7.4GevolgAls gevolg van het verkeersongeval had de bestuurder van de fiets (zwaar) lichamelijk letsel opgelopen. Tien dagen na het ongeval overleed de bestuurder van de fiets in het Elizabeth Tweesteden ziekenhuis te Tilburg.
4) Een schouwverslag van De Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) West-Brabant betreffende slachtoffer [slachtoffer] van 18 juli 2025, p. 52, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Cliënt: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Geslacht: Man
Geboren op [1955] te [geboorteplaats 2]
Plaats van overlijden: Ziekenhuis
Overleden te TILBURG
Schouwitems
Omstandigheden
Op 26-9-24 reed betrokkene op een elektrische fiets (in Eindhoven) en kwam vanuit de Hugo van der Goeslaan en ging richting de Jeroen Boschlaan. Bij een kruispunt nabij het kanaal (Kanaaldijk-Noord) kwam er een bedrijfswagen met aanhanger van links die een stopbord negeerde. Betrokkene fietste door en kreeg geen voorrang maar stopte niet. Hierbij viel hij van zijn fiets waarbij hij tussen de bedrijfswagen en de aanhanger terechtkwam. Betrokkene lag hierbij op zijn buik en de aanhangwagen reed over zijn lichaam heen. Politie beschikt over camerabeelden van dit ongeluk. Bij aankomst van de hulpdiensten was betrokkene niet aanspreekbaar. Hij werd overgebracht naar het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (ETZ) te Tilburg.
Aldaar bleek er sprake van de volgende letsels (medisch jargon tussen haakjes): - schedelbreuk rechts, doorlopend in schedelbasis en het jukbeen, met daarbij bloed onder het harde hersenvlies (rechts temporaal schedelfractuur tot in schedelbasis, doorlopend tot in zygoma met klein acuut subduraal hematoom links pariëtaal)
- hoofdwond rechts waarvoor hechtingen
- nekwervel breuk resulterend in een dwarslaesie met daarbij een zeer lage bloeddruk (traumatische dwarslaesie C7 met spinale shock)
- gebroken sleutelbeen links (clavicula fractuur links minimaal verplaatst)
- 10 gebroken ribben zowel links als rechts
- gebroken (verbrijzeld) darmbeen links met daarbij een breuk in twee delen van het schaambeen rechts, doorlopend in de kom van het heupgewricht
(comminutieve fractuur van het os ilium links en fractuur van ramus superior en inferior os pubis rechts (doorlopend tot in acetabulum))
- kleine klaplong links (geringe rand pneumonthorax links)
- aanwijzingen voor verslikking/inslikking van materiaal (bloed, braaksel) in de luchtpijp (verdenking aspiratie met materiaal in trachea) waarbij er een groot risico is op een longontsteking.
Betrokkene werd opgenomen op de intensive care en op 27-9-2024 geopereerd aan zijn nekwervels om de dwarslaesie mogelijk te kunnen verhelpen. De operatie verliep ongecompliceerd. Na enkele dagen werd betrokkene overgeplaatst van de intensive care naar de verpleegafdeling. Na een paar dagen op de verpleegafdeling, waarbij betrokkene langzaam maar zeker goed herstel liet zien, was hij in de ochtend van [overlijdensdatum] plotseling niet aanspreekbaar. Er bleek sprake van een hartstilstand waarbij hij gereanimeerd werd. Er was geen herstel van de spontane bloedsomloop en betrokkene overleed op [overlijdensdatum] om 07:08u. Geen aanwijzingen voor nalatigheid of verwijtbaarheid t.a.v. de zorg in het ETZ.
Evaluatie
Deze 69-jarige man is op 26-9-24 omstreeks 16:08u als bestuurder van een fiets in aanrijding gekomen met een bedrijfswagen met aanhanger. Het ongeval heeft zich voorgedaan op de kruising van de Jeroen Boschlaan met de Kanaaldijk-Noord te Eindhoven. Betrokkene werd overgebracht naar het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis te Tilburg waarbij bleek dat hij meerdere botbreuken en dwarslaesie door een gebroken nekwervel had opgelopen. Gedurende deze ziekenhuisopname werd betrokkene succesvol geopereerd aan de gebroken nekwervel. Ondanks betrokkene dagen nadien goed herstel toonde, overleed hij op [overlijdensdatum] na reanimatie bij een onverwachte hartstilstand. De precieze oorzaak van deze hartstilstand kan op basis van de uitwendige lijkschouwing niet worden vastgesteld. Een oorzakelijk verband tussen het ongeluk en het uiteindelijke overlijden is echter aannemelijk, maar kan enkel door middel van een inwendige lijkschouwing (autopsie) met enige zekerheid worden aangetoond dan wel uitgesloten.
Conclusie
Niet-natuurlijke aard van overlijden.
5) De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2025, voor zover inhoudende:
Ik reed met mijn bedrijfsauto en aanhangwagen op de Kanaaldijk-Noord en wilde de kruising oversteken. Ik ben op dat moment niet gestopt voor het stopbord en de stopstreep. Ik zag geen auto’s naderen en stak de weg over. Ik weet dat ik had moeten stoppen. Ik ben bekend met deze weg en ik weet dat het altijd een druk kruispunt is en zeker rond dat tijdstip.
Inleiding
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 26 september 2024 heeft op de kruising van de Kanaaldijk-Noord met de Hugo van der Goeslaan een ongeluk plaatsgevonden. Verdachte reed in een bedrijfsauto met aanhangwagen over de Kanaaldijk-Noord. Op de kruising met de Hugo van der Goeslaan wilde verdachte rechtdoor rijden. Voor deze kruising is bord B7 geplaatst. Dat is een stopbord, dat inhoudt dat moet worden gestopt en voorrang aan bestuurders op de kruisende weg moet worden verleend, waaronder ook een fietspad. Verder is op het wegdek een stopstreep aangebracht. Bij de desbetreffende kruising is verdachte niet gestopt, is de kruising op gereden en heeft geen voorrang verleend aan een op dat moment van rechts komende fietser, dhr. [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer). Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding. Het slachtoffer botste tegen de rechterachterzijde van de bedrijfsauto en werd daarna door de aanhangwagen overreden. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen en is na tien dagen in het ziekenhuis overleden.
Artikel 6 van de WVW (primair)
De rechtbank moet vaststellen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Volgens vaste rechtspraak is daarvan sprake als het gaat om – minstens – een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en ook naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Bij het vaststellen van onvoorzichtigheid gaat het om de vraag of de verdachte objectief gezien een ernstige fout heeft gemaakt, dan wel zijn rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. De rechtbank overweegt hierover in deze zaak als volgt.
In de eerste plaats moet het slachtoffer zowel op het moment van de aanrijding als op het moment daarvoor, vanuit de positie van verdachte zichtbaar zijn geweest. Zo blijkt uit het forensisch onderzoek verkeersdelict dat enige zichtbelemmering niet heeft geleid tot het verkeersongeval. De rechtbank overweegt verder dat de verkeersomstandigheden ter hoogte van het desbetreffende kruispunt extra voorzichtigheid en oplettendheid vereisten. Verdachte heeft verklaard dat hij reed met een bedrijfsauto-aanhangwagen combinatie, hij bekend was met de drukke verkeerssituatie aldaar en hij op de hoogte was van het stopbord en de stopstreep. In het dossier bevinden zich camerabeelden waarop het ongeval te zien is. Uit deze beelden (met als tijdstip 16:05 uur) blijkt ook dat het kruispunt op dat moment vrij druk was met verkeer. Deze omstandigheden hebben er echter niet toe geleid dat verdachte zijn voertuig tot stilstand heeft gebracht voor de stopstreep. Verdachte is namelijk in één vloeiende beweging de kruising opgereden. Door aldus te handelen, heeft verdachte zichzelf onvoldoende gelegenheid en tijd geboden om zich ervan te vergewissen of de kruising, inclusief het fietspad, vrij was van verkeer. Uit de verklaring van verdachte ter zitting, inhoudende dat hij dacht te hebben gezien dat er geen
auto’saankwamen, volgt dat hij kennelijk ook minder gericht was op de aanwezigheid van zwakkere verkeersdeelnemers, zoals fietsers. Bovendien reed verdachte in een bedrijfsbus met aanhanger, waardoor zijn voertuig zwaarder én langer was dan de meeste andere voertuigen. Ook dat is een omstandigheid die noopte tot extra voorzichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gegeven het stopbord, de stopstreep, de drukke verkeerssituatie en voornoemde omstandigheden had moeten stoppen en de tijd had moeten nemen om op deze kruising goed te kijken of hij de weg kon oversteken. Verdachte heeft dit niet gedaan. Als gevolg hiervan heeft hij geen voorrang verleend aan het slachtoffer die op zijn (elektrische) fiets op de voorrangsweg reed. Dat blijkens de camerabeelden andere auto’s voor hem ook niet stilstonden voor de stopstreep, doet aan het vorenstaande niet af.
Verdachte heeft aldus meerdere verkeersfouten gemaakt. Daarom heeft hij gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder mag worden verwacht. Op grond van het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte staat voor de rechtbank vast dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verkeersgedrag van verdachte aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
Causaliteit overlijden met ongeval
Vaststaat dat het slachtoffer door de botsing zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het overlijden van het slachtoffer ook het gevolg is van de aanrijding. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het schouwverslag van de forensische arts blijkt dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen, te weten onder andere een schedelbreuk, een bloeding onder het harde hersenvlies, een nekwervelbreuk, tien gebroken ribben, een gebroken darmbeen en een kleine klaplong. Tien dagen na een operatie overleed het slachtoffer aan een hartstilstand. Alhoewel de precieze oorzaak van de hartstilstand op basis van de uitwendige lijkschouwing niet kan worden vastgesteld, acht de forensisch arts een oorzakelijk verband tussen het ongeluk en het uiteindelijke overlijden wel aannemelijk.
Op basis van deze verklaring van de forensisch arts, de zeer forse ernst van het opgelopen letsel en het relatief kort tijdsverloop tussen het ongeval en het overlijden, concludeert de rechtbank dat het verkeersongeval een wezenlijke factor is geweest voor het overlijden van het slachtoffer en daarmee het overlijden redelijkerwijs aan het verkeersongeval valt toe te rekenen. Er bestaat dus een direct causaal verband tussen het ongeval en het overlijden van het slachtoffer.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 26 september 2024 te Eindhoven,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto met aanhangwagen),
daarmede rijdende over de weg, de Kanaaldijk-Noord, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, voor de kruising met de Hugo van der Goeslaan niet te stoppen bij het voor hem geldende stopbord en niet (voldoende) te kijken of die kruising met de Hugo van der Goeslaan vrij was van verkeer en die Hugo van der Goeslaan over te steken, terwijl een fietser die kruising reeds op korte afstand genaderd was en geen voorrang te verlenen aan die fietser, waardoor die fietser tegen de door hem bestuurde bedrijfsauto met aanhangwagen aan is gereden en onder de aanhangwagen terecht is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot:
- een taakstraf voor de duur van 240 uren;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen. Een onvoorwaardelijke rijontzegging is niet wenselijk, omdat verdachte de auto voor zijn werk nodig heeft. Verder heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de schuldbewustheid van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor min of meer vergelijke feiten zijn opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 26 september 2024 schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een fataal verkeersongeval, doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hij is met zijn bedrijfsbus met aanhangwagen een gevaarlijke kruising opgereden zonder te stoppen voor het stopbord en de stopstreep en zich te vergewissen van het van rechts komende verkeer. Verdachte heeft vervolgens geen voorrang verleend aan het slachtoffer die op een fiets reed. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft een aanrijding plaatsgevonden waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Door het ongeval is ook groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die door de zoon op de zitting is voorgelezen, blijkt wat het plotselinge verlies van zijn vader voor hem heeft betekend. Het gemis en het verdriet zijn onherstelbaar. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie te maken heeft gehad.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij zeer geraakt is door het gebeuren. Het houdt hem bezig en hij heeft veel spijt van zijn verkeersfout. Verdachte heeft zich schuldbewust getoond en verantwoordelijkheid genomen.
De op te leggen straf
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Alles afwegende, zal de rechtbank in afwijking van de door het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) geformuleerde oriëntatiepunten een taakstraf voor de duur van 180 uren en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 15 maanden opleggen.
Bij haar beslissing over de rijontzegging heeft de rechtbank in sterke mate rekening gehouden met het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Verdachte werkt in de bouw en werkt onregelmatige diensten, waarbij hij per dienst op verschillende plaatsen moet zijn. Dit maakt dat hij afhankelijk is van zijn rijbewijs. Dat heeft ook de werkgever van verdachte in een schriftelijke verklaring duidelijk gemaakt. Met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou verdachte onevenredig hard worden getroffen. De rechtbank volstaat dan ook met het opleggen van een geheel voorwaardelijke rijontzegging.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Wetboek van Strafrecht.
6, 175 en 179 Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt hiervoor op de volgende straffen:
T.a.v. feit 1 primair:
Een
taakstrafvoor de duur van
180 urensubsidiair 90 dagen hechtenis.
T.a.v. feit 1 primair:
Een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
15 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. R. Grimbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Durmus, griffier,
en is uitgesproken op 25 november 2025.