ECLI:NL:RBOBR:2025:7642

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
01/258219-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en mishandeling met voorbedachte raad, met bijkomende straf voor wapenbezit en drugsbezit

Op 21 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 september 2021 in Oss een gewelddadige diefstal heeft gepleegd. De verdachte heeft de benadeelde, hierna aangeduid als [slachtoffer], meermalen geslagen en goederen, waaronder telefoons, sleutels en een motor, weggenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, wat blijkt uit chatberichten waarin hij zijn intenties aankondigde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat er onvoldoende bewijs was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 277 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van 5.250,76 euro aan het slachtoffer toegewezen. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot matiging van de straf. De verdachte had ook een boksbeugel en cocaïne in zijn bezit, wat bijdroeg aan de ernst van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet had gehouden aan de redelijke termijn van de procedure, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.258219.21
Datum uitspraak: 21 november 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , op [1994] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 januari 2023 en 7 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 december 2022.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 07 november 2025 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Oss twee telefoons (merk Iphone en Huawei) en/of een bos sleutels en/of een laptop (Macbook Pro) en/of een paspoort ten name gesteld van [slachtoffer] en/of een motor (merk Can Am Spyder Rss met kenteken [kenteken] ), een paar schoenen en/of een tas(je) en/of een jas en/of een geldbedrag (van 1600 euro), in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op krachtdadige wijze in diens gezicht en/of tegen diens hoofd te slaan en/of te stompen en/of te stoten en/of te schoppen, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Oss aan [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken kaak, althans ernstig letsel in het aangezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op krachtdadige wijze tegen diens hoofd en/of in diens aangezicht te slaan en/of te stoten en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op krachtdadige wijze tegen diens hoofd en/of in diens aangezicht heeft geslagen en/of
gestoten en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Oss, opzettelijk mishandelend en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op krachtdadige wijze tegen diens hoofd en/of in diens aangezicht heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt;
t.a.v. feit 3:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een opsporingsambtenaar van de aanhoudingseenheid-ondersteuningsgroep van de politie-eenheid Oost-Brabant opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto met aanmerkelijke snelheid op die opsporingsambtenaar is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Eindhoven een opsporingsambtenaar van de aanhoudingseenheid-ondersteuningsgroep van de politie-eenheid Oost-Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door als bestuurder van een auto met aanmerkelijke snelheid op die opsporingsambtenaar in te rijden, in elk geval op korte afstand van die opsporingsambtenaar met aanmerkelijke snelheid in diens richting te rijden;
t.a.v. feit 4:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Eindhoven in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie een stiletto en/of een boksbeugel, zijnde (een) wapen(s) vermeld in categorie I van genoemde wet, voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd;
t.a.v. feit 5:
hij op of omstreeks 24 september 2021 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5.28 gram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Beoordeling van het bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde en komt tot bewezenverklaring van feit 1, feit 2 primair, feit 4 en feit 5 zoals tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Met de officier van justitie stelt de verdediging dat vrijspraak moet volgen voor feit 3 op de tenlastelegging.
Op gronden zoals weergegeven in de door de verdediging overgelegde pleitnota is daarnaast partiële vrijspraak bepleit voor feit 1: de diefstal wordt niet weersproken, maar niet kan worden vastgesteld dat het door verdachte gebruikte geweld in relatie stond tot de diefstal en evenmin dat sprake was van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voor wat betreft feit 2 dient vrijspraak te volgen voor het bestanddeel voorbedachte raad en is er eveneens geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft bewezenverklaring van feit 2 meer subsidiair, (eenvoudige) mishandeling. De verdediging is van mening dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, zodat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van bewezenverklaring van feit 4 voor zover dat ziet op de boksbeugel. In de visie van de verdediging moet vrijspraak volgen voor het voorhanden hebben van een stiletto, nu het voorhanden hebben van een wapen onder categorie IV niet ten laste is gelegd.
Ten aanzien van bewezenverklaring van feit 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde.
De rechtbank komt gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging tot vrijspraak van hetgeen aan verdachte onder feit 3 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2.

[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft in zijn aangifte en nader verhoor bij de politie verklaard dat verdachte op 24 september 2021, omstreeks 03.00 uur, bij hem thuis was en dat ze beiden harddrugs gebruikt hadden. Hij zag dat verdachte soorten harddrugs mengde en zei: “Probeer eens, kijk eens hoe je je hiervan voelt.” Meteen nadat [slachtoffer] “een lijntje gesnoven had” werd het wazig in zijn hoofd. Kort daarna raakte hij buiten bewustzijn. Toen hij wakker werd, zag hij dat zijn gezicht helemaal bebloed was en dat hij een dik oog had. Hij zag dat zijn motor niet meer voor zijn woning stond en dat verschillende aan hem toebehorende goederen waren verdwenen.
Verdachte verklaart dat hij op 23 september 2021 met goede intenties (om te ‘chillen’) naar de woning van [slachtoffer] in Oss is gegaan. Daar heeft naar zijn zeggen later in de nacht van 24 september 2021 tussen hen beiden een worsteling plaatsgevonden. Hij was op dat moment woedend op [slachtoffer] . Hij heeft [slachtoffer] drie klappen met zijn vuist en een knietje in zijn gezicht gegeven waarbij hij de neus van [slachtoffer] vol raakte. Hij had eerder geen letsel bij [slachtoffer] gezien. Hij heeft na de worsteling in de woning van [slachtoffer] een telefoon, sleutels, een paspoort, laptop, telefoon, jas en een geldbedrag van maximaal 200 euro gepakt, in een tas gedaan en meegenomen en heeft daarna de motor van [slachtoffer] weggenomen en is daarmee vertrokken. In zijn latere, door hem zelf geschreven verklaring, overgelegd bij zijn verhoor op 19 november 2021 bij de politie, stelt verdachte dat [slachtoffer] op enig moment agressief werd, hem vastgreep en hem sloeg. [slachtoffer] noemde hem ‘gierig’ en daardoor werd verdachte naar zijn zeggen getriggerd en kwaad. [slachtoffer] sloeg verdachte op zijn borst en kin en er ontstond er een worsteling. Verdachte heeft zich toen verdedigd, door te slaan en een knietje te geven, tegen gewelddadige handelingen van [slachtoffer] .
Vaststaat en niet ter discussie staat dus dat verdachte op 24 september 2021 naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, dat verdachte fysiek geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en uit diens woning goederen heeft weggenomen en daarna met die goederen en met de weggenomen motor van [slachtoffer] is vertrokken.
Wat gezien de tenlastelegging, de verklaring van verdachte en het standpunt van de verdediging wel ter discussie staat is of
  • verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld;
  • het door verdachte gepleegde geweld in relatie stond tot de diefstal;
  • [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door het handelen van verdachte of dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
  • verdachte zich heeft verdedigd en zo ja, of dat gerechtvaardigd was.
De rechtbank bespreekt deze discussiepunten als volgt.
Ten aanzien van de voorbedachte raad / relatie geweld en diefstal::
De telefoon van verdachte, aangetroffen bij diens aanhouding, is door de politie onderzocht. In deze telefoon is een chatgesprek aangetroffen, gevoerd tussen verdachte en ‘ [gebruikersnaam 1] ’ (
[telefoonnummer 1] .) op 23 september 2021.
In dit chatgesprek geeft verdachte aan dat hij zo naar Oss gaat en dat hij heeft afgesproken met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). Hij geeft aan dat hij [slachtoffer] iets gaat voeren en dat hij hem vanavond gaat slopen, dat hij hem door midden gaat breken en dat hij alles jat. Hij heeft dat al besloten.
Op 23 september 2021 heeft een chatgesprek plaats tussen verdachte en [gebruikersnaam 2]
( [telefoonnummer 2]). Verdachte zet dat hij vnv (de rechtbank begrijpt: vanavond) afspraken heeft staan. Hij moet ket (de rechtbank begrijpt: ketamine) halen, en hij gaat zo’n turk aanvatten. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte met ‘zo’n turk’ [slachtoffer] bedoelt.
In de telefoon van verdachte zijn meerdere notities aangetroffen. Een van deze notitie benoemt de rechtbank in dit verband. Het gaat om de notitie met de titel ‘ [slachtoffer] kk hond’. Hierin heeft verdachte onder meer geschreven: ‘
Fuk heel deze disgusting kanker kanarie’, ’
Pak hem meteen hard aan wanneer je weg bent uit [adres 2]’, ‘
Tijd nemen, tot ie compleet breekt’ ‘
pointen, rammen, stroom, tyrip, pepperspray, sleutels(…) ‘
space maken en kk hard bestelen’ (…).
Verdachte stelt dat uit deze chatberichten en notitie niet kan worden afgeleid dat hij met de bedoeling om [slachtoffer] te mishandelen en te bestelen naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. Van voorbedachte raad is dus geen sprake. Verdachte heeft verklaard dat de notities niet zozeer een ‘to-do’ lijst waren, maar een ‘digitaal dagboek’ om zijn frustraties ten aanzien van [slachtoffer] van zich af te schrijven. Hetgeen hij in de WhatsAppberichten heeft geschreven is naar zijn zeggen door hem aangedikt en betrof grootspraak, voortkomend uit zijn onzekerheid, terwijl hij zich sterk wilde voordoen tegenover anderen.
Dat gelooft de rechtbank niet.
De rechtbank merkt op dat wat in de berichten en notitie is te lezen zich ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd in de nacht van 24 september 2021 in de woning van [slachtoffer] . [slachtoffer] is ernstig toegetakeld en bestolen, zoals is aangekondigd in de chatgesprekken en is te lezen in de notitie. Dit past ook bij hetgeen [slachtoffer] daarover heeft verklaard. In dit verband wijst de rechtbank ook op de omstandigheid dat [slachtoffer] heeft verklaard dat hij ‘out’ ging door wat verdachte hem gaf en dat in de notitie staat ‘
space maken’.
Het moment waarop verdachte zijn toelichting geeft op de notitie en de chatberichten betrekt de rechtbank in haar oordeel. Verdachte komt hier pas mee bij zijn vierde verhoor bij de politie.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte naar de woning van [slachtoffer] is gegaan met het plan [slachtoffer] te mishandelen en goederen weg te nemen. Dit plan heeft hij ook uitgevoerd. De relatie tussen het geweld en de diefstal is daarmee gegeven. De aanleiding daarvoor is kennelijk geweest dat verdachte nog geld van [slachtoffer] tegoed had. Verdachte heeft voordat hij naar de woning van [slachtoffer] ging voldoende tijd gehad zich te beraden/bezinnen op het te nemen of genomen besluit. Sterker nog: hij heeft zijn strafbare gewelddadige gedragingen aangekondigd in de door hem verstuurde chatberichten. Verdachte heeft dus gehandeld met voorbedachte raad.
Ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel:
Dat [slachtoffer] op een ernstige wijze is toegetakeld, in die zin dat hij mishandeld is, blijkt uit de verklaring van [slachtoffer] en uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij. Medische gegevens over de aard van het letsel ontbreken echter in het dossier. De politie heeft [slachtoffer] meermalen vergeefs verzocht een aanvraag voor het verstrekken van medische informatie te ondertekenen.
De rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier daarom niet vaststellen of medisch ingrijpen noodzakelijk was terwijl informatie over de medische herstelduur ontbreekt. Daardoor is er geen wettig bewijs op basis waarvan kan worden vastgesteld dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel is te kwalificeren.
Dat betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid dat het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en van het onder 2 primair ten laste gelegde.
De rechtbank kan niet vaststellen welke geweldshandelingen hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] weet niet wat er precies is gebeurd en de rechtbank gaat, zoals hiervoor overwogen, niet uit van de verklaring van verdachte.
Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat het door verdachte toegepaste geweld zodanig was, dat daaruit opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan worden afgeleid.
Dit brengt mee dat verdachte ook van het subsidiair onder 2. ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 meer subsidiair: beroep op noodweer(exces)
De verdediging heeft aangevoerd dat aan verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt: verdachte werd door [slachtoffer] aangevallen en moest zich verdedigen. Indien verdachte daarin te ver is gegaan kan dit verdachte niet worden aangerekend gelet op de persoon en reputatie op het gebied van geweld van [slachtoffer] .
De officier van justitie vindt dat aan verdachte geen geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat niet aannemelijk is geworden dat van een noodweersituatie (een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] ) sprake is geweest, waardoor het beroep op noodweer(exces) niet kan slagen.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld en onder feit 2 meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling met voorbedachte raad wettig en overtuigend bewezen.

Partiële vrijspraak van feit 4.

Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het voorhanden hebben of vervoeren van een stiletto moet worden vrijgesproken omdat een stiletto valt onder artikel 2, lid 1, categorie IV van de Wet wapens en munitie terwijl in de tenlastelegging categorie I van die wet is genoemd.

De bewijsmiddelen.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 24 september 2021 te Oss een telefoon (merk Huawei) en sleutels en een laptop (Macbook Pro) en een paspoort ten name gesteld van [slachtoffer] en een motor (merk Can Am Spyder Rss met kenteken [kenteken] ) en een paar schoenen en een tas(je) en een jas en een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [slachtoffer] meermalen op krachtdadige wijze in diens gezicht en/of tegen diens hoofd te slaan en/of te stompen en/of te stoten en/of te schoppen;
t.a.v. feit 2 meer subsidiair:
op 24 september 2021 te Oss, opzettelijk mishandelend en met voorbedachten rade
[slachtoffer] meermalen op krachtdadige wijze tegen diens hoofd en/of in diens aangezicht heeft geslagen en/of gestoten en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt;
t.a.v. feit 4:
op 24 september 2021 te Eindhoven in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie een boksbeugel, zijnde een wapen vermeld in categorie I van genoemde wet, voorhanden heeft gehad en heeft vervoerd;
t.a.v. feit 5:
op 24 september 2021 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5,28 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf(fen) en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 277 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van één jaar en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt aan verdachte géén onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn. De maximale taakstraf (240 uur) zal als een zeer zware straf worden ervaren, maar doet recht aan alle omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en mishandeling met voorbedachte raad. [slachtoffer] heeft daarbij letsel opgelopen.
Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde diefstal en mishandeling laat zien dat verdachte er (in het verleden) niet voor terugschrikt(e) om geweld tegen een ander te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De diefstal van goederen toebehorend aan het slachtoffer heeft voor het slachtoffer overlast en schade veroorzaakt. Uit het handelen van verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom.
Verdachte heeft daarnaast een boksbeugel en ruim 5 gram cocaïne in zijn bezit gehad.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het op 31 oktober 2025 door de reclassering over verdachte uitgebrachte adviesrapport en met de ontwikkeling die verdachte heeft doorgemaakt in de (aanzienlijke) tijd die tussen het gepleegde feit en de behandeling van de strafzaak is verstreken. In die tijd heeft verdachte afscheid genomen van zijn criminele contacten. Verdachte is niet meer verslaafd en heeft inmiddels een gezin en een bedrijf met personeel voor wie hij verantwoordelijk is. Verdachte denkt inmiddels na over de gevolgen en consequenties van zijn gedrag en maakt daarin een afweging.
De reclassering constateert dat er geen sprake is van een delict patroon en het algemeen risico op recidive wordt (op basis van de risicotaxatie) ingeschat als laag, evenals het risico op geweld.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies of toezicht worden niet nodig geacht.
De reclassering signaleert contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Wanneer verdachte gedetineerd zou raken, zouden de werkzaamheden binnen het bedrijf geen doorgang kunnen vinden en zal dit gevolgen hebben voor de inkomsten van verdachte en zijn gezin. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf.
De rechtbank heeft gezien dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe geweldsdelicten of andere soortgelijke strafbare feiten heeft gepleegd.
Verdachte heeft sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis (op 21 december 2021) forse schorsingsvoorwaarden ondergaan, zoals toezicht van de reclassering en andere
vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een locatieverbod.
De redelijke termijn.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, behoudens bijzondere omstandigheden die maken dat van deze termijn in redelijkheid kan worden afgeweken. De termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit een strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 25 september 2021 in verzekering is gesteld. De redelijke termijn is op die datum aangevangen. Het eindvonnis in deze zaak wordt op 21 november 2025 gewezen.
In deze zaak is daarmee de redelijke termijn met meer dan twee jaar overschreden, terwijl geen sprake is van bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen.
De rechtbank is van oordeel dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg dient te hebben in die zin dat geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf langer dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 277 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (88 dagen) en met een proeftijd van één jaar passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van 240 uur opleggen.
De rechtbank legt, hoewel de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, de door de officier van justitie gevorderde straffen op, omdat de rechtbank van oordeel is dat lagere of kortere straffen de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering deels niet of beperkt is onderbouwd en dat de rechtbank gebruik kan maken van haar schattingsbevoegdheid.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht toewijsbaar een bedrag van 200,00 euro als vergoeding voor materiële schade. Dit bedrag ziet op het weggenomen geld. Daarnaast vindt de verdediging een bedrag tussen 2000,00 en 4.000,00 euro als vergoeding voor immateriële schade toewijsbaar. De vordering is voor het overige onvoldoende onderbouwd en de benadeelde partij dient daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dient de vordering in zoverre te worden afgewezen.
Beoordeling.
Gevorderde materiële schade
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een vergoeding voor materiële schade van 200,00 euro (weggenomen geldbedrag) en 50,76 euro (kosten opvragen medische informatie). De rechtbank merkt op dat zij bij het vaststellen van de vergoeding van het geldbedrag uitgaat van hetgeen verdachte heeft verklaard.
Het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de posten zaakschade (met uitzondering van het geldbedrag van € 200,00), verlies aan verdienvermogen, huishoudelijke hulp en medische kosten (met uitzondering van de kosten van het opvragen van medische informatie) onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gevorderde immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen en is van oordeel dat aan de benadeelde partij een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegewezen. De rechtbank beschikt echter over onvoldoende medische informatie betreffende de aard en de gevolgen van het letsel van de benadeelde partij om zoals verzocht namens de benadeelde partij, toepassing te geven aan de beoordeling van de maatstaven zoals genoemd in “De Rotterdamse Schaal”). Ook vindt de rechtbank de gestelde psychische schade onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal naar de maatstaf van billijkheid een bedrag van € 5.000,00 toewijzen aan de benadeelde partij. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij kan de vordering voor zover die niet wordt toegewezen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op 922,00 euro ter zake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 301, 312 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet;
13, 55 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 primair en subsidiair en onder feit 3 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1, feit 2 meer subsidiair, feit 4 en feit 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken;
feit 2 meer subsidiair:
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;
feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1, feit 2 meer subsidiair, feit 4, feit 5:
- een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht waarvan 277 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van
1 ( één) jaar.
Algemene voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
- een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1:
- de maatregel van schadevergoeding ten bedrage van 5.250,76 euro.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van
[slachtoffer] , van een bedrag van 5.250,76 euro.
Bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur 62 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding van 250,76 euro voor materiële schade en 5.000,00 euro voor immateriële schade.
De totale vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :

Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 5250,76 euro.
Voormeld bedrag betreft een vergoeding van 250,76 euro voor materiële schade en 5.000,00 voor immateriële schade.
De totale vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op 922,00 euro en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.

Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. De voorlopige hechtenis is op 21 december 2021 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Flikkenschild, voorzitter,
mr. E.C.L. Pechaczek en mr. C.F.N. van Schaijk, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 21 november 2025.