ECLI:NL:RBOBR:2025:7731

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
11764305 \ EJ VERZ 25-290
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en rechtsgeldigheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak is de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet van werknemer [verzoeker] door werkgever MIDDENOOSTENREIZEN B.V. aan de orde. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag niet rechtsgeldig is, omdat de werkgever niet heeft aangetoond dat er sprake was van een dringende reden. De kantonrechter wijst erop dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde verwijten aan de werknemer, waaronder het niet nakomen van werkafspraken en het negatief uitlaten over het bedrijf. De kantonrechter concludeert dat de werknemer recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding wordt verhoogd vanwege het gebruik van gemanipuleerde stukken door de werkgever. De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling van de vergoedingen en de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANKOOST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer / rekestnummer: 11764305 \ EJ VERZ 25-290
Beschikking van 24 september 2025
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. H.R.T.M. van Ojen,
tegen
MIDDENOOSTENREIZEN B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
hierna te noemen: MOR,
gemachtigde: mr. M.P.W. Bax.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties (genummerd 1 tot en met 8);
- het verweerschrift met producties (genummerd 1 tot en met 21);
- de nagezonden producties van [verzoeker] (genummerd 9 en 10 met bij productie 10 de bijlagen 1 tot en met 28);
- de nagezonden producties van MOR (genummerd 22 tot en met 27);
- de mondelinge behandeling van 27 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De datum voor de beschikking is bepaald op vandaag.

2.Inleiding; waar gaat het in deze zaak om?

In deze zaak gaat het – kort gezegd – om de vraag of het door MOR aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is of niet, en in het laatste geval of MOR dan gehouden is tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding, transitievergoeding, billijke vergoeding en/of andere vergoedingen.
3. Het oordeel van de kantonrechter
De beslissing in het kort
3.1.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, het aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. Dit betekent dat [verzoeker] , die in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft berust, recht heeft op uitbetaling van de gefixeerde schadevergoeding (omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen), de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.2.
Deze beslissing wordt hierna uitgelegd.
Eerst de vaststaande feiten
3.3.1.
[verzoeker] is per 6 januari 2025 voor onbepaalde tijd bij MOR in dienst getreden voor 36 uur per week in de functie van controller, dit tegen een salaris van bruto € 5.850,- per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en een mogelijke bonus van bruto € 7.000,- per jaar.
3.3.2.
Als controller is [verzoeker] verantwoordelijk voor de financiële processen bij MOR.
3.3.3.
[verzoeker] heeft kort na zijn indiensttreding meerdere malen gesproken met de eigenaar van MOR, de heer [A] (hierna: [A] ) over door [verzoeker] als onregelmatigheden op financieel-administratief gebied aangeduide zaken. Ook heeft hij hierover gesproken met het accountantskantoor van MOR, te weten BDO Accountants & Adviseurs (hierna: BDO).
3.3.4.
Op 28 april 2025 hebben partijen een functioneringsgesprek gehad. Tijdens dit gesprek heeft MOR onder meer het belang benadrukt van de aanwezigheid van [verzoeker] op kantoor. Het (schriftelijke) verslag vermeldt dienaangaande dat [verzoeker] meer aanwezig moet zijn op kantoor (80 % kantoorpolicy).
3.3.5.
Op 8 mei 2025 heeft [verzoeker] een gesprek gehad met [A] . Diezelfde dag heeft [verzoeker] om 11:52 uur een e-mail ontvangen van [A] . De inhoud van deze e-mail luidt voor zover hier van belang, als volgt:
“ (…) Afgelopen week hebben we – wederom - afsrpaken gemaakt over werkzaamheden en aanwezigheid op kantoor. Helaas is het tot op heden niet gelukt om deze na te komen.
Dus de grens qua flexibiliteit is mijnerzijds bereikt. Vanaf nu gelden voor jou gewoon dezelfde regels als voor andere qua aanwezigheid op kantoor.
1. Je bent de dagen zoals afgesproken op kantoor - van 09:00 tot 17:30
2. (…)
3. Je gaat geen privé zaken meer regelen tijdens werktijd. (WE, Cruises voor Familie, Gouden kettingen, Braadpannen.)
4. (…)
Meermaals heb ik geprobeerd samen tot een werkbare situatie te komen, maar je blijft A
zeggen en B doen. Ik hoor graag je reactie hierop. Als dit geen werkbare situatie voor jou is, dan is het aan jou om op te zeggen, zoals je net aangaf in ons gesprek (…)”.
3.3.6.
In reactie op deze mail heeft [verzoeker] , voor zover hier van belang, het volgende aan [A] geschreven:
“(…) Laten we er geen touwtjes om winden, onze samenwerking verloopt niet soepel en ik wil hierbij mijn contract gaan opzeggen. In het contract en de CAO staat een opzegtermijn van 2 maanden, wat zou inhouden per 1 augustus. Ik ben bereid om in goed overleg dit te houden op 1 maand en dus per 1 juli. Ik ontvang hier graag een bevestiging op (…)”.
3.3.7.
In reactie hierop heeft [A] laten weten dat einde dienstverband per 1 juli 2025 akkoord is, waarbij hij heeft voorgesteld om op 9 mei 2025 met elkaar in overleg te gaan over de werkzaamheden gedurende de rest van het dienstverband.
3.3.8.
Op 9 mei 2025 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A] en [verzoeker] . Van dit gesprek heeft [verzoeker] een geluidsopname gemaakt waarvan een transcriptie is opgemaakt [1] . Voor zover hier van belang hebben partijen onder meer het volgende met elkaar besproken:
[A] : “Ja, ehm. Ik heb jouw mail gezien (…) Uuh. Kijk, we gaan het niet eens worden (…) Maar ik denk wel dat jij één ding voor jezelf moet gaan inzien. Dat is dat eerlijkheid doet het langst. En alles wat hier gezegd wordt komt bij mij (…) En wat jij de laatste weken aan het doen bent, dat siert je niet.”
[verzoeker] : “En wat ben ik aan het doen?”
[A] : “Je loopt allemaal onzin te lullen tegen iedereen. En je probeert, je probeert dingen in de wereld te helpen die d’r niet zijn. En eh, mijn grens daar, daarom was ik gisteren ook best wel fel tegen jou (…) Want er is één ding, dat heb ik je altijd gezegd: tegen mij moet je eerlijk zijn. En als het niet zo is, dan weet ik precies hoe het zit (…)”.
[verzoeker] : “Kan je dat uitbreiden over wat ik dan heb gedaan?”
[A] : “Nee! Daar ga ik helemaal niet over in, want dat weet jij zelf.”
[verzoeker] : “Nee, dat weet ik dus niet (…)”.
[A] : “Maar, de manier waarop jij je gedragen hebt, vind ik eh, vind ik wel echt uuh, dat vind ik wel echt best wel kansloos.”
[verzoeker] : “Maar wat heb ik gedaan dan? Want ik vind het vrij grote uitspraken van jou waar ik dan zelf niet op de hoogte van ben.”
[A] : “Ja? Nou, mag je zelf over nadenken. Maar, maar ga eens nadenken wat je de afgelopen weken allemaal tegen je collega's heb lopen, lopen roepen. Waar je allemaal mee bezig bent of geweest bent toch?”
[verzoeker] : “Ik ben heel benieuwd wat jij allemaal dan allemaal voor je hebt.”
[A] : “Als jij het niet weet dan ga ik het daar niet over hebben. We gaan het gewoon heel kort maken (…) Jij hebt je sowieso niet aan afspraken gehouden die wij met elkaar gemaakt hebben. Dat is ook te moeilijk.”
[verzoeker] : “Maar welke afspraken hebben we het dan over?”
[A] : “Zullen we allersimpelste, zullen we daarmee beginnen? Werktijden? (…)”
[verzoeker] : “Ja. Kun je me ook laten zien waar we die werktijden hebben afgesproken?”
[A] : “Gaan we dit gesprek zo voeren?! Dan kun je nu je spullen pakken. Dan kan je nu de deur uitlopen hier en nooit meer terug te komen (…)”.
[verzoeker] : “Ik wil gewoon een eerlijk gesprek met je voeren (…)”.
[A] : “Er zitten hier veertig mensen (…) Die allemaal precies gezien hebben wat ik gezien heb.”
[verzoeker] : “Oké. En dat is?”
[A] : “Dat jij in ieder geval niet op tijd op je werk kunt komen en ook niet normaal kunt doen zoals de rest en gewoon je aan de werktijden. We hebben afspraken met elkaar gemaakt, daar heb je je niet aan gehouden. Jij wil hier tot 1 juli blijven. Ik weet niet wat je wilde gaan doen tot 1 juli hier (…) Of je houdt je eer aan jezelf en je gaat nu weg en we hebben het nergens meer over. Of ik ontsla je op staande voet en dan flikker je gewoon op en dan gaan we er, gaan we er iets van maken, want (…)
[verzoeker] : “Maar privézaken tijdens het werk was gisteren of eergisteren.”
[A] : “Nee jongen, loop nou niet zo te lullen.”
[verzoeker] : “Nee, maar laat even zien, welke privézaken heb ik tijdens het werk gedaan?”
[A] : “Dat ga ik jou zien (…) Per e-mail en dan kun je dat thuis lekker na zitten lezen in je eigen tijd (…).Ga me daar verder nu eenmaal niet over druk maken.”
[verzoeker] : “Nee, maar laat dan ook zien als je dingen beweert, laat dat dan ook aan me zien.”
[A] : “Ik heb je gisteren toch al die dingen doorgestuurd? (…) Zal ik je zo linkjes sturen?”
[verzoeker] : “Ja, is goed. Maar waar heb je al die gegevens uit gehaald dan? (…) Hoe zou jij weten wat ik tijdens mijn werktijd helemaal aan het doen ben? (…) Heb jij dan in mijn email lopen kijken? En in mijn browsergeschiedenis bijvoorbeeld?”
[A] : “Jazeker, alles.”
[verzoeker] : “Oké. En is dat AVG technisch toegestaan dat dit gebeurt?”
[A] : “Geen idee.”
[verzoeker] : Nee, dat is niet inderdaad.”
[A] : “Je kunt een hele grote kankerbek hebben met de AVG weet ik veel, en al die kutregels van je.”
[verzoeker] : “Laten we niet elkaar gaan uitschelden en zo.”
[A] : “Nee, moet jij op letten. Dit is mijn bedrijf! (…) Jij gaat nu je tas pakken en je gaat nu de deur uit. Nu! Nu! (…) Weg (…)”.
[verzoeker] : “En hoe spreken we het verder af dan?”
[A] : “Dat ga je maar lekker zelf uitzoeken. Maar in ieder geval niet meer in deze ruimte.”
[verzoeker] : “Oké, maar dit is toch niet een fijne manier om elkaar aan te spreken?”
[A] : “Nee, dit is helemaal geen fijne manier, maar daar had je eerder over na moeten denken! (…) Jongen, je moet, ik zou echt nu weggaan (…) Want jij, bent echt een vieze slang!”
[verzoeker] : “ Ja, waarom? En waarom kom je zo dreigend over, man? Waarom probeer je zo intimiderend dreigend over te komen (…)”
[A] : “Ik word gewoon heel boos op jou.”
[verzoeker] : “Maar je hoeft mij geen kankerbek te gaan noemen en weet ik wat. Ik doe jou toch ook niks aan?”
[A] : “Michael, ga weg! Deur uit, de deur uit! Ga, echt! (…) En kom nooit meer terug (…) Ik ga niet meer verder met jou praten. Je gaat als jij deze houding aanneemt.”
[verzoeker] : “Maar welke houding neem ik aan? Ik vraag gewoon simpel wat (…)”.
[A] : “Ga weg! Ga mijn bedrijf uit, nu! (…) Ik zal je heel snel op gaan schieten (…) Ik ga niet meer met je praten. Je kunt wel, je kunt de advocaat bellen, maar ik ga niet meer met je praten (…) Of je moet de dingen gaan toegeven. Dan wil ik met je praten.”
[verzoeker] : “Maar wat wil je dat ik toegeef? Ik vraag letterlijk net aan je.”
[A] : “Dat je de boel op…Dat je gewoon, dat je gewoon niet eerlijk bent.”
[verzoeker] : “Dat ik kritisch ben over sommige dingen?”
[A] : “Nee, niet kritisch. Dat je gewoon, dat je je werk niet doet. Dat je hier niet, dat je het niet aanpast.”
[verzoeker] : “Ja, maar dat is helemaal niet. Ik kom nu drie keer per week naar kantoor. Waar pas ik me niet op aan?”
[A] : “Michael, ik ben alsjeblieft.”
[verzoeker] : “Oké.”
3.3.9.
Diezelfde dag heeft [verzoeker] een e-mail ontvangen van [A] , waarin het ontslag op staande voet is bevestigd. De inhoud van deze e-mail luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…) Bij deze wil ik je mededelen dat je ontslag per vandaag in gaat. Redenen:
1. Niet nakomen van werk afspraken
2. Het bedrijf negatief bespreken met meerdere mensen
3. Je negatief uitlaten over meerdere zaken die betrekking hebben op het bedrijf
4. Het vertellen en verspreiden van onwaarheden
5. Privé zaken afhandelen tijdens werk
6. Tijdens werkuren niet aan het werk zijn (meerdere malen, check sportschool etc.) (…)”
3.3.10.
Bij brief van 3 juni 2025 heeft [verzoeker] (bij monde van zijn gemachtigde) betwist dat zich een dringende reden voordoet, dan wel dat zich meerdere dringende redenen voordoen, die als grondslag voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet kan/kunnen dienen. Verder heeft [verzoeker] laten weten dat hij aanspraak maakt op de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
3.3.11.
Bij e-mail van 11 juni 2025 heeft [A] gereageerd en – kort samengevat – naar voren gebracht dat [verzoeker] zich dusdanig schuldig heeft gemaakt aan ernstig en structureel verwijtbaar gedrag, dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer mogelijk is.
Het verzoek
3.4.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat het op 9 mei 2025 door MOR aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet onrechtmatig is;
II. MOR te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] , zulks indien van toepassing onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie, van:
1. het bedrag van € 16.943,73 (bruto) aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijk rente te rekenen vanaf 9 mei 2025;
2. het bedrag van € 694,98 (bruto) aan transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 9 juni 2025;
3. het bedrag van € 15.000,-- (bruto) aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijk rente te rekenen vanaf 9 mei 2025;
4. de onterechte inhouding ten bedrag van € 1.182,75 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 9 mei 2025;
5. het verlofsaldo ten bedrage van € 221,25 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2025;
6. de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.5.
Volgens [verzoeker] is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig, omdat volgens hem – kort gezegd – een dringende reden ontbreekt en het ontslag bovendien niet onverwijld is gegeven. Verder stelt [verzoeker] dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden en dat MOR op geen enkele wijze rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. [verzoeker] berust desalniettemin in het ontslag. Hij verzoekt om toekenning van diverse vergoedingen.
Het verweer en het tegenverzoek van MOR
3.6.
MOR verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. Zij is van mening dat [verzoeker] op goede gronden is ontslagen. Er was sprake van een dringende reden. Ook is volgens haar sprake van een ontslag dat onverwijld is gegeven. Verder stelt MOR dat zij [verzoeker] tijdens het gesprek op 9 mei 2025 voldoende ruimte heeft gegeven voor het naar voren brengen van zijn visie. Daarvan heeft [verzoeker] geen gebruik gemaakt. Bovendien, zo stelt MOR, is hoor en wederhoor geen vereiste voor een ontslag op staande voet. Zou er geen sprake zijn geweest van wederhoor, dan staat dat aan een rechtsgeldig ontslag op staande voet niet in de weg. Tot slot stelt MOR dat de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] zijn meegewogen bij het ontslag, maar dat de aard en ernst van de dringende reden maken dat het ontslag op staande voet desalniettemin gerechtvaardigd is. [verzoeker] heeft verder ook geen (persoonlijke) omstandigheden aangedragen die MOR ook nog meegewogen zou moeten hebben. Bovendien is dit een vergezocht argument. Een dag voor het ontslag heeft [verzoeker] namelijk zelf al zijn dienstverband opgezegd en partijen waren het erover eens dat de einddatum van het dienstverband 1 juli 2025 zou zijn.
3.7.
MOR wijst erop dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven voor een ontslag op staande voet een vergoeding is verschuldigd op grond van artikel 7:677 lid 2 BW. Omdat [verzoeker] door zijn eigen handelen MOR een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag staande voet, is hij deze vergoeding verschuldigd. De vergoeding is gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Bij regelmatige opzegging door [verzoeker] had de arbeidsovereenkomst nog tot 1 augustus 2025 geduurd. De vergoeding bedraagt dus € 16.943.73 [2] . Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2025. MOR verzoekt de kantonrechter bij wijze van tegenverzoek om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van deze vergoeding.
3.8.
Op de details en overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Vraagstelling
3.9.
Zoals in de inleiding al is vermeld, gaat het in deze zaak om de vraag of MOR moet worden veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding, een billijke vergoeding en/of andere vergoedingen. Voor beantwoording van die vraag moet allereerst beoordeeld worden of het gegeven ontslag op staande voet al dan niet rechtsgeldig is. Daarover wordt hierna het volgende overwogen.
Rechtsgeldig ontslag op staande voet?
3.10.
De vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, moet worden getoetst aan de criteria van artikel 7:677 lid 1 BW: de opzegging moet onverwijld zijn gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor dat ontslag. Voor de werkgever worden als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren [3] . Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever niet langer waard is [4] . Ook het grovelijk veronachtzamen van de plichten die uit de arbeidsovereenkomst voortvloeien kan een dringende reden voor ontslag op staande voet zijn [5] . De aanwezigheid van een dringende reden moet met zeer grote terughoudendheid worden aangenomen en gebaseerd zijn op bewijsbare feiten. De stelplicht en bewijslast van de gestelde dringende reden rust op de werkgever.
3.11.
In de e-mail van 9 mei 2025 [6] heeft MOR uiteengezet welke omstandigheden volgens haar reden zijn voor het ontslag op staande voet. Hoewel die e-mail niet op alle punten even concreet is, MOR beperkt zich namelijk tot algemeenheden, kan [verzoeker] niet helemaal gevolgd worden in zijn stelling dat hij niet weet tegen welke handelingen en gedragingen hij zich moet verweren. Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt dat hij in de kern wel degelijk weet wat aan het ontslag ten grondslag is gelegd.
3.12.
Uit deze e-mail volgt dat alle omstandigheden tezamen hebben geleid tot het ontslag op staande voet. Er is sprake van een zogenaamde samengestelde dringende reden. MOR heeft immers niet vermeld dat de ontslaggronden zowel apart als tezamen gekwalificeerd moeten worden als een dringende reden, op grond waarvan zij [verzoeker] op staande voet heeft ontslagen.
3.13.
Indien slechts een gedeelte van die redenen in rechte komt vast te staan, zal het ontslag niettemin kunnen gelden als te zijn verleend om een dringende, onverwijld medegedeelde reden indien:
a. het bedoelde gedeelte op zichzelf beschouwd kan gelden als een dringende reden voor ontslag op staande voet,
b. de werkgever heeft gesteld, en ook aannemelijk is, dat hij de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen indien hij - anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende - daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan en
c. dit laatste voor de werknemer in het licht van de gehele inhoud van die aanzegging en de overige omstandigheden van het geval duidelijk moet zijn geweest.
3.14.
Omdat MOR niet heeft gesteld dat zij [verzoeker] ook zou hebben ontslagen als niet alle door haar aangehaalde gedragingen in rechte zouden komen vast te staan en het evenmin voor [verzoeker] duidelijk was of duidelijk had moeten zijn dat MOR ook tot ontslag zou zijn overgegaan als niet alle in de ontslagbrief opgegeven redenen zich zouden hebben voorgedaan, rust op MOR de bewijslast ten aanzien van alle genoemde gedragingen. Dit geldt temeer, nu [verzoeker] de ontslagredenen gemotiveerd heeft betwist.
3.15.
Uit de e-mail en de daarop tijdens de mondelinge behandeling door MOR gegeven toelichting volgt dat zij [verzoeker] vooral het verwijt maakt dat hij zich niet aan de afspraken met betrekking tot werktijden en/of aanwezigheid op kantoor hield. Met [verzoeker] is – volgens MOR – afgesproken dat hij de ene week 4 dagen en de andere week 5 dagen zou werken, waarbij hij iedere week maximaal één dag in de week vanuit huis zou werken. Gedurende het dienstverband is echter langzaamaan duidelijk geworden dat [verzoeker] zich hieraan niet heeft gehouden. Hij werkte meer thuis dan was afgesproken en kwam bovendien structureel te laat en vertrok ook weer veel te vroeg naar huis. Zo noemt MOR als voorbeeld dat [verzoeker] vaak pas tussen 09:45 en 10:00 uur op kantoor aanwezig was om dan tussen 15:30 en 16:00 uur al weer te vertrekken. MOR stelt dat zij [verzoeker] meermaals hierop heeft aangesproken. Toen hierin geen verbetering zichtbaar was, heeft zij in het functioneringsgesprek op 28 april 2025 nog eens benadrukt dat [verzoeker] op tijd op kantoor moest zijn en maximaal maar één dag thuis mocht werken.
3.16.
MOR stelt verder dat op 8 mei om 9:00 uur een gesprek stond ingepland met [verzoeker] om de voortgang van zijn dienstverband te bespreken. Zij wilde hem in dit gesprek wederom wijzen op het feit dat hij zich niet aan de afspraken hield. Daar komt bij dat het gesprek om 9:00 uur niet het enige gesprek was dat die dag stond ingepland. Om 10:00 uur stond namelijk ook een gesprek met BDO ingepland, waarbij [verzoeker] als Business Controller aanwezig moest zijn. Op die dag is [verzoeker] echter pas rond 11:30 uur, dus 2,5 uur te laat, op kantoor verschenen. Daarmee was hij dus niet alleen veel te laat voor het gesprek over zijn functioneren, maar ook voor het gesprek met BDO. MOR heeft hierin aanleiding gezien om hem diezelfde dag een mail te sturen, met voor zover hier van belang, de volgende inhoud: “
Afgelopen week hebben we -wederom- afsrpaken gemaakt over werkzaamheden en aanwezigheid op kantoor. Helaas is het tot op heden niet gelukt om deze na te komen. Dus de grens qua flexibiliteit is mijnerzijds bereikt. Vanaf nu gelden voor jou gewoon dezelfde regels als voor andere qua aanwezigheid op kantoor (…) Je bent de dagen zoals afgesproken op kantoor - van 09:00 tot 17:30”.
3.17.
MOR stelt daarnaast dat zij diezelfde dag besloten heeft om de inlogregistraties, de e-mailgeschiedenis en de registratie van de zakelijke OV-chipkaart van [verzoeker] na te gaan. Uit de in- en uitcheckgegevens van zijn zakelijke OV-chipkaart is gebleken dat er op de meeste dagen waarop [verzoeker] naar kantoor kwam, amper 8 uur tussen het in- en uitchecken heeft gezeten. Op sommige dagen is dat zelfs minder dan 6 uur geweest. Tegen deze achtergrond is het dan ook onmogelijk dat [verzoeker] gedurende die dagen 8 uur werk heeft verricht voor MOR, laat staan dat hij die uren op kantoor is geweest. Bovendien toont de inlogregistratie [7] van [verzoeker] aan dat als hij al aanwezig was op kantoor, hij vaak niet ingelogd was en ook dat hij thuis veel minder uur aan werkzaamheden besteedde dan de vereiste 8 uur per dag.
3.18.
Nadat zij dit alles heeft ontdekt, terwijl [verzoeker] op 8 mei 2025 én veel te laat op kantoor is verschenen en ook nog eens drie kwartier eerder, namelijk om 16:42 uur, al van kantoor is weggegaan, was voor MOR de maat vol en heeft zij [verzoeker] op 9 mei 2025 op staande voet ontslagen. Daarbij heeft meegespeeld, zo begrijpt de kantonrechter uit de stellingen van MOR, dat [verzoeker] in het geheel niet inziet dat hij zijn afspraken niet nakomt.
3.19.
[verzoeker] betwist dit alles. Volgens hem is voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst afgesproken dat hij wekelijks vier werkdagen van negen uur zou werken, waarvan hij er twee op kantoor zou zijn en hij op de andere twee werkdagen vanuit huis zou werken. Ook is volgens hem afgesproken dat tijdens de dagen dat hij op kantoor zou werken, hij op de heen- en terugreis vanuit de trein zou werken. [verzoeker] heeft steeds conform die afspraken gewerkt. Daarnaast stelt [verzoeker] dat Salesforce niet het enige systeem was waarin hij werkte. [verzoeker] werkte vooral in het programma Exact en met Excel lijsten. De inlogregistratie waarop MOR zich beroept heeft enkel betrekking op het systeem Salesforce en die inloggegevens zeggen dus in feite helemaal niets over het aantal gewerkte uren. aldus [verzoeker] .
3.20.
De kantonrechter stelt vast dat – bij gebreke van een deugdelijke vastlegging van de gestelde afspraken – de meningen uiteenlopen over wat er precies is afgesproken ten aanzien van werktijden en thuiswerkdagen van [verzoeker] . Wat hier verder ook van zij, niet in geschil is dat MOR op enig moment aan [verzoeker] te kennen heeft gegeven dat het voor haar belangrijk was dat [verzoeker] zijn gezicht vaker op kantoor zou laten zien. Verder staat vast dat zij hem bij e-mail van 8 mei 2025 nog heeft gewezen op de werktijden en de tijdstippen waarop hij aanwezig moest zijn op het werk. Dit is niet door [verzoeker] ontkend. Hoewel de kantonrechter de keuze van [verzoeker] om op 8 mei 2025 toch eerder dan 17:30 uur naar huis te gaan onhandig vindt, acht zij dit op zichzelf bezien onvoldoende om over te gaan tot de zeer ernstige en vergaande maatregel van een ontslag op staande voet.
3.21.
Daartoe acht de kantonrechter onder meer redengevend dat MOR niet met documentatie heeft aangetoond dat zij [verzoeker] in het verleden al eens een (officiële) waarschuwing heeft gegeven waarin hem – in niet mis te verstane bewoordingen – duidelijk werd gemaakt dat bij een volgende keer te laat komen en/of te vroeg naar huis vertrekken een zo ingrijpende maatregel als een ontslag op staande voet zou kunnen volgen. Integendeel, uit de door [verzoeker] overgelegde geluidsfragmenten en de daarbij behorende transcripties lijkt juist het beeld naar voren te komen dat MOR zich op het punt van werktijden vrij coulant heeft opgesteld ten opzichte van [verzoeker] . Als deze kwestie echt een doorn in het oog van MOR zou zijn geweest, had het voor de hand gelegen dat zij - juist vanuit een oogpunt van goed werkgeverschap bezien - [verzoeker] adequaat en ondubbelzinnig zou hebben gewaarschuwd al dan niet onder het opleggen van of in het vooruitzicht stellen van bepaalde (in eerste instantie minder vergaande) sancties. Nu hiervan niet is gebleken, hoefde [verzoeker] er op 9 mei 2025 naar het oordeel van de kantonrechter niet op bedacht te zijn dat MOR hem op staande voet zou ontslaan vanwege een (gesteld) te laat komen en/of te vroeg vertrekken. In de gegeven omstandigheden lag een minder vergaande maatregel, zoals een (laatste) officiële waarschuwing, loonopschorting of een loonstop meer in de rede.
3.22.
Daar komt bovendien bij dat MOR bij de waardering van de ernst van dit verwijt in haar e-mail van 9 mei 2025 niet (kenbaar) heeft betrokken dat zij [verzoeker] al eerder heeft gewaarschuwd en dat deze kennelijk niet wil luisteren zodat de maat vol is. Argumenten als “
een gewaarschuwd man telt voor twee” en/of “
de druppel doet de emmer overlopen” zijn niet in de ontslagbrief genoemd. Wellicht hebben deze aspecten voor MOR wel mede een rol gespeeld [8] maar juist bij een vergaande sanctie als een ontslag op staande voet gelden strenge eisen waar het gaat om het kenbaar maken van de redenen die tot die vergaande sanctie aanleiding hebben gegeven. Omdat de e-mail van MOR d.d. 9 mei 2025 erg summier is en argumenten als hiervoor zijn vermeld daarin niet voorkomen, kunnen deze geen rol spelen bij de rechterlijke weging van de ernst van dit feit. Dat maakt dat de kantonrechter zal moeten uitgaan van een op zich zelf staand voorval op 8 mei 2025, dat niet ernstig en/of dringend genoeg is voor een ontslag op staande voet.
De conclusie
3.23.
Als al zou moeten worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van MOR dat [verzoeker] zijn werkafspraken niet is nagekomen, dat kan die omstandigheid al met al niet worden aangemerkt als dringende reden als gevolg waarvan van MOR redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.24.
De kantonrechter is van oordeel dat ook de overige verwijten die zijn opgenomen in de e-mail van MOR d.d. 9 mei 2025 – op zichzelf beschouwd – een uiterste middel als ontslag op staande voet niet kunnen rechtvaardigen. Redengevend hiervoor is in de eerste plaats dat MOR deze overige verwijten, die door [verzoeker] stuk voor stuk gemotiveerd zijn betwist, onvoldoende concreet heeft gemaakt, althans onvoldoende – met documentatie onderbouwd – heeft toegelicht. Hierdoor kan de ernst van al die overige verwijten niet beoordeeld worden. In de tweede plaats geldt ook ten aanzien van deze overige verwijten dat niet is gebleken dat [verzoeker] eerder officieel en ondubbelzinnig is gewaarschuwd en/of op een minder ingrijpende wijze is gesanctioneerd wegens de gedragingen die zijn verwoord onder de overige verwijten.
3.25.
Op de verder in het verweerschrift nog aangehaalde redenen [9] voor het ontslag gaat de kantonrechter inhoudelijk niet in. Als hoofdregel geldt immers dat de aan [verzoeker] meegedeelde dringende redenen de ontslaggrond fixeren. Buiten dat kader aangevoerde redenen kunnen dus niet tot de conclusie leiden dat een ontslag op staande voet dat gelet op de meegedeelde dringende redenen geen stand houdt, alsnog rechtsgeldig is.
3.26.
De verzochte verklaring voor recht dat het op 9 mei 2025 door MOR aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet onrechtmatig is gegeven, kan dus worden toegewezen.
Recht op vergoedingen?
3.27.
Het voorgaande betekent dat [verzoeker] , die in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst berust, recht heeft op uitbetaling van de gefixeerde schadevergoeding (omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen), de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
Gefixeerde schadevergoeding
3.28.
MOR heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van [verzoeker] dat, in geval van regelmatige opzegging, het loon zou zijn verschuldigd over de periode vanaf
9 mei 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou eindigen. Partijen verschillen echter wel van mening over het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd.
3.29.
Daar waar [verzoeker] zich op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst pas zou eindigen op 1 augustus 2025, is de kantonrechter met MOR van oordeel dat dit onder de zich voordoende omstandigheden niet juist is. [verzoeker] heeft immers bij e-mail van 8 mei 2025 zelf voorgesteld om het dienstverband, in afwijking van de overeengekomen opzegtermijn, tegen 1 juli 2025 op te zeggen. Vast staat dat MOR vervolgens schriftelijk heeft laten weten hiermee in te kunnen stemmen. Gelet op deze afspraak berekent de kantonrechter de gefixeerde schadevergoeding op € 10.625,73 [10] (een bedrag gelijk aan het salaris over de periode 9 mei tot en met 30 juni 2025). MOR zal veroordeeld worden tot betaling van dit bedrag.
3.30.
De verzochte wettelijke rente over de vergoeding wordt eveneens toegewezen. Op grond van de wet is de wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd vanaf de datum van beëindiging van het dienstverband, dus vanaf 9 mei 2025 [11] .
3.31.
Uit het oordeel over de (on)rechtmatigheid van het ontslag op staande voet vloeit voort dat er geen grond zou zijn geweest voor toewijzing van het tegenverzoek van MOR om toekenning van de gefixeerde schadevergoeding, indien MOR al ontvankelijk zou zijn geweest in dat te laat ingediende verzoek.
Transitievergoeding
3.32.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van de transitievergoeding. Volgens zijn berekening gaat het om een bedrag van € 694,98 bruto.
3.33.
Het verweer van MOR dat [verzoeker] geen recht heeft op de transitievergoeding omdat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten, wordt verworpen. Niet alleen is niet komen vast te staan dat sprake is van een door [verzoeker] gegeven dringende reden, maar evenmin is komen vast te staan dat sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoeker] . De kantonrechter verwijst in dit verband naar dat wat hiervoor is overwogen. Omdat MOR de omvang van de transitievergoeding als zodanig niet heeft betwist en daarmee in deze procedure tussen partijen is vast komen te staan, zal zij worden veroordeeld tot betaling van € 694,98 bruto.
Wettelijke rente
3.34.
De verzochte wettelijke rente over de transitievergoeding wordt toegewezen. Volgens de wet is de wettelijke rente over de transitievergoeding verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 9 juni 2025 [12] .
Billijke vergoeding
3.35.
[verzoeker] verzoekt de billijke vergoeding vast te stellen op een bedrag van
€ 15.000,00 bruto. Ter onderbouwing voert hij aan dat hij zijn verantwoordelijkheden als controller steeds serieus heeft genomen. Zijn ambitie was de financiële administratie van MOR op orde te brengen, hetgeen kennelijk toch niet echt de bedoeling van MOR was. Dit is hem uit de gespreken die hij heeft gevoerd over de deugdelijkheid van die administratie duidelijk geworden. Uiteindelijk heeft [verzoeker] geen andere uitweg gezien dan zelf ontslag te nemen. [verzoeker] zou de arbeidsovereenkomst echter nooit zelf hebben opgezegd wanneer MOR zijn integriteit als controller serieus zou hebben genomen en zij zich niet ernstig verwijtbaar jegens hem zou hebben gedragen door pestgedrag te vertonen en [verzoeker] te intimideren. Als MOR zich zou hebben gedragen als [verzoeker] van haar als werkgever had mogen verwachten, dan zou de arbeidsovereenkomst nog geruime tijd hebben voortgeduurd en zou hij mogelijk ook aanspraak hebben gehad op de bonus van € 7.000,--. MOR heeft hem echter de dag nadat hij zijn dienstverband had opgezegd op staande voet ontslagen en daarmee willens en wetens ervoor gezorgd dat [verzoeker] van de ene op de andere dag geen inkomen meer had, met alle negatieve gevolgen en risico's van dien.
3.36.
Volgens MOR dient de verzochte billijke vergoeding te worden afgewezen dan wel te worden gematigd tot nihil, omdat:
a. a) [verzoeker] zelf ernstig verwijtbaar heeft gehandeld;
b) de arbeidsovereenkomst nog slechts tot 1 juli 2025 zou hebben voortgeduurd als [verzoeker] niet op staande voet was ontslagen. De gevolgen van het ontslag zijn bovendien al ondervangen, indien de gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen.
c) ook zonder opzegging van [verzoeker] , het niet aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst nog lang zou hebben voortgeduurd. Immers was er sprake van disfunctioneren van [verzoeker] en waren de onderlinge verhoudingen niet goed, zoals ook blijkt uit de mail van 8 mei 2025 van [verzoeker] zelf: (‘
onze samenwerking verloopt niet soepel");
d) [verzoeker] een goed gekwalificeerde en nog relatief jonge werknemer is met een ruime ervaring bij grote corporate bedrijven, waaronder ABN AMRO. De kansen op het vinden van een nieuwe baan zijn dus zeer groot;
e) het dienstverband slechts 5 maanden heeft geduurd.
3.37.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Omdat MOR de arbeidsovereenkomst niet op een rechtsgeldige wijze heeft opgezegd, zoals hiervoor overwogen, heeft zij in strijd met de wet gehandeld. Dit handelen is naar zijn aard ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] . MOR moet dan ook een billijke vergoeding betalen.
3.38.
Uit de wetgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor de werknemer [13] . Uit de New Hairstyle-beschikking van de Hoge Raad van 30 juni 2017 [14] volgt evenwel dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin de wet een werknemer een aanspraak geeft op zo’n vergoeding omdat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden van de beëindiging. Als het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens de wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. Bij de begroting van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval.
3.39.
Voor de billijke vergoeding geldt dat de begrotingsregels van artikel 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing lenen, voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer. Deze regels bieden de rechter ruimte met alle omstandigheden van het geval rekening te houden en de schade eventueel te schatten als die niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (artikel 6:97 BW).
3.40.
Op grond van de New Hairstyle criteria moet een inschatting worden gemaakt van de periode dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd als het verwijtbare handelen niet had plaatsgevonden. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende gebleken dat partijen geen vruchtbare samenwerking hadden. Wanneer geen ontslag op staande voet had plaatsgevonden, zou binnen afzienbare termijn een einde zijn gekomen aan het dienstverband, te weten per 1 juli 2025 de datum waartegen [verzoeker] zijn dienstverband had opgezegd en waarmee MOR had ingestemd. Het inkomensverlies over de periode gelegen tussen het ontslag op staande voet en de datum waartegen [verzoeker] zijn dienstverband heeft opgezegd, is al gecompenseerd door de toekenning van de gefixeerde schadevergoeding. Bovendien heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vanaf 17 juni 2025 een andere baan heeft gevonden. Gelet op deze omstandigheden ziet de kantonrechter geen redelijke grond om bij de vaststelling van de billijke vergoeding ook nog eens rekening te houden met inkomensschade, behalve waar het gaat om de door het ontslag op staande voet gemiste kans op een bonusuitkering. Omdat het slechts gaat om een gemiste kans en omdat het dienstverband maar kort heeft geduurd vindt de kantonrechter een bedrag van € 1.000,00 een redelijke vergoeding voor deze gemiste kans.
3.41.
Verder wordt bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding het volgende in aanmerking genomen. Ter onderbouwing van haar stelling dat [verzoeker] op 8 mei 2025 te laat op kantoor zou zijn verschenen voor een bespreking om 9:00 uur (en een tweede bespreking later die dag om 10:00 uur) beroept MOR zich op een door haar overgelegd screenshot van een WhatsAppgesprek van 8 mei 2025. Met [verzoeker] komt de kantonrechter tot de conclusie dat dit stuk gemanipuleerd is. [verzoeker] heeft namelijk ook een screenshot overgelegd van datzelfde WhatsAppgesprek. Wanneer deze screenshots met elkaar vergeleken worden, blijkt dat er duidelijke verschillen zijn te zien. In het door MOR overgelegde screenshot ontbreken een aantal berichten die in het door [verzoeker] overgelegde screenshot wel zichtbaar zijn. De berichten die in de door MOR overgelegde versie van het WhatsAppgesprek ontbreken, zijn die waarin staat dat [verzoeker] en [B] (van BDO) in een Teamsmeeting op [A] wachten om de jaarrekening te bespreken. De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat deze berichten zijn gewist met de kennelijke bedoeling het erop te laten lijken dat [verzoeker] die ochtend niet op tijd was verschenen voor een fysieke bespreking met BDO, wat MOR als verwijt heeft opgenomen in de gedingstukken. Zoals [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling terecht heeft opgemerkt, valt dan echter niet goed in te zien waarom [A] pas om 10:16 uur aan hem het berichtje heeft verstuurd "
ben jij op kantoor btw" in aanmerking genomen dat MOR ook heeft gesteld dat [verzoeker] al om 9:00 uur op kantoor aanwezig had moeten zijn voor een bespreking met diezelfde [A] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [A] op dit punt desgevraagd geen goede verklaring voor kunnen geven. Verder heeft [verzoeker] tijdens de ter zitting gevoerde discussie over de vraag welk van de overgelegde screenshots authentiek is, er terecht erop gewezen dat het wel mogelijk is om berichten uit een berichtenreeks te wissen maar niet om daar berichten (die ook nog eens deels van de gesprekspartner zouden zijn) aan toe te voegen. Ook op dit punt heeft [A] geen deugdelijk antwoord kunnen geven. De kantonrechter kan gelet op al het voorgaande niet anders dan concluderen dat MOR zich heeft bediend van een gemanipuleerd stuk om een van haar stellingen te onderbouwen en dat neemt de kantonrechter MOR zeer kwalijk. Niet in de laatste plaats omdat de kantonrechter er vanuit mag gaan dat MOR, door een van haar relevante stellingen te onderbouwen met een gemanipuleerd stuk, niet anders dan de bedoeling kan hebben gehad de kantonrechter willens en wetens op het verkeerde been te zetten en [verzoeker] in diskrediet te brengen. Dit is volstrekt onacceptabel en de kantonrechter acht het geraden om aan dit handelen gevolgen te verbinden. Zij zal dit mede betrekken bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding, die dientengevolge hoger zal uitvallen dan zonder manipulatie het geval zou zijn geweest.
3.42.
Tot slot wordt bij het vaststellen van de hoogte van de billijke vergoeding ook de manier betrokken waarop [verzoeker] is bejegend tijdens het ontslaggesprek op 9 mei 2025. Uit de overgelegde geluidsopname van dat gesprek volgt dat [A] zich tegenover [verzoeker] zeer onfatsoenlijk (een werkgever onwaardig) heeft gedragen. Zo heeft hij [verzoeker] onder meer toegesnauwd dat hij zijn "
kankerbek" moest houden met die "
kutregels" van hem. [A] heeft [verzoeker] daarbij gesommeerd zijn tas te pakken en onmiddellijk te vertrekken, waarbij [A] [verzoeker] een "
vieze slang" heeft genoemd. Hoewel tussen partijen vast is komen te staan dat de samenwerking inmiddels stroef verliep, valt de manier waarop [A] [verzoeker] heeft bejegend op geen enkele manier te rechtvaardigen en gaat dit alle fatsoensnormen te buiten. Dit is niet anders als in aanmerking zou moeten worden genomen dat [A] zich door de manier waarop [verzoeker] zich opstelde tijdens het gesprek getergd heeft gevoeld. [A] had er in dat geval voor kunnen kiezen om een pauze in te lassen en tot zichzelf te komen.
3.43.
Rekening houdend met de mate van verwijtbaarheid en in aanmerking genomen wat hierboven onder 3.40, 3.41 en 3.42 is overwogen, vindt de kantonrechter een bedrag van
€ 11.000,00 billijk. Dit bedrag zal daarom als billijke vergoeding toegewezen worden en MOR zal worden veroordeeld tot betaling daarvan.
Wettelijke rente
3.44.
De verzochte wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente niet eerder is verschuldigd dan nadat MOR met de betaling van de billijke vergoeding in verzuim verkeert. Dat is het geval als betaling niet binnen twee weken na de datum van deze beschikking plaatsvindt.
Inhouding van overwerkuren en uitbetalingv
erlofuren
3.45.
[verzoeker] stelt 4 dagen van 9 uur (36 uur) te hebben overgewerkt. MOR had hiervoor haar akkoord gegeven en was er ook mee akkoord dat deze 36 uren aan het verlofsaldo van [verzoeker] zouden worden toegevoegd. [verzoeker] heeft deze opgebouwde verlofuren ook daadwerkelijk opgenomen. Bij de eindafrekening heeft MOR echter doen voorkomen dat [verzoeker] de betreffende 36 (met overwerk verkregen en ook weer opgenomen) verlofuren niet heeft opgebouwd, maar alleen heeft opgenomen. Zo komt MOR tot een negatief verlofsaldo van 31,54 verlofuren en heeft zij ten onrechte een bedrag van € 1.182,75 (bruto) op de eindafrekening in mindering gebracht. Dit bedrag moet volgens [verzoeker] als onterecht ingehouden op de eindafrekening alsnog aan [verzoeker] worden betaald, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, te rekenen vanaf 9 mei 2025.
3.46.
Tot slot verzoekt [verzoeker] ook om uitbetaling van zijn verlofuren. Tot en met 9 mei 2025 heeft [verzoeker] 59,9 verlofuren opgebouwd. Hiervan heeft hij er 54 opgenomen, zodat er nog 5,9 verlofuren door MOR moeten worden uitbetaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2025.
3.47.
MOR verzet zich tegen toewijzing van deze verzoeken en stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] nooit heeft overgewerkt. Volgens haar blijkt dit bijvoorbeeld uit de chipkaart- en inlogregistraties. Verder stelt MOR dat [verzoeker] ook niet heeft toegelicht wanneer die overuren dan gemaakt zouden zijn. [verzoeker] heeft zelf 36 uur in het verlofsysteem van MOR gezet en deze vervolgens opgenomen. MOR heeft de opname van deze verlofuren geaccepteerd, maar het vroegtijdige einde van de arbeidsovereenkomst brengt wel met zich mee dat deze ingehouden worden bij de eindafrekening. De eindafrekening is dus correct en de verzoeken tot terugbetaling van de inhouding en uitbetaling van verlofuren moeten worden afgewezen.
3.48.
Indien er onverhoopt toch openstaande verlofuren vast komen te staan, dan moet in dat geval de wettelijke verhoging daarover worden gematigd naar nihil. De wettelijke rente
daarover is bovendien pas toewijsbaar vanaf datum verzoekschrift, omdat MOR vanaf deze datum in verzuim is. Subsidiair zou de rente moeten worden toegewezen vanaf 18 juni 2025, de dag dat de termijn uit de sommatiebrief van de gemachtigde van [verzoeker] aan MOR afliep.
3.49.
In het debat tussen partijen loopt de beoordeling van (de inhouding van) de overwerkuren en verlofuren in elkaar over. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om een deugdelijke boekhouding bij te houden met betrekking tot het aantal door de werknemer gewerkte (overwerk)uren. De werkgever dient bovendien in dat kader een voor werknemer toegankelijke verlofregistratie bij te houden en te waken voor grote verschillen. MOR heeft [verzoeker] pas na uitdiensttreding met de eindafrekening geïnformeerd over het volgens haar negatieve verlofsaldo, en dit kan niet worden aangemerkt als een voor [verzoeker] toegankelijke verlofregistratie. De door MOR als producties 17 en 18 overgelegde stukken [15] kunnen de kantonrechter niet op andere gedachten brengen, al was het maar om de reden dat [verzoeker] onvoldoende weersproken heeft gesteld dat Salesforce niet het enige systeem was waarin hij werkte. De inlogregistratie waarop MOR zich beroept zegt dus in feite niets althans onvoldoende over het aantal door hem gewerkte uren.
3.50.
Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat [verzoeker] , zoals MOR heeft gesteld, structureel te weinig uren zou hebben gewerkt. [verzoeker] heeft dit uitdrukkelijk betwist. Van de werkgever mag dan verwacht worden dat deze in staat is de voor de beoordeling van het geschil benodigde gegevens te verschaffen en haar stellingen te onderbouwen. De werkgever heeft in dit verband een verzwaarde motiveringsplicht en documentatieplicht. Naar het oordeel van de kantonrechter zijn de door MOR overgelegde overzichten onvoldoende om de stellingen van [verzoeker] te weerspreken.
3.51.
Het voorgaande betekent dus dat de verzoeken van [verzoeker] op dit punt, bij gebreke van een deugdelijk gemotiveerde betwisting toewijsbaar zijn. MOR zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.182,75 (bruto), met betrekking tot de onterechte inhouding alsmede tot betaling van € 221,25 (bruto), met betrekking tot het verlofsaldo.
Wettelijke verhoging
3.52.
Artikel 7:625 lid 1 BW bepaalt – voor zover in dit geval van belang – dat, als het in geld vastgestelde loon niet wordt voldaan uiterlijk de derde werkdag na die waarop het loon ingevolge artikel 7:623 BW betaald had moeten worden, de werknemer aanspraak heeft op een verhoging wegens de vertraging. Die verhoging bedraagt voor de vierde tot en met de achtste werkdag vijf procent per dag en voor elke volgende werkdag een procent, met dien verstande dat de verhoging de helft van het verschuldigde niet te boven mag gaan. De rechter kan de verhoging echter beperken als hij dat gelet op de omstandigheden van het geval billijk vindt. Artikel 7:625 BW geldt ook voor opgebouwde maar niet genoten verlofuren
3.53.
Vaststaat dat de vergoeding voor niet genoten verlofuren niet is betaald. Over die vergoeding is de wettelijke verhoging toewijsbaar overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:625 BW.
3.54.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen. Het door MOR gedane verzoek daartoe is namelijk op geen enkele wijze door haar toegelicht of onderbouwd.
De wettelijke rente
3.55.
Bij het einde van het dienstverband van een werknemer moet de werkgever een eindafrekening maken en aan de werknemer datgene uitbetalen waar deze nog recht op heeft. De eindafrekening bevat onder meer de opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen waar de werknemer nog recht op heeft. Deze eindafrekening moet worden opgesteld en uitbetaald binnen een maand nadat het dienstverband is geëindigd.
3.56.
Omdat het dienstverband tussen partijen is geëindigd op 9 mei 2025, had de uitbetaling van de tot die datum opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen, dus uiterlijk op 9 juni 2025 moeten worden voldaan. Dit betekent dat de wettelijke rente hierover vanaf 9 juni 2025 toewijsbaar is.
Deugdelijke bruto/netto specificatie
3.57.
MOR moet als (voormalig) werkgeefster aan [verzoeker] een deugdelijke en inzichtelijke specificatie verstrekken van de betaalde bedragen, die zij op grond van deze beschikking aan [verzoeker] moet betalen.
Tot slot
3.58.
Door partijen aangevoerde argumenten die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen, behoeven geen bespreking, omdat deze, in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
Proceskosten
3.59.
Gelet op de uitkomst van de procedure komen de proceskosten van het verzoek voor rekening van MOR. Omdat het partijdebat in de zaak van het tegenverzoek is samengevallen met het debat in de zaak van het verzoek en niet is gebleken dat het tegenverzoek heeft geleid tot extra kosten, worden de kosten in de zaak van het tegenverzoek begroot op nihil. De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op € 1.953,00 (€ 732,00 aan griffierecht, € 1.086,00 aan salaris gemachtigde [16] en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
in de zaak van het verzoek:
4.1.
verklaart voor recht dat het aan [verzoeker] op 9 mei 2025 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is;
4.2.
veroordeelt MOR om aan [verzoeker] te betalen, zulks indien van toepassing, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie:
a. een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 10.625,73 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2025;
b. een transitievergoeding van € 694,98 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 juni 2025;
c. een billijke vergoeding van € 11.000,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag als betaling door MOR niet binnen twee weken na de datum van deze beschikking plaatsvindt;
d. de onterechte inhouding ten bedrage van € 1.182,75 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente vanaf 9 juni 2025;
e. het verlofsaldo ten bedrag van € 221,25 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2025
in de zaak van het tegenverzoek:
4.3.
verklaart MOR niet ontvankelijk;
in de zaak van het verzoek en in de zaak van het tegenverzoek:
4.4.
veroordeelt MOR in de proceskosten van € 1.953,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als MOR niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [17] :
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte,
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.

Voetnoten

1.Zie producties 18a en 18b bij het verzoekschrift.
2.€ 4.307,73 + € 6.318,- + 6.318,-
3.Zie artikel 7:678 lid 1 BW.
4.Zie artikel 7:678 lid 2 sub d BW.
5.Zie artikel 7:678 lid 2 sub k BW.
6.Zie hiervoor onder 3.3.9. en productie 6 bij het verzoekschrift.
7.de registratie van Salesforce, het systeem dat [verzoeker] volgens MOR gebruikte voor zo goed als al zijn werkzaamheden
8.Zie de e-mail van 8 mei 2025 waarin [A] heeft geschreven, dat zijn grens qua flexibiliteit is bereikt.
9.Zie randnummer 39 van het verweerschrift: “zoals het gebruiken van de naam van MOR om een goedkope cruise te regelen en het delen van privégegevens van een collega”.
10.€ 4307.73 + € 6.318.00
11.Zie artikel 7:686a lid 1 BW.
12.Zie artikel 7:686a lid 1 BW.
13.Zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 32-24 en Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, p. 91
15.Respectievelijk de incheckregistratie van de zakelijke OV-Chipkaart van [verzoeker] en zijn inloghistorie in Salesforce.
16.Met toepassing van de Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
17.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.