ECLI:NL:RBOBR:2025:7705

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
01.205054.24
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met snorfiets en rijden zonder rijbewijs

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 19 augustus 2023 te Helmond. De verdachte, die als bestuurder van een snorfiets reed met een passagier achterop, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag en rijden zonder rijbewijs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat de feitelijke toedracht van het ongeval niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door te rijden zonder rijbewijs en harder dan de toegestane snelheid. De verdachte kreeg een taakstraf van 15 uur voor het subsidiaire feit en 16 uur voor het rijden zonder rijbewijs. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die ook rekening hield met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor verkeersovertredingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.205054.24
Datum uitspraak: 25 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2001] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 oktober 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
T.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 19 augustus 2023 te Helmond, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig,(bromfiets) daarmede rijdende over de weg, Harmoniestraat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-te rijden met een motorrijtuig (bromfiets) zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig (bromfiets) behoorde en/of
-te rijden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden te hoge snelheid en/of
-naar rechts uit te wijken en/of
-de controle van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig te verliezen en/of
-met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tegen een trottoirrand te rijden, waardoor, althans mede waardoor, het door hem bestuurde motorrijtuig ten val is gekomen,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken scheenbeen en/of gebroken kuitbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 augustus 2023 te Helmond als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, Harmoniestraat,
-heeft gereden met een motorrijtuig (bromfiets) zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig (bromfiets) behoorde en/of
-heeft gereden met een gelet op de situatie en/of omstandigheden te hoge snelheid en/of
-naar rechts is uitgeweken en/of
-de controle van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is verloren en/of
-met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tegen een trottoirrand is gereden, waardoor, althans mede waardoor, het door hem bestuurde motorrijtuig ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
T.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 19 augustus 2023 te Helmond, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Harmoniestraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar het schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het gedrag van verdachte moet als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend worden aangemerkt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte van het onder feit 1 ten laste gelegde integraal vrij te spreken. Volgens de raadsvrouw heeft verdachte geen schuld aan het ongeval, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Ook heeft verdachte geen gevaar veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de WVW. Als dat gevaar er wel zou zijn, lag de oorzaak daarvan niet bij verdachte, maar bij een inhaalmanoeuvre van een andere bestuurder.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 subsidiair en het onder feit 2 ten laste gelegde. Dat volgt uit de feiten en omstandigheden, zoals die blijken uit de hieronder uitgewerkte bewijsmiddelen. Na de weergave van de bewijsmiddelen zal de rechtbank nog enkele bijzondere overwegingen wijden aan het bewijs.

De bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2:
1. Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf van 7 juni 2024, p. 6, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Locatie ongeval
Datum: 19 augustus 2023
Omstreeks: 22:28 uur
Adres: [adres]
Postcode, plaats: [postcode, plaats]
Maximumsnelheid: 50 km per uur
Vermoedelijke toedracht
Op 19 augustus 2023 werden wij met spoed aangestuurd naar de Harmoniestraat te Helmond. Dit naar aanleiding van een verkeersongeval met letsel. Wij kwamen omstreeks 22.40 uur ter plaatse op de Harmoniestraat te Helmond. Wij zagen twee personen naast een snorfiets op de grond liggen. Wij zagen dat het een jongen en een meisje betrof, later bleken zij [slachtoffer] en [verdachte] te zijn.
Wij hoorde [slachtoffer] zeggen dat ze veel pijn had aan haar rechterbeen. Wij vroegen aan [verdachte] en [slachtoffer] wie de bestuurder was. Wij hoorden [verdachte] zeggen dat hij de bestuurder was en [slachtoffer] bij hem achterop zat. [verdachte] verklaarde dat hij op de Harmoniestraat reed, komend vanuit de richting Bugelstraat in de richting van de Hobostraat. [verdachte] zou een stoeprand geraakt hebben waarna hij en [slachtoffer] ten val kwamen.
Bij raadplegen van [verdachte] zagen wij dat [verdachte] niet in het bezit is van een geldig rijbewijs.
Betrokken partijen/objecten
Betrokken 1 (voertuig)
Voertuig Snorfiets [kenteken] Piaggio C38
Bestuurder
[verdachte]
Rijbewijs
Bij controle bij het Rijbewijsregister bleek de bestuurder niet bevoegd te zijn een motorrijtuig te besturen. Bij deze controle bleek mij het volgende: aan de bestuurder was nooit een rijbewijs afgegeven voor de categorie motorrijtuigen waartoe het door de bestuurder bestuurde voertuig behoorde.
2) Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] van 30 mei 2024, p. 50, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
V: Waarom vielen jullie met de scooter?
A: Ja, hij is tegen een stoeprand aangereden. (…) [persoon 1] reed achter ons en die belde 112. Mijn been zat tussen de scooter en de stoeprand.
(…)
3) Een proces-verbaal van bevindingen van 20 augustus 2023, p. 36, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Op 20 augustus 2023 was ik, [verbalisant] , belast met het onderzoek naar de maximum constructiesnelheid van genoemd voertuig dat betrokken was bij een ongeval met letsel.
De toegestane maximum constructiesnelheid van de snorfiets betreft 25 km/h.
De maximumconstructiesnelheid stelde ik vast met behulp van een goedgekeurde bromfietsrollentestbank.
Toegestane maximumconstructiesnelheid: 25+4 kilometer per uur = 29 kilometer per uur
Meetcorrectie: 5 kilometer per uur
Gemeten (afgelezen) maximumconstructiesnelheid : 46 kilometer per uur
Werkelijke (gecorrigeerd) maximumconstructiesnelheid: 41 kilometer per uur
Overschrijding maximumconstructiesnelheid: 12 kilometer per uur
De werkelijke maximumconstructiesnelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing meting maximumconstructiesnelheid van het college van procureurs-generaal uitgevoerde correctie op de van het meetmiddel afgelezen maximumconstructiesnelheid.
4) Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 24 april 2024, p. 41, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
V: Wat wil je hier zelf al over verklaren?
A: Het was een ongeluk, ik was aan het rijden. (…) Toen ben ik op de Harmoniestraat afgesneden en geschrokken. Ik botste tegen de stoeprand aan toen schoven we onderuit.
(…)
V: Wie zaten er op het voertuig ten tijde van het ongeval?
A: Ik en [persoon 2] .
(…)
V: Wat voor verkeersdeelnemers heb je vlak voor het allemaal ongeval gezien?
A: (…) een vriend van mij achter mij op een andere scooter.
(…)
V: Wat voor snelheid reed je ten tijde van het ongeval?
A: Ik denk 45 of 40.
V: De scooter mag maximaal 25 km/u rijden. De scooter werd na het ongeval in beslag genomen voor onderzoek. Hieruit bleek dat de scooter, na correctie, een snelheid behaalde van 41 km/u. Wat kan je hierover verklaren?
A: Niks, ik wist wel dat hij iets harder reed maar voor de rest niks.

De bewijsoverwegingen.

Inleiding
Op 19 augustus 2023 heeft op de Harmoniestraat te Helmond een verkeersongeval plaatsgevonden. Verdachte reed op een snorfiets met [slachtoffer] (slachtoffer) achterop. Verdachte kwam uit de richting van de Bugelstraat en reed in de richting van de Hobostraat. Op enig moment is verdachte tegen de stoeprand aangereden en samen met het slachtoffer ten val gekomen. Het slachtoffer heeft aan de val een gebroken been overgehouden. Uit het dossier blijkt verder dat na meting bleek dat de maximum constructiesnelheid van de snorfiets met twaalf km/u was overschreden en dat verdachte ten tijde van het ongeval geen rijbewijs had.
Vrijspraak feit 1 primair (artikel 6 van de WVW)
De rechtbank moet beoordelen of het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is, als bedoeld in artikel 6 van de WVW. Daarvoor geldt het volgende beoordelingskader.
Beoordelingskader
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van de verdachte. Op grond van vaste rechtspraak gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank dient vast te stellen of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekort is geschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Niet ieder tekortschieten, niet elke verkeersovertreding is genoeg voor het aannemen van schuld. Maar van iedere verkeersdeelnemer mag in ieder geval worden verwacht dat hij zijn gedraging afstemt op de concrete verkeerssituatie en op andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers.
Is sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994?
Verdachte en het slachtoffer hebben ieder verschillend verklaard over de toedracht van het ongeval. Verdachte heeft verklaard dat hij op de Harmoniestraat te Helmond reed en werd afgesneden door een blauwe scooter met geel kenteken. Hij schrok hiervan. Als gevolg van deze schrikreactie heeft hij vervolgens een stoeprand geraakt. Daarna kwamen hij en het slachtoffer ten val. Hiertegenover staat de verklaring van het slachtoffer. Zij heeft verklaard dat verdachte tegen een stoeprand is aangereden, omdat verdachte volgens haar niet zat op te letten. Wel hebben zij allebei verklaard dat een vriend op een scooter achter hen reed.
De rechtbank kan op basis van het dossier en meer in het bijzonder op basis van de verschillende verklaringen van verdachte en het slachtoffer niet vaststellen wat de feitelijke toedracht is geweest, die de aanleiding was voor het ongeval. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte van meet af aan, vanaf het moment dat de politie ter plaatse kwam, heeft verklaard dat hij door een andere scooter werd gesneden, waardoor hij viel. Het slachtoffer is pas negen maanden later gehoord, nadat verdachte aansprakelijk was gesteld voor haar schade. Zowel verdachte als het slachtoffer heeft verklaard dat een vriend achter hen op de scooter reed, maar deze persoon is niet gehoord. Voor de rechtbank is dan ook niet komen vast te staan onder welke omstandigheden verdachte tegen de stoeprand is aangereden.
Dit betekent dat de rechtbank de omstandigheden waaronder het ongeval heeft kunnen gebeuren, niet met voldoende zekerheid en precisie kan vaststellen. Dat betekent ook dat de rechtbank niet kan beoordelen of verdachte tekort is geschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Niet valt immers uit te sluiten dat het gegaan is zoals verdachte heeft verklaard, namelijk dat hij is afgesneden door een andere scooter en dat hij daarvan is geschrokken. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet valt vast te stellen dat verdachte zich op zijn minst aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen. Dat verdachte volgens eigen verklaring harder reed dan de maximaal toegestane constructiesnelheid van de snorfiets, is onvoldoende om te komen tot een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit 1 primair.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair (artikel 5 van de WVW)
De rechtbank is van oordeel dat het gedrag van verdachte wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 van de WVW. Om tot een bewezenverklaring van dit artikel te komen, moet de rechtbank vaststellen dat verdachte zich in het verkeer zo heeft gedragen dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt, of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd. Daarbij merkt de rechtbank op dat een veel geringere verkeersfout voldoende is om te tot een bewezenverklaring van dit artikel (een overtreding) te kunnen komen dan het geval is bij artikel 6 van de WVW.
Verdachte heeft zonder rijbewijs gereden. Daarnaast heeft hij harder gereden dan de maximaal toegestane constructiesnelheid van de snorfiets en is hij de controle over de snorfiets verloren. Daarmee heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en dat gevaar heeft zich ook verwezenlijkt.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit 1 subsidiair.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 19 augustus 2023 te Helmond als bestuurder van een voertuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, Harmoniestraat,
-heeft gereden met een motorrijtuig (bromfiets) zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig (bromfiets) behoorde en
-heeft gereden met een gelet op de omstandigheden te hoge snelheid en
-de controle van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig is verloren en
-met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig tegen een trottoirrand is gereden, waardoor het door hem bestuurde motorrijtuig ten val is gekomen,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
Ten aanzien van feit 2:
op 19 augustus 2023 te Helmond, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, Harmoniestraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal de rechtbank deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen:
Ten aanzien van feit 1:
  • tot een taakstraf voor de duur van 28 uren;
  • tot een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
Ten aanzien van feit 2:
- tot een taakstraf voor de duur van 16 uren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft wat betreft feit 1 - mocht de rechtbank komen tot bewezenverklaring van een overtreding van artikel 5 WVW - verzocht een taakstraf van geringe omvang op te leggen. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat zij een taakstraf van 16 uren, zoals de officier van justitie heeft geëist, passend vindt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg en het rijden zonder rijbewijs. Hij heeft zonder rijbewijs op een opgevoerde snorfiets gereden met het slachtoffer achterop. Vervolgens is hij de controle over de snorfiets verloren en tegen de stoeprand gereden. Daarbij zijn verdachte en het slachtoffer ten val gekomen en is het slachtoffer gewond geraakt.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte eerder met justitie en politie te maken heeft gehad. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte eerder voor verkeersovertredingen is veroordeeld, waaronder ook voor het rijden zonder rijbewijs.
De op te leggen straffen
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de door verdachte gepleegde feiten de oplegging van taakstraffen. Bij het bepalen van de duur van deze taakstraffen heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte, hoewel de redelijke termijn niet is overschreden, lange tijd heeft moeten wachten op zijn berechting. De rechtbank komt tot een lichtere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd. Reden daarvoor is dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit 1 primair.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 15 uur voor feit 1 subsidiair (gevaar op de weg veroorzaken) passend is en een taakstraf voor de duur van 16 uur voor feit 2 (rijden zonder rijbewijs).

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 22c, 22d en 63 Wetboek van Strafrecht
5, 107 en 177 Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
- verklaart het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde bewezen, zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtredingen:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 2:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Een
taakstrafvoor de duur van
15 urensubsidiair 7 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 2:
Een
taakstrafvoor de duur van
16 urensubsidiair 8 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. Grimbergen, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. H.A. van Gameren, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmus, griffier,
en is uitgesproken op 25 november 2025.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, met registratienummer PL2100-2023182585, afgesloten op 7 juni 2024, pag. 1 tot en met pag. 58.