 1] vastgesteld op € 678,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en is in het openbaar uitgesproken op 18 november 2025.

Voetnoten

1.De foto’s zijn door [gedaagde 1] overgelegd als bijlage 4, en dan pagina 1, 3 en 4.
2.Artikel 139 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
3.Artikel 140 lid 3 Rv.