ECLI:NL:RBOBR:2025:7737

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
01.090890.25
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde opzetverkrachting en verkrachting met gevangenisstraf van 6 jaren

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 november 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee verkrachtingen. De eerste verkrachting vond plaats op 25 maart 2025 in Eindhoven, waar de verdachte met geweld en bedreiging een seksuele handeling heeft verricht tegen [slachtoffer 1]. De tweede verkrachting vond plaats op 25 januari 2023 in Boxtel, waarbij de verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot seksuele handelingen door middel van geweld en bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en technisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 5.000,- toegewezen aan [slachtoffer 2] voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01.090890. [verdachte]
Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.090890.25
Datum uitspraak: 26 november 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1984]
thans gedetineerd te: P.I. Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 juli 2025, 1 oktober 2025 en 12 november 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 3 juni 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1:
hij op of omstreeks 25 maart 2025 te Eindhoven
met een persoon, te weten [slachtoffer 1]
een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
-het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of in de anus van die [slachtoffer 1] en/of
-het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van [slachtoffer 1] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak
en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging, door
[slachtoffer 1] vast te pakken en/of (vervolgens) de keel van [slachtoffer 1] dicht te knijpen, althans [slachtoffer 1] bij de keel te pakken en/of de mond van [slachtoffer 1] dicht te duwen;
t.a.v. feit 2:
hij op of omstreeks 25 januari 2023 te Boxtel
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
[slachtoffer 2] vast te pakken en/of een beweging te maken alsof hij, verdachte, die [slachtoffer 2] een zogenaamde kopstoot zou geven, en/of die [slachtoffer 2] daarbij op dreigende toon de woorden "Ik sla je dadelijk zo hard neer" toe te voegen en/of (vervolgens) de onderbroek van [slachtoffer 2] uit te trekken,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] ,
te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer 2] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsvraag.

Inleiding.
Aan verdachte worden twee verkrachtingen verweten. Eén gepleegd tegen zijn ex-partner (feit 2). Dat feit zou in januari 2023 hebben plaatsgevonden, in haar woning in Boxtel. De andere verkrachting (feit 1) zou hebben plaatsgevonden in (de lift van) een parkeergarage in het centrum van Eindhoven, in maart 2025. Deze vrouw kende verdachte van de straat. Feit 1 valt, gelet op de datum van de verdenking, onder de nieuwe wetgeving van de Wet Seksuele Misdrijven.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden acht de officier van justitie de beide ten laste gelegde verkrachtingen wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als verwoord in zijn schriftelijke pleitnota integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de inhoud van de relevante bewijsmiddelen naar de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage.
Juridisch kader
In zedenzaken zijn doorgaans slechts twee personen aanwezig bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Indien de veronderstelde dader ontkent, moet de rechter allereerst beoordelen of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan. Dat bewijsminimum houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, dat afkomstig is van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan onder meer worden afgeleid dat voor een bewezenverklaring van verkrachting niet is vereist dat de verkrachting als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het voldoende is dat de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan de aangeefster. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangeefster en dat overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
Feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat grote terughoudendheid op zijn plaats is bij het gebruiken van deze verklaringen als bewijs, omdat aangeefster een motief heeft om verdachte ten onrechte te beschuldigen (zij is dakloos en wanhopig op zoek naar een woning) en omdat sprake is van een veelheid aan tegenstrijdigheden tussen de verklaringen.
De rechtbank overweegt dat [aangeefster] op verschillende momenten een verklaring heeft afgelegd over de gebeurtenissen die in de bewuste nacht zouden hebben plaatsgevonden, namelijk toen de agenten ter plaatse kwamen, tijdens het informatief zedengesprek op 25 maart 2025 – enkele uren na het voorval – en tijdens haar aangifte op 25 maart 2025. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster in de kern steeds een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. Aangeefster heeft direct na het incident duidelijk verklaard over (de volgorde) van de gebeurtenissen. Vanaf het begin dat zij de politie zag heeft zij, in eerste instantie via Google Translate, te kennen gegeven door verdachte te zijn verkracht. Zij heeft in haar verhoren gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht en waar dit zou hebben plaatsgevonden.
Hoewel de verklaringen van aangeefster op sommige punten tegenstrijdigheden bevatten, ziet de rechtbank daarin geen reden om aan haar betrouwbaarheid te twijfelen. De verklaringen zijn namelijk op essentiële onderdelen consistent. Ook ziet de rechtbank in de dakloosheid van aangeefster geen motief om verdachte ten onrechte te beschuldigen. Aangeefster wilde op enig moment de vragen van de verbalisanten niet meer beantwoorden aangezien ze vreesde voor haar eigen veiligheid, juist omdat zij – net zoals verdachte – dakloos is. Dat bevestigt de eerdere verklaring van aangeefster dat zij bang is dat verdachte haar doodmaakt als hij vrijkomt. De verweren worden dan ook verworpen.
Steunbewijs
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van aangeefster. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De rechtbank wijst allereerst op de bevindingen van de verbalisanten die op 25 maart 2025 ter plaatse zijn gekomen, waarin is omschreven op welke wijze zij aangeefster en verdachte aantroffen en in welke gemoedstoestand aangeefster op dat moment verkeerde. Verbalisanten zagen opluchting op het gezicht van aangeefster. [verbalisant 1] zag bovendien dat aangeefster direct begon te huilen. Toen hij vervolgens (alleen) bij aangeefster stond, gaf zij ook direct aan dat ze was verkracht, dat ze was gedwongen tot seksuele handelingen zonder haar toestemming. Daarnaast wijst de rechtbank op de getuigenverklaringen van [getuigen] . Zij hebben geluiden gehoord die duiden op verzet door aangeefster en het ontbreken van haar wil om deel te nemen aan seksuele handelingen. Het verweer dat de waargenomen emoties te verklaren zijn door andere omstandigheden en dat de gehoorde geluiden ook passen bij consensuele seks, schuift de rechtbank gelet op de overige bewijsmiddelen als onaannemelijk terzijde. Gelet op dit steunbewijs gaat de rechtbank uit van de omstandigheden en handelingen zoals deze door aangeefster zijn beschreven. Dat er op camerabeelden van het verlaten van de lift door verdachte en aangeefster geen emotie op het gezicht van aangeefster is waar te nemen en zij ogenschijnlijk rustig achter verdachte aan gaat, doet aan het voorgaande niet af. Er is immers geen algemene regel te geven hoe een slachtoffer op een verkrachting reageert.
Alternatief scenario
Dat, zoals de verdediging heeft aangevoerd, sprake is geweest van consensuele seks omdat verdachte aangeefster crack had beloofd in ruil voor seks, acht de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen niet aannemelijk.
Gekwalificeerde opzetverkrachting
Van opzetverkrachting is sprake als de verdachte met een ander seksuele handelingen heeft verricht die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl hij – al dan niet in voorwaardelijke zin – wist dat bij de ander de wil daartoe ontbrak. Van wetenschap van een ontbrekende wil bij de ander is in het algemeen sprake als de ander met duidelijke verbale of non-verbale signalen te kennen heeft gegeven het seksuele contact niet op prijs te stellen en de verdachte dit seksuele contact toch heeft voortgezet.
Om tot een bewezenverklaring van gekwalificeerde opzetverkrachting te komen moet worden vastgesteld dat de opzetverkrachting werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd door dwang, geweld of bedreiging.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door aangeefster beschreven omstandigheden en handelingen en de door getuigen gehoorde geluiden blijkt dat bij haar de wil tot seksueel contact met verdachte ontbrak en dat het niet anders kan dan dat dit voor verdachte duidelijk was. Ook blijkt hieruit dat het seksuele contact met gebruik van dwang en/of geweld heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde opzetverkrachting van [aangeefster] .
Feit 2
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
De verdediging heeft aangevoerd dat met een kritische blik naar de verklaringen van aangeefster moet worden gekeken en dat deze niet zonder meer voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Volgens de verdediging heeft aangeefster een motief om verdachte ten onrechte te beschuldigen (er is onenigheid tussen aangeefster en verdachte over de omgangregeling tussen verdachte en hun zoon) en is sprake van opmerkelijke verschillen tussen de door aangeefster afgelegde verklaringen.
De rechtbank overweegt dat aangeefster [slachtoffer 2] op verschillende momenten een verklaring heeft afgelegd over de gebeurtenissen die in de bewuste avond/nacht zouden hebben plaatsgevonden, namelijk tijdens het informatief zedengesprek op 26 januari 2023 – enkele uren na het voorval – en tijdens haar aangifte op 16 februari 2023. Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangeefster in de kern steeds een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. Aangeefster heeft direct na het incident duidelijk verklaard over (de volgorde) van de gebeurtenissen. Daarbij heeft zij gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht en waar dit zou hebben plaatsgevonden. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen.
Steunbewijs
De verklaringen van aangeefster worden in voldoende mate gesteund door andere bewijsmiddelen.
Allereerst is er technisch bewijs in de vorm van DNA-onderzoek. Kort na het tenlastegelegde feit werd bij aangeefster een zedenkit afgenomen. Van diep vaginaal werd een bemonstering genomen. Uit deze bemonstering [nummer] is een DNA-mengprofiel van minimaal twee donoren verkregen. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. Bovendien is er een aanwijzing verkregen voor spermavloeistof en zijn er spermacellen waargenomen. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van het sperma aangetroffen in de bemonstering diep vaginaal.
Daarnaast wijst de rechtbank op de geluidsopname die aangeefster met haar telefoon heeft gemaakt en door [verbalisant 2] woordelijk is uitgewerkt. Deze geluidsopname ondersteunt de aangifte in grote mate. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze opname niet voor het bewijs kan worden gebezigd, omdat de authenticiteit ervan wordt betwist. Daarnaast staat volgens de verdediging niet vast dat verdachte op de geluidsopname te horen is. De rechtbank overweegt dat [verbalisant 2] heeft geconstateerd dat de datum van de geluidsopname 26 januari is. De rechtbank begrijpt dat hier 26 januari 2023 wordt bedoeld, mede gelet op het relaas van [verbalisant 3] dat het hem ambtshalve bekend is dat de opname is opgenomen op 26 januari 2023. Blijkens de uitwerking is op de geluidsopname een conversatie tussen een man en een vrouw te horen. De rechtbank stelt vast dat in die conversatie details en gebeurtenissen naar voren komen waarover aangeefster in haar aangifte heeft verklaard. Zo gaat het over het kwijtraken van [zoon] (zijnde de minderjarige zoon van aangeefster en verdachte), vraagt de man aan de vrouw of zij stoned is en zegt de vrouw op enig moment dat ze een snotneus heeft. Ook heeft de vrouw blijkens de geluidsopname meerdere malen tegen de man gezegd dat ze geen zin heeft, dat ze ‘dit’ niet wil en dat de man moet stoppen. Ten slotte zijn op de geluidsopname smakgeluiden en ritmisch kloppende geluiden te horen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van de geluidsopname, noch aan de conclusie dat verdachte de mannelijke persoon is die op de geluidsopname te horen is. Dit geldt temeer nu verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij het opgenomen gesprek ergens kan plaatsen en zichzelf herkent als gespreksdeelnemer.
Omdat de verklaringen van de aangeefster innerlijk consistent zijn, op relevante punten overlap vertonen, er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat aangeefster in strijd met de waarheid heeft verklaard en de verklaringen van aangeefster bovendien steun vinden in voldoende andere bewijsmiddelen, acht de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs en is zij van oordeel dat aan het wettelijk bewijsminimum is voldaan.
Alternatief scenario
In zijn algemeenheid wint een verklaring aan geloofwaardigheid als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere getuigenverklaringen van derden en/of in technische onderzoeksresultaten. Verder kunnen de algemene (on)waarschijnlijkheid, (on)verklaarbaarheid of mate van voorstelbaarheid van hetgeen door een verdachte als verklaring wordt gegeven een rol spelen bij het waarderen van een op die verklaring gebaseerd alternatief scenario.
Dat, zoals de verdediging (uiteindelijk) heeft aangevoerd, geen seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen aangeefster en verdachte is wat de rechtbank betreft ongeloofwaardig. Daarbij betrekt de rechtbank in het bijzonder de wisselende verklaringen van verdachte. Verdachte heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat hij aangeefster niet heeft verkracht en dat hij haar op dat moment al drie jaar niet had gezien. Tijdens een later verhoor (door de rechter-commissaris) heeft hij verklaard dat er seks is geweest, maar dat dit vrijwillig was. Ter terechtzitting heeft verdachte opeens (weer) ontkend de bewuste avond/nacht enig contact met aangeefster te hebben gehad, omdat hij ten tijde van het ten laste gelegde feit bij SMO (Stichting Maatschappelijke Opvang) in Den Bosch verbleef en hierdoor iedere dag op tijd binnen moest zijn. Gelet op de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, schuift de rechtbank dit scenario als ongeloofwaardig terzijde.
Dwang
Om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde verkrachting te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte aangeefster tot de bewezenverklaarde seksuele handelingen heeft gedwongen door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid in de zin van artikel 242 Sr (oud). De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van bedreiging met geweld en van een andere feitelijkheid wat ertoe heeft geleid dat aangeefster niet in staat was zich te verzetten tegen het seksuele handelen van verdachte, dan wel zich daaraan niet durfde te onttrekken. Dit betekent dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van aangeefster [slachtoffer 2] .
Conclusie
De rechtbank acht de onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde verkrachtingen allebei wettig en overtuigend bewezen, een en ander zoals hierna nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 25 maart 2025 te Eindhoven met een persoon, te weten [slachtoffer 1] ,
seksuele handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, te weten
-het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van [slachtoffer 1] ,
terwijl hij, verdachte, wist dat bij [slachtoffer 1] daartoe de wil ontbrak en
welke opzetverkrachting werd voorafgegaan door en/of vergezeld van dwang en/of geweld, door [slachtoffer 1] vast te pakken en/of bij de keel te pakken en/of de mond van [slachtoffer 1] dicht te duwen;
t.a.v. feit 2:
op of omstreeks 25 januari 2023 te Boxtel door een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, te weten door [slachtoffer 2] vast te pakken en een beweging te maken alsof hij, verdachte, die [slachtoffer 2] een kopstoot zou geven en de onderbroek van [slachtoffer 2] uit te trekken, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina en de mond van die [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om te kiezen voor een straf waarbij een aanzienlijk deel voorwaardelijk wordt opgelegd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte
first offenderis, dat verdachte al meer dan zeven maanden in voorarrest zit, dat verdachte hoopt op een snelle vrijlating zodat de omgangsregeling met zijn zoon tot stand kan komen, dat verdachte zijn woningen (een chalet bij [park] en een woning op [land] ) dreigt te verliezen als hij niet op relatief korte termijn in vrijheid wordt gesteld en dat verdachte openstaat voor hulp van en begeleiding door de reclassering.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verkrachtingen. Verkrachting is een zeer ernstig feit en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van beide aangeefsters. Dit geldt temeer gelet op de setting waarin deze verkrachtingen hebben plaatsgevonden. De verkrachting van [aangeefster] heeft in het openbaar plaatsgevonden en is slechts door toedoen van de politie ten einde gekomen. Aangeefster [slachtoffer 2] is in haar eigen huis – de plek waar zij zich vertrouwd en veilig hoort te voelen – verkracht, terwijl het minderjarige kind van haar en verdachte in datzelfde huis lag te slapen. In beide gevallen is verdachte zonder voorbehoedsmiddel met zijn penis vaginaal bij aangeefster binnengedrongen. Aangeefsters moeten de verkrachtingen als buitengewoon vernederend en beangstigend hebben ervaren. Verdachte heeft enkel de bevrediging van zijn eigen seksuele lusten vooropgesteld. Hij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen van zijn strafbare handelen voor aangeefsters of deze gevolgen simpelweg op de koop toe genomen. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Slachtoffers van een verkrachting kunnen immers nog zeer lange tijd last hebben van de psychische gevolgen daarvan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 2] blijkt dat dat dit in deze zaak ook het geval is.
Persoon van verdachte
Kijkend naar de persoon van verdachte, heeft de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten. Het onder 2 bewezenverklaarde feit is gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte – vanwege zijn ontkennende proceshouding – geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Sterker nog, uit de verklaringen van verdachte blijkt dat hij een complot tegen hem vermoedt, dat inhoudt dat de politie hem koste wat kost veroordeeld wil zien voor de verkrachting van zijn ex-partner. In dit licht wordt zelfs het proces-verbaal van zijn verhoor bij de rechter-commissaris door verdachte betwist. Hieruit blijkt dat verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen volledig buiten zichzelf plaatst. Dit baart de rechtbank zorgen.
Ook lijkt verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed niet in te zien.
Dit is in strafverzwarende zin meegenomen bij het bepalen van strafmaat en -soort.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur een passende strafrechtelijke reactie is. Bij haar beslissing over de hoogte van hiervan, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Er zijn nog geen oriëntatiepunten voor de onder feit 1 bewezenverklaarde gekwalificeerde opzetverkrachting als bedoeld in artikel 243 Sr, maar wel voor de onder feit 2 bewezenverklaarde verkrachting als bedoeld in artikel 242 Sr (oud). Deze oriëntatiepunten gaan bij een (enkelvoudige) verkrachting, waarbij sprake is van geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang, zoals in deze zaak, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding hiervan af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 jaren passend en geboden. De tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2).
De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 13.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd tot een bedrag van € 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Gezien de bepleite vrijspraak heeft de raadsman primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het bedrag moet worden gematigd (bandbreedte van € 5.000 tot
€ 10.000).
Beoordeling.
Door de benadeelde partij wordt een immateriële schadevergoeding gevorderd. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek onder andere recht op vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade indien zij op andere wijze in de persoon is aangetast. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan die naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de bedoelde aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending maken dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel. In de vordering wordt toegelicht dat bij de benadeelde sprake is van trauma-gerelateerde klachten (PTSS), waarvoor zij therapie zal moeten volgen en inmiddels is doorverwezen. Hiervan zijn echter geen stukken overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat wel sprake is van een feit op grond waarvan een aantasting in de persoon, gelet op de aard en de ernst van de normschending, ondanks het ontbreken van onderbouwing kan worden aangenomen. Daarmee is voldoende gebleken dat de benadeelde als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en met de hoogte van de schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend. Alles overwegende begroot de rechtbank de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 5.000,-.
De rechtbank acht de vordering dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel van de vordering. De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen onderbroek aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon (zijnde verdachte), nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
36f, 57, 63, 242 (oud), 243 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
- verklaart het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:
gekwalificeerde opzetverkrachting
t.a.v. feit 2:
verkrachting
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel:
t.a.v. feit 1, feit 2:
Een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
t.a.v. feit 2:
De rechtbank
legtaan de verdachte
opde verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van 5.000,- euro en bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
De rechtbank
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk
toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van
5.000,-euro, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk is en de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijk rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op het beslag:
De rechtbank gelast de
teruggavevan het inbeslaggenomen goed, vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen: 1 STK Ondergoed (omschrijving: PL2100-2025063377-G2322612 / Ondergoed van de verdachte, Zwart), aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon: [verdachte] (zijnde verdachte).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.L. Traag, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier,
en is uitgesproken op 26 november 2025.
De jongste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.